6.2.3.Omzet
De verschuldigde omzetbelasting over de omzetcorrecties heb ik als volgt berekend:
Correctie 2011 meer omzet € 15.000 á 6% € 900
2012 meer omzet € 36.000 á 6 % € 2.160
2013 meer omzet € 96.000 á 6% € 5.760
2014 meer omzet € 35.000 á 6% € 2.100
2015 meer omzet € 41.000 á 6% € 2.460
(…)”
11. Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn met dagtekening 17 december 2016 (2011) en 7 januari 2017 (2012 en 2013) navorderingsaanslagen IB/PVV aan eiser opgelegd. Met dagtekening 30 december 2016 is de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de uitkomsten van het boekenonderzoek. Met dagtekening 24 december 2016 zijn naheffingsaanslagen omzetbelasting aan eiser opgelegd. Eiser heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen deze belastingaanslagen.
12. Bij brief van 12 juli 2017 zijn de bezwaren van eiser nader gemotiveerd. Bij de brief is een schriftelijk verklaring gevoegd, die is ondertekend met [naam 8] . In de verklaring is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Hierbij verklaar ik, [naam 8] , dat de door de Fiod genoteerde opmerking in het verslag van
mijn verhoor van 14 oktober 2014, te weten “De persoon op de foto is degene die namens
[naam 7] [plaats 2] de bestellingen deed bij [naam 6] en die ik herken als [voornaam]
[achternaam eiser] .” niet correct is. Ik verklaar, en heb toen verklaard als volgt: “ik herken de persoon
op de foto als [voornaam] . Het kan zijn dat hij per ongeluk 2 â 3 keer, door verkeerde invoer in het
systeem, een bestelling op naam van [naam 7] heeft meegenomen.” Ik kende [voornaam]
slechts bij voornaam. Bij invoer van de klant komt eerst alfabetisch een lijst naar voren waar
een klant uit kan worden gekozen. Dit gebeurde soms per ongeluk onjuist.
(…)”
13. Bij brief van 14 september 2017 heeft verweerder een vooraankondiging voor het doen van een uitspraak op bezwaar aan eiser kenbaar gemaakt.
14. Bij brief van 1 februari 2018 heeft eiser gereageerd op de vooraankondiging. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Bewaarplicht
13. De Z-afslagen blijken wel degelijk aanwezig. Vanaf de aanschaf van de kassa op 15 november 2012 tot en met 2014 zijn de afslagen aanwezig. Ook alle gespecificeerde omzet via Thuisbezorgd over 2014 is aanwezig.
(…)”
15. Bij brief van 29 maart 2018 is aan eiser een informatiebeschikking opgelegd. Hiertegen is geen bezwaar en beroep ingesteld. In de informatiebeschikking is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Van het boekenonderzoek (…) is op 28 november 2016 een rapport met daarin de bevindingen verstrekt. Hierin is aangegeven dat de navolgende gegevens niet bewaard zijn gebleven:
- de bezorgbonnen,
- de Z-afslagen van de jaren 2013 en 2014
- de detailgegevens uit het kassasysteem; deze zijn slechts beschikbaar vanaf 23 september 2016 (geklokt op de datum van controle door de EDP-er van de Belastingdienst, 11 oktober 2016).
In 2012 heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2010 en 2011 zijn onderzocht. Van de bevindingen van dit onderzoek is op 3 juni 2013 een rapport verstrekt. Hierin is aangegeven dat de navolgende gegevens niet bewaard zijn gebleven:
- de kladaantekeningen dag-ontvangsten
- de werkbriefjes
- de bezorgbonnen
(…)
Indien de Z-afslagen over de jaren 2013 en 2014 wel bewaard zijn gebleven, verzoek ik u deze alsnog binnen acht weken na dagtekening van deze beschikking aan mij ter inzage te verstrekken.
(…)”
16. In de bezwaarfase is verweerder uitgegaan van een brutowinstpercentage van 220. De winstcorrecties zijn lager vastgesteld en de belastingaanslagen en rentebeschikkingen zijn overeenkomstig die verlaging aangepast. De boeten voor de IB/PVV zijn ook verminderd. Deze zijn alleen nog berekend over de niet geboekte omzet in verband met niet geboekte facturen op naam van [naam 5] en [naam 7] . In verband met een overschrijding van de redelijke termijn en de financiële situatie van eiser, heeft verweerder de boete vastgesteld op 25 procent. De boeten voor de omzetbelasting zijn in overeenstemming hiermee verminderd.
17. In geschil is of de belastingaanslagen en de boeten terecht en niet voor te hoge bedragen zijn opgelegd. Het geschil spitst zich met name toe op de vragen:
- of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard; en
- of verweerder de belastingaanslagen heeft vastgesteld aan de hand van een redelijke schatting.
18. Eiser stelt zich op het standpunt dat de gronden voor het opleggen van de informatiebeschikking bij het opleggen van de belastingaanslagen al bekend waren. Verweerder heeft met zijn brief van 14 september 2017 uitlatingen gedaan waaruit eiser mocht opmaken dat verweerder zich erbij neerlegde dat niet aan het informatieverzoek was voldaan. Ook zijn de Z-afslagen alsnog verstrekt. De informatiebeschikking vermeldt wel wat de tekortkomingen in de administratie zijn, maar er wordt niet om informatie gevraagd. De vermeende inkopen bij [naam 6] op naam van [naam 7] zijn ten onrechte, op basis van één incident, aan eiser toegerekend. Niet is onderzocht of meer aankopen door eiser hebben plaatsgevonden. Uit de verhoren van de FIOD blijkt dat meerdere personen op naam van meerdere bedrijven aankopen doen. Eiser wijst ook op de nadere schriftelijke verklaring van [naam 8] .
19. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de onherroepelijke informatiebeschikking terecht is afgegeven. De informatiebeschikking is niet alleen afgegeven op grond van de Z-afslagen, die na het onherroepelijk worden van de informatiebeschikking alsnog zijn verstrekt. Daarnaast vertonen de Z-afslagen diverse fouten waardoor deze geen reëel beeld geven. Ook zijn de vereiste aangiften niet gedaan. De bewijslast moet daarom worden omgekeerd en verzwaard. De belastingaanslagen zijn in redelijkheid vastgesteld. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat en in hoeverre de aanslagen onjuist zijn, aldus verweerder.
Beoordeling van het geschil
Omkering en verzwaring van de bewijslast
20. Aan eiser is een informatiebeschikking opgelegd met betrekking tot de (navorderings)aanslagen IB/PVV voor de jaren 2011 tot en met 2014 en de naheffingsaanslagen omzetbelasting voor de jaren 2011 tot en met 2015. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking, die daarom onherroepelijk vaststaat.
21. De vraag of een onherroepelijke informatiebeschikking tot omkering van de bewijslast dient te leiden, kan aan de orde worden gesteld in de beroepsprocedure over de desbetreffende aanslag(en). Hierbij kan de rechtmatigheid van de informatiebeschikking echter niet meer ter discussie worden gesteld.
22. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de in de informatiebeschikking vastgestelde tekortkomingen in de administratie van eiser van dien aard dat dit de omkering en de verzwaring van de bewijslast rechtvaardigt. De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe.
23. In de informatiebeschikking is, onder verwijzing naar de controlerapporten, opgenomen dat eiser de kladaantekeningen van de dagontvangsten (voor de jaren 2010 en 2011), de werkbriefjes (voor de jaren 2010 en 2011), de bezorgbonnen (voor de jaren 2010 tot en met 2014) en de detailgegevens van het kassasysteem niet heeft bewaard.
24. Eiser maakt vanaf 15 november 2012 gebruik van het kassasysteem Vectron V-Pos Color Touch. Met het kassasysteem worden bestellingen en ontvangen vergoedingen (de detailgegevens) bijgehouden. Verweerder heeft vastgesteld dat de detailgegevens uit het kassasysteem slechts beschikbaar zijn vanaf 23 september 2016 en dus niet zijn bewaard voor de periode daarvoor. Eiser heeft deze vaststellingen niet weersproken. De in het kassasysteem van eiser ingevoerde detailgegevens zijn voor de belastingheffing van belang. Met behulp van de detailgegevens kan de volledigheid van de verantwoording van de omzet in geld worden geverifieerd aan de hand van een op goederenniveau te leggen verband tussen de in- en verkoop.Verweerder heeft vastgesteld dat eiser in 2013 en 2014 inkoopfacturen op naam van [naam 5] voor een totaal van respectievelijk € 9.637 en € 7.045 niet heeft geboekt. Eiser heeft die vaststelling niet weersproken. Door deze fouten kan niet zonder meer een verband worden gelegd tussen de in- en verkoop op goederenniveau. De detailgegevens zijn onder die omstandigheden de enige vastlegging voor verweerder om de juistheid van de aangegeven omzet te controleren. De administratie van eiser bevat dus zonder de detailgegevens onvoldoende gegevens voor een controle naar de juistheid en volledigheid van de verantwoorde omzet. Hetzelfde geldt voor het niet bewaren van de kladaantekeningen van de dagontvangsten, de werkbriefjes en de bezorgbonnen. Voor verweerder zijn deze gegevens van belang, omdat ook hiermee de volledigheid van de verantwoording van de omzet in geld kan worden geverifieerd. Het niet bewaren van de kladaantekeningen van de dagontvangsten, de werkbriefjes, de bezorgbonnen en de detailgegevens is dermate ernstig dat dit de omkering en verzwaring van de bewijslast rechtvaardigt.
25. De stelling van eiser, dat in de informatiebeschikking geen verzoek om informatie ligt besloten, leidt niet tot een ander oordeel. De informatiebeschikking betreft de vaststelling dat niet aan de administratieve verplichtingen en de bewaarplicht als bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is voldaan. De informatiebeschikking ziet dus niet op de informatieverplichtingen als bedoeld in artikel 47 van de AWR.
26. Omdat sprake is van een onherroepelijke informatiebeschikking en de rechtmatigheid ervan niet in deze procedure kan worden getoetst, falen de stellingen van eiser ten aanzien van het gewekte vertrouwen. Er is ook geen sprake van een situatie dat verweerder zodanig onrechtmatig zou hebben gehandeld, dat om die reden de omkering en verzwaring van de bewijslast achterwege dient te blijven.
27. Nu sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast op basis van de afgegeven informatiebeschikking, behoeft de stelling van verweerder dat de vereiste aangiften niet zijn gedaan geen behandeling.
28. De omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat verweerder niet van zijn verplichting om de door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. De belastingaanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting.In dat kader rust op verweerder de taak zijn schatting zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan.Als verweerder daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van eiser om, voor zover hij de juistheid van die gegevens of de juistheid anderszins van de schatting van verweerder betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren.
29. Naar het oordeel van de rechtbank berusten de door verweerder aangebrachte correcties op een redelijke schatting. De rechtbank ligt dit oordeel als volgt toe.
30. Verweerder heeft de omzet van de onderneming van eiser gecorrigeerd en deze gebaseerd op (i) een correctie op de inkoopwaarde (ii) een correctie in verband met een brutowinstpercentage van 220 en (iii) een correctie gerelateerd aan de ‘zwarte inkopen’ bij [naam 6] op naam van ‘ [naam 7] ’ zoals deze uit het FIOD-onderzoek naar voren zijn gekomen.
31. Eiser heeft de correcties op de inkoopwaarde en de toepassing van het brutowinstpercentage van 220 in beroep niet bestreden. Nu deze correcties zijn gebaseerd op inkoopfacturen en boekingen die afkomstig zijn uit de administraties van eiser en derden en een door eiser zelf aangedragen brutowinstpercentage, is de schatting van verweerder ten aanzien van deze correcties redelijk.
32. Uit het beeldmateriaal op de usb-stick volgt voldoende duidelijk dat in elk geval de bestelling op naam van [naam 7] te [plaats 2] op 1 mei 2014 kort voor 16.00 uur is opgehaald door eiser en dat hij de desbetreffende spullen heeft meegenomen. Op grond van datzelfde beeldmateriaal en de tegenover de opsporingsambtenaren van de FIOD afgelegde verklaring van [naam 8] heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser alle aankopen bij [naam 6] op naam van [naam 7] heeft gedaan, terwijl niet in geschil is dat deze niet in de administratie van eiser zijn verantwoord. Uit het onderzoek van de FIOD blijkt dat [naam 7] te [plaats 2] niet bestaat en dat dus sprake is van valse bedrijfsgegevens. Eiser heeft dit ook niet betwist. Uit de verklaring van [naam 8] blijkt dat de baliemedewerkers van [naam 6] in het systeem de bedrijfsnaam gebruiken die door de klanten wordt doorgegeven en dat dit ook bij eiser is gebeurd. Op grond van deze verklaring is het redelijk aan te nemen dat het eiser is geweest die een valse bedrijfsnaam heeft doorgegeven. Het is dan ook alleszins redelijk aan te nemen dat niet alleen de bestelling van 1 mei 2014 maar ook de overige bestellingen van [naam 7] feitelijk door eiser zijn gedaan en opgehaald. Verweerder heeft zich ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat tegenover deze inkopen verkopen hebben plaatsgevonden. De omvang van deze correctie heeft verweerder gebaseerd op de in de administratie van [naam 6] opgenomen facturen en het door eiser zelf aangevoerde brutowinstpercentage. De schatting van verweerder is ook voor wat betreft de omvang van deze correctie daarom redelijk.
33. Omdat verweerder is uitgegaan van een redelijke schatting, ligt het op de weg van eiser om overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de belastingaanslagen onjuist zijn. Eiser is hierin niet geslaagd. Hij heeft hiertoe niets concreets aangevoerd. De belastingaanslagen zijn dan ook terecht en tot juiste bedragen opgelegd.
34. Op grond van de artikelen 67d, 67e en 67f van de AWR en het toepasselijke beleidheeft verweerder vergrijpboeten opgelegd.
35. In afwijking van de aankondiging in het controlerapport is voor de omzetbelasting voor het jaar 2015 geen boete opgelegd en voor de jaren 2013 en 2014 is voor elk jaar een boete opgelegd van € 50. Eiser bestrijdt deze boeten niet.
36. Voor de IB/PVV zijn vergrijpboeten wegens opzet opgelegd die in de bezwaarfase zijn verminderd tot 25 procent over de winstcorrecties die verband houden met de niet geboekte inkopen op naam van [naam 5] en [naam 7] . Voor de omzetbelasting zijn voor de jaren 2011 en 2012 vergrijpboeten wegens opzet opgelegd die in de bezwaarfase zijn verminderd tot 25 procent van de omzet die betrekking heeft op de niet geboekte inkopen op naam van [naam 7] . Het ligt op de weg van verweerder om te bewijzen dat eiser opzet kan worden verweten.
37. [naam 8] heeft tegenover de FIOD consistent verklaard dat de klant aan de balie de bedrijfsnaam doorgeeft, dat het roze afschrift van de factuur door [naam 6] wordt bewaard en het witte afschrift van de factuur voor de afnemer is, dat hij altijd aan de klant vraagt of die een factuur wil hebben en dat als een klant geen belangstelling heeft voor een factuur deze direct wordt weggegooid. [naam 8] heeft ook verklaard dat eiser vaker onder de naam [naam 7] bestelde en dat eiser ook op naam van [naam 5] , het bedrijf van eiser, bestelde. Deze verklaring van [naam 8] komt ook overeen met de camerabeelden. Uit die beelden blijkt dat [naam 8] de factuur ter zake van de bestelling op 1 mei 2014 heeft weggegooid. Daarnaast komt zijn verklaring overeen met de administratie van [naam 6] , waarin de verkopen op naam van [naam 7] immers wel zijn vastgelegd. Gelet op het aantal keren dat de valse naam [naam 7] in de administratie van [naam 6] als afnemer is vermeld, is het niet aannemelijk dat sprake is van een onbedoelde vergissing. Op grond van deze verklaring van [naam 8] , de camerabeelden en de vastleggingen in de administratie van [naam 6] , is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat eiser zelf alle aankopen heeft gedaan bij [naam 6] , dat hij zelf de valse bedrijfsnaam [naam 7] heeft opgegeven en dat hij zelf te kennen heeft gegeven dat hij geen factuur nodig had. De bij het bezwaarschrift overgelegde schriftelijke verklaring leidt niet tot een ander oordeel, nu niet kan worden vastgesteld dat deze van [naam 8] afkomstig is. Bovendien doet deze nadere verklaring geen afbreuk aan de tegenover de FIOD afgelegde (en eveneens ondertekende) verklaring van [naam 8] over de gang van zaken. In het controlerapport is vermeld dat eiser zelf de administratie van zijn bedrijf voerde. Eiser heeft dit niet betwist. Het is daarom aannemelijk dat eiser zelf de onder de valse naam [naam 7] gedane inkopen niet in de administratie heeft verantwoord. Gelet hierop heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens aankopen bij [naam 6] gedaan onder de valse bedrijfsnaam [naam 7] en heeft hij willens en wetens deze aankopen niet als inkopen in de administratie van zijn onderneming verantwoord.
38. De rechtbank acht aannemelijk dat tegenover deze niet geboekte inkopen verkopen hebben plaatsgevonden die niet in de administratie zijn verantwoord. Eiser heeft ook niets gesteld om tot een andere conclusie te komen. Eiser was hiervan volledig op de hoogte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser willens en wetens de omzet die betrekking heeft op de inkopen op naam van [naam 7] buiten de administratie gehouden waardoor te weinig belasting is betaald en onjuiste aangiften zijn gedaan. Hetzelfde heeft te gelden voor de niet geboekte inkopen op naam van [naam 5] . Gelet op de handelwijze van eiser bij de inkopen op naam van [naam 7] acht de rechtbank het aannemelijk dat eiser ook willens en wetens de inkoopfacturen op naam van [naam 5] niet in de administratie heeft geboekt, en ook de daarop betrekking hebbende omzet niet in de administratie heeft verantwoord waardoor te weinig belasting is geheven en onjuiste aangiften zijn gedaan.
39. Verweerder heeft de boeten terecht opgelegd en hij heeft hierbij terecht tot uitgangspunt genomen dat eiser opzet kan worden verweten.
40. Verweerder heeft aan eiser boeten opgelegd van 25 procent waarbij hij rekening heeft gehouden met de financiële situatie van eiser en - zo is ter zitting toegelicht - een overschrijding van de redelijke termijn van meer dan één, maar minder dan twee jaar. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder niet heeft willen afwijken van de algemeen toepasselijke verminderingen bij een overschrijding van de redelijke termijn (in casu 15 procent) en dat hij een boeteoplegging voor de volgende bedragen passend en geboden heeft geacht (dus zonder toepassing van een vermindering in verband met een overschrijding van de redelijke termijn):
- IB/PVV 2011 € 1.976
- IB/PVV 2012 € 4.702
- IB/PVV 2013 € 8.902
- IB/PVV 2014 € 2.128
- OB 2011 € 253
- OB 2012 € 607
41. De rechtbank acht deze boeten passend en geboden.
42. De rechtbank constateert ambtshalve dat de redelijke termijn ook in de beroepsfase (verder) is overschreden. De totale overschrijding van de redelijke termijn bedraagt dan meer dan twee jaar, zodat de boeten met 20 procent dienen te worden verminderd tot:
- IB/PVV 2011 € 1.581
- IB/PVV 2012 € 3.762
- IB/PVV 2013 € 7.122
- IB/PVV 2014 € 1.703
- OB 2011 € 202
- OB 2012 € 486
43. Omdat de boeten ambtshalve worden verminderd wegens een overschrijding van de redelijke termijn, zijn de beroepen toch ongegrond.
44. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard. Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte rente heeft aangevoerd, dienen ook de beroepen inzake de rentebeschikkingen ongegrond te worden verklaard.
45. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.