ECLI:NL:RBGEL:2021:6440

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
C/05/386890 / ES RK 21-156 en C/05/391367 / FA RK 21-2534
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding geregistreerd partnerschap en verdeling van gemeenschap van goederen met betrekking tot minderjarig kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een geregistreerd partnerschap tussen een vrouw en een man. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.A. Hauwert, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. van den Heuvel, hebben samen een minderjarig kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geregistreerd partnerschap van partijen duurzaam ontwricht is en heeft de ontbinding uitgesproken. Tevens is de hoofdverblijfplaats van het kind bij de vrouw vastgesteld, terwijl de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van € 25 per maand moet betalen.

De rechtbank heeft ook de verdeling van de gemeenschap van goederen tussen partijen behandeld. De vrouw heeft aanspraak gemaakt op verschillende inboedelgoederen en een compensatie van € 2.000, terwijl de man heeft verweer gevoerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man enigszins overbedeeld is en heeft bepaald dat hij de vrouw een bedrag van € 500 voor de inboedel, € 276,07 voor een auto, en € 669,20 voor de bankrekeningen moet vergoeden. In totaal dient de man € 1.445,27 aan de vrouw te betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/386890 / ES RK 21-156 en C/05/391367 / FA RK 21-2534
Datum uitspraak: 2 december 2021
beschikking ontbinding partnerschap
in de zaak van
[verzoekster](nader te noemen: de vrouw),
wonende op een voor de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. L.A. Hauwert te Duiven,
tegen
[verweerder](nader te noemen: de man),
wonende op een voor de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. F. van den Heuvel te Arnhem.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen op 13 april 2021;
- het exploot van betekening van 19 april 2021;
- het verweerschrift met zelfstandig verzoek, ingekomen op 31 mei 2021;
- het verweerschrift op zelfstandig verzoek tevens aanvulling verzoekschrift, ingekomen op
23 juni 2021;
- het verweerschrift op het aanvullende verzoekschrift, ingekomen op 18 augustus 2021;
- de aanvulling verzoekschrift namens de vrouw, ingekomen op 11 oktober 2021;
- de aanvullende verzoeken namens de man, ingekomen op 12 oktober 2021;
- het F9-formulier met productie namens de vrouw, ingekomen op 12 oktober 2021.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 21 oktober 2021. Daarbij waren de beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten, alsmede een zittingsvertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
Naar aanleiding van de zitting zijn partijen met elkaar in overleg gegaan over de begeleiding van de overdrachtsmomenten. Hierover hebben zij een regeling getroffen. De rechtbank heeft ontvangen:
- het F9-formulier namens de vrouw van 26 oktober 2021;
- het F9-formulier namens de man van 29 oktober 2021.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan. Partijen hebben geen partnerschapsvoorwaarden opgemaakt.
2.2.
Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Het minderjarige kind van partijen is:
[het kind] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.4.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 13 september 2021 is onder andere bepaald dat de man met ingang van juni 2021 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] aan de vrouw zal betalen € 25 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en dat de man bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de gezamenlijke woning.

3.De beoordeling

3.1.
Deze rechtbank is bevoegd omdat partijen in het rechtsgebied van de rechtbank wonen.
3.2.
Partijen zijn een ouderschapsplan overeengekomen, gedateerd en ondertekend op 1 juni 2021. Het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap is daarom ontvankelijk. Op verzoek van beide partijen zal de rechtbank het ouderschapsplan aanhechten aan deze beschikking, waarbij de inhoud van het ouderschapsplan onderdeel uitmaakt van de beschikking. Daarbij zal ten aanzien van artikel 4 van het ouderschapsplan een aanvullende afspraak gelden, zoals hierna overwogen onder 3.10.
3.3.
Partijen zijn het eens over, althans er is geen verweer gevoerd tegen:
  • de duurzame ontwrichting van het geregistreerd partnerschap zodat tussen hen de ontbinding van het geregistreerd partnerschap kan worden uitgesproken;
  • het voortgezette huurrecht van de gezamenlijke woning door de man;
  • de door de man te betalen kinderalimentatie aan de vrouw van € 25 per maand.
De rechtbank zal zo beslissen, met dien verstande dat de ingangsdatum voor de te betalen kinderalimentatie per heden zal worden vastgesteld in plaats van per juni 2021 zoals de vrouw heeft verzocht. Gelet op de beschikking voorlopige voorzieningen is de rechtbank van oordeel dat de vrouw geen belang heeft bij een ingangsdatum eerder dan de datum van deze beschikking.
3.4.
Partijen zijn het niet eens over:
- de hoofdverblijfplaats van [het kind] ;
  • de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling);
  • de verdeling van de gemeenschap van goederen.
Deze onderwerpen komen hierna aan de orde.
[het kind]
3.5.
De ouders hebben eerder met elkaar afspraken gemaakt in het ouderschapsplan over [het kind] en het ouderschap na het uit elkaar gaan. Vervolgens zijn zij niet in staat gebleken een goede uitvoering te geven aan deze afspraken. De overeengekomen zorgregeling tussen [het kind] en de man is daardoor al meerdere keren onderbroken. Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken ter zitting is duidelijk naar voren gekomen dat de communicatie tussen de ouders slecht is. Zij diskwalificeren elkaar als ouder en voeden hun eigen wantrouwen in de ander met welles-nietes stellingen. De incidenten die over en weer door de ouders worden aangehaald - waar of niet - tonen aan dat de ouders ver gaan in de strijd die zij met elkaar voeren. Hierbij gaan de ouders totaal voorbij aan het belang van [het kind] . Zij zijn vooral met elkaar bezig. De manier waarop de ouders op dit moment met elkaar omgaan, en daardoor met de zorgregeling, is beslist niet in het belang van [het kind] . De ouders lijken dit ook wel te begrijpen. Beide ouders bevestigen ook dat het belangrijk is voor [het kind] dat zij een goed contact heeft met haar beide ouders. Toch lukt het de ouders nog niet om de knop om te zetten en zich te richten op [het kind] en wat zij nodig heeft, in plaats van op elkaar. Het is nu zaak om een manier te vinden om de gemaakte afspraken na te (blijven) komen. De ouders zijn nog niet in staat gebleken dit zelf op te lossen, zodat hulpverlening hierbij noodzakelijk is. De Raad heeft ter zitting toegelicht dat Veilig Thuis betrokken is bij het gezin en is gestart met een onderzoek naar de veiligheid van [het kind] en de rol van beide ouders daarin. Uit het onderzoek van Veilig Thuis moet blijken wat er nodig is om de afspraken in het ouderschapsplan te laten slagen.
3.6.
Gelet op het voorgaande beslist de rechtbank over de hoofdverblijfplaats van [het kind] en de zorgregeling als volgt.
De hoofdverblijfplaats3.7. Hoewel de man aanvankelijk heeft verzocht, net als de vrouw, de hoofdverblijfplaats van [het kind] bij de vrouw te bepalen, heeft hij zijn verzoek later gewijzigd en gevraagd de hoofdverblijfplaats van [het kind] bij hem te bepalen. Ter zitting heeft de man toegelicht dat het gewijzigde verzoek met name ingegeven is door de omstandigheid dat de vrouw de omgang tussen hem en [het kind] telkens staakt en weer opstart. Als de hoofdverblijfplaats van [het kind] bij hem wordt bepaald, zal dit niet langer gebeuren. De man zal de zorgregeling namelijk niet meteen stopzetten als er iets gebeurt.
3.8.
De rechtbank zal de hoofdverblijfplaats van [het kind] bij de vrouw bepalen. Feitelijk verblijft [het kind] meer dan de helft van de tijd bij de vrouw. Daarnaast start Veilig Thuis een onderzoek naar de gezinssituatie. De rechtbank verwacht dat de ouders zullen toewerken naar een werkbare en duurzame oplossing, zodat [het kind] en de zorgregeling niet langer ingezet worden bij strijd- of discussiepunten tussen de ouders. De rechtbank ziet daarom geen reden om de hoofdverblijfplaats van [het kind] nu te wijzigen.
De zorgregeling
3.9.
Omdat er geen grote zorgen zijn over de opvoedingssituatie van [het kind] bij een van de ouders, acht de rechtbank het niet nodig om op dit moment de gemaakte afspraken van de ouders te wijzigen. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om slechts begeleide omgang vast te stellen tussen [het kind] en de man. Dit zal de omgang tussen de man en [het kind] erg beperken, terwijl het voor [het kind] juist belangrijk is dat zij frequent en structureel contact heeft met haar vader, mede gelet op haar leeftijd. Daarnaast is Veilig Thuis betrokken bij het gezin. Op het moment dat Veilig Thuis zou constateren dat de veiligheid van [het kind] in het geding is, zal er ingegrepen worden. De zorgregeling zoals overeengekomen in het ouderschapsplan dient dus nagekomen te worden.
3.10.
Voor [het kind] is het vooral belangrijk dat zij op ontspannen wijze omgang heeft met haar vader. Dit geldt ook voor de overdrachtsmomenten. De overdrachten zijn tot nu toe tussen de ouders niet altijd goed verlopen. De man heeft verklaard dat hij voor het huis van de vrouw in elkaar is geslagen, anderzijds heeft de vrouw aangegeven dat zij [het kind] niet in haar eentje bij de man durft op te halen omdat zij zich bedreigd voelt. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het beter is dat de overdrachten van [het kind] voorlopig niet door de ouders zelf gebeuren. Tijdens de zitting is besproken iemand uit het netwerk de overdracht kan begeleiden, zoals de moeder van de man en als achtervang eventueel de moeder van de vrouw. Naar aanleiding van de zitting zijn de ouders verder met elkaar in overleg getreden hierover. Bij dit overleg zijn de navolgende afspraken gemaakt:
  • op dinsdag en donderdag wordt [het kind] door oma (de moeder van de vrouw) naar de man gebracht en brengt de man haar terug naar de woning van de vrouw, waarbij oma of opa (de ouders van de vrouw) [het kind] zal overnemen.
  • op zaterdag brengt oma (de moeder van de vrouw) [het kind] naar vader en dan zal vader [het kind] op zondag weer terugbrengen naar moeder, waarbij opa of oma (de ouders van de vrouw) [het kind] zal overnemen.
  • wanneer de zorgregeling op vrijdag is, zal de vrouw [het kind] brengen bij oma (de moeder van de man) brengen en zal de man [het kind] daar ophalen. Dan zal de man [het kind] op zaterdag terugbrengen naar de vrouw, waarbij de opa of oma (de ouders van de vrouw) [het kind] zal overnemen.
In het geval oma (de moeder van de vrouw) moet werken en zij in de ochtenden dan [het kind] niet kan brengen, zal opa (de vader van de vrouw) [het kind] brengen of oma (de moeder van de man) of de man haalt [het kind] op. De vrouw laat elke zondagavond voor de opvolgende week aan de man weten of oma moet werken en welke wijziging er dan geldt in het ophalen/wegbrengen.
3.11.
De rechtbank acht deze afspraken een geschikte oplossing voor de overdrachten die in het belang is van [het kind] . De rechtbank vult artikel 4 van het ouderschapsplan met de hiervoor weergegeven regeling aan.
3.12.
Gelet op voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om een onderzoek door de Raad te gelasten, zoals de vrouw subsidiair heeft verzocht.
De verdeling van de gemeenschap van goederen3.13. Tussen partijen bestaat van rechtswege de wettelijke (beperkte) gemeenschap van goederen. De gemeenschap van goederen is ontstaan op het moment van de partnerschapsregistratie en ontbonden op het moment van indiening van het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap, in dit geval 13 april 2021. Dat is ook de peildatum waarop moet worden vastgesteld wat de omvang van de gemeenschap is. Hierna zullen de geschilpunten worden besproken, waarbij zal worden aangegeven of deze goederen/schulden in de gemeenschap vallen en zo ja, wat ermee moet gebeuren.
De inboedel inclusief fiets
3.14.
De vrouw wenst van de inboedel nog toegedeeld te krijgen:
- de gereedschapskoffer van haar vader;
- haar schoenen, kleren en tassen;
- de kleding van haar nichtje;
- de babykleding die opgeslagen ligt;
- de schommelstoel;
- de houten loopauto.
Daarnaast heeft de vrouw ter zitting aangegeven de wasmachine te willen.
De overige inboedel kan wat de vrouw betreft aan de man worden toegedeeld. Omdat de man hiermee wordt overbedeeld, wenst de vrouw een compensatie te ontvangen van € 2.000.
3.15.
De rechtbank stelt vast dat de man ermee heeft ingestemd dat de vrouw de hiervoor genoemde spullen krijgt, met uitzondering van de wasmachine. Wel stelt de man dat de vrouw haar kleren en dergelijke al heeft. Partijen maken op korte termijn een afspraak wanneer een tussenpersoon namens de vrouw de nog aanwezige spullen komt ophalen bij de man, eveneens op korte termijn.
3.16.
Ten aanzien van de overige inboedel heeft de man verweer gevoerd tegen enige compensatie daarvoor. Volgens de man gaat het om oude inboedel van zijn vader die hij uiteindelijk naar de stort heeft gebracht. De man heeft de vrouw daarvan vooraf in kennis gesteld. Volgens de man heeft de vrouw tegen hem gezegd niets meer van de spullen te willen hebben. De vrouw betwist dit. Wat hier ook van zij, de rechtbank kan niet verdelen wat er niet meer is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw tegenover de betwisting door de man onvoldoende onderbouwd dat de inboedelgoederen van waarde zijn (geweest).
3.17.
Omdat beide partijen hebben aangegeven de wasmachine te willen, hakt de rechtbank de knoop door. Zij bepaalt dat de wasmachine bij de man blijft. Dit geeft echter wel aanleiding om aan te nemen dat de man enigszins is overbedeeld.
3.18.
Tot slot is er nog een discussiepunt tussen partijen over een fiets. Bij de man staat nog een fiets die volgens de vrouw inclusief afschrijving nu € 523,25 waard is. Zij meent dat de man dit bedrag aan haar dient te vergoeden. De man heeft deze waarde gemotiveerd betwist. De kettingkast van de fiets is ook kapot. Naar het oordeel van de rechtbank geeft het feit dat de man de fiets houdt aanleiding om aan te nemen dat de man enigszins is overbedeeld, maar niet voor het door de vrouw genoemde bedrag.
3.19.
Gelet op het voorgaande, is de man enigszins overbedeeld met de overige inboedel inclusief wasmachine en fiets. Aannemelijk is dat de waarde van de spullen die bij de man blijven, hoger is dan de waarde van de spullen die de vrouw meeneemt. De rechtbank acht het daarom redelijk dat de man wegens overbedeling een bedrag van € 500 aan de vrouw dient te vergoeden.
De auto
3.20.
Over de auto van het merk [merknaam auto] bestaat discussie tussen partijen of deze onderdeel uitmaakt van de beperkte gemeenschap van goederen. Volgens de vrouw is de auto gezamenlijk eigendom van partijen en dient de man haar een bedrag van € 1.975 te vergoeden wegens overbedeling. De man betwist dit, omdat hij de auto al voor het geregistreerd partnerschap heeft aangeschaft.
3.21.
De rechtbank stelt vast dat de auto op 5 juli 2019 is gekocht, dus inderdaad voor het geregistreerd partnerschap van partijen. De factuur voor de aankoop staat op naam van de man. Daarnaast is de auto ook aan de man geleverd. Niet in geschil is dat de man de auto sinds partijen uiteen zijn gegaan onder zich houdt. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de man daarom op grond van artikel 3:109 en artikel 3:119 BW vermoed rechthebbende te zijn van de auto. Gelet op dit vermoeden berust de bewijsplicht ten aanzien van de stelling van de vrouw dat ook zij eigenaar is van de auto op de vrouw. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw er niet in is geslaagd om dit vermoeden te weerleggen. Dat de [merknaam auto] op haar naam is gezet, is namelijk niet bepalend voor de eigendom van de auto. Dat zij heeft bijgedragen aan de aankoop van de [merknaam auto] en onderhoudskosten, maakt dit ook niet anders. Immers, wie de auto feitelijk heeft betaald is niet relevant voor de vraag wie eigenaar is geworden van de auto. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de auto eigendom is van de man en daarom niet in de beperkte gemeenschap valt.
3.22.
De man heeft wel erkend dat de vrouw heeft bijgedragen aan de aankoop van de [merknaam auto] door haar auto, een Ford Ka ter waarde van € 795, in te ruilen en daarnaast nog
€ 150 mee te betalen. De vrouw heeft dus € 945 geïnvesteerd in de aankoop van de [merknaam auto] . Hoewel het verzoek van de vrouw is gebaseerd op de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen tussen partijen, ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 25 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de rechtsgronden ambtshalve aan te vullen. Het verzoek van de vrouw ziet immers op een te betalen vergoeding door de man aan haar voor de [merknaam auto] . Op het moment van aanschaf van de [merknaam auto] woonden partijen samen zonder dat zij gehuwd of elkaars geregistreerd partner waren. Voor zover al niet gezegd kan worden dat de man ongerechtvaardigd is verrijkt, omdat er in wezen geen rechtsgrond was voor de betaling door de vrouw, acht de rechtbank het in elk geval redelijk dat de man de vrouw haar investering vergoedt. Dat ook de verhouding tussen informeel samenwonenden wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707. De rechtbank acht in dit geval van belang dat de vrouw er klaarblijkelijk op basis van de tenaamstelling van is uitgegaan dat zij aanspraak zou kunnen maken op (een deel van) (de waarde van) de auto en dat dit haar er mede toe heeft bewogen deze betaling te verrichten. Bovendien hebben partijen zich kennelijk niet gerealiseerd dat de auto niet in de gemeenschap viel als gevolg van het feit dat sinds 2018 alleen de verkrijgingen ten tijde van een huwelijk of geregistreerd partnerschap gemeenschappelijk zijn en hebben partijen zich in de praktijk gedragen alsof de auto gemeenschappelijk was. In dit alles ziet de rechtbank aanleiding te beslissen dat de man aan de vrouw in elk geval een deel van haar investering dient te vergoeden. Voor de hoogte van het bedrag zoekt de rechtbank aansluiting bij de bepalingen die gelden bij verrekenbedingen. De auto is immers minder waard geworden en het zou niet redelijk naar de man toe zijn als de investering van de vrouw nominaal vergoed zou moeten worden. De totale aanschafprijs van de auto was € 4.450. De investering van de vrouw bedraagt dus 945/4450 deel. De man heeft de auto in mei 2021 verkocht voor € 1.300. Aan de vrouw komt daarom 945/4450 x € 1.300 = € 276,07 toe.
De bankrekeningen en de schadevergoeding van de man
3.23.
Partijen zijn het erover eens dat het uitgangspunt is dat ieder zijn of haar rekening behoudt en dat het banksaldo op ieders bankrekening bij helfte verdeeld moet worden. Het gaat dan om een saldo op de bankrekening van de vrouw op de peildatum van € 1.168,74
debet.De man dient daarom een bedrag van € 584,37 te vergoeden aan de vrouw.
De vrouw heeft overigens op verzoek van de man haar bankafschriften van de weken voorafgaande aan de peildatum overgelegd. De man heeft zijn stelling dat sprake is van benadeling door de vrouw daarna niet nader geconcretiseerd, zodat de rechtbank aan deze stelling voorbijgaat voor zover deze stelling nog door de man blijft gehandhaafd.
3.24.
Het saldo op de bankrekening van de man bedroeg op de peildatum € 2.919,66. Volgens de man is dit saldo echter aan hem verknocht.
3.25.
De man heeft namelijk naar aanleiding van een fietsongeluk op 4 augustus 2019 recht op een schadevergoeding. Tussen partijen staat ter discussie hoe er omgegaan moet worden met het bedrag van € 10.000 aan schadevergoeding dat de man op 23 maart 2021 op zijn bankrekening heeft ontvangen. De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man aan haar de helft van het banksaldo op de peildatum, vermeerderd met € 4.000. Volgens haar is van het bedrag € 2.000 smartengeld, en daarmee verknocht, en moet het restant gedeeld worden. Zij heeft hier recht op, omdat zij tijdens het geregistreerd partnerschap ook de kosten heeft betaald die verband hielden met het ongeluk en zij zelfs minder is gaan werken. De schadevergoeding ziet immers ook op de vergoeding van de kosten die partijen hebben gemaakt zoals medicijnen, fysiotherapie, huishoudelijke kosten en brandstofkosten. De vrouw wenst dat de man verplicht wordt inzage te geven in het verloop van zijn bankrekening in de periode van 23 maart 2021 tot en met 13 april 2021, omdat onbekend is wat de man met het geld van de schadevergoeding heeft gedaan. Zolang dat dit niet duidelijk is, is sprake van benadeling van de gemeenschap volgens de vrouw.
3.26.
Volgens de man zijn de ontvangen schadevergoedingen telkens toegekomen aan de gemeenschappelijke huishouding. Daarnaast heeft de man aan de vrouw al een bedrag van
€ 5.000 in contanten gegeven. Dit wordt door de vrouw betwist. Volgens de man heeft hij de vrouw voldoende gecompenseerd voor de kosten die de gemeenschap heeft gedragen. Het op de peildatum resterende bedrag op zijn bankrekening dient als smartengeld aangemerkt te worden en dus als verknocht.
3.27.
De rechtbank oordeelt als volgt. Tussen partijen gaat de discussie niet over de vraag of de schadevergoeding onderdeel uitmaakt van de gemeenschap of niet. Ook stelt de man niet ter discussie dat ten laste van de gemeenschap kosten zijn gemaakt die verband houden met zijn ongeluk. Het gaat tussen partijen om de vraag of de man nog enig bedrag dient te vergoeden aan de vrouw van de ontvangen € 10.000. De rechtbank is van oordeel dat dit niet hoeft.
3.28.
Op de peildatum resteert een bedrag van € 2.919,66 op de bankrekening van de man. Een deel van het bedrag van de verkregen schadevergoeding van € 10.000 is dus al uitgegeven. Bij de uitgaven van dit geld, sluit de rechtbank aan bij het uitgangspunt dat op grond van artikel 1:80b en 1:81 Burgerlijk Wetboek (BW) partijen verplicht zijn elkaar het nodige te verschaffen. In beginsel zijn de uitgaven dan ook gemeenschappelijk en wordt er voor elkaar gezorgd op goede en slechte dagen. Dat de man in dit geval uitgaven heeft gedaan die niet voor rekening van de gemeenschap zijn of mochten komen, of op andere wijze onterecht waren, is voor de rechtbank niet komen vast te staan. De vrouw heeft hiervoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld. Hoewel de man tegenover de betwisting van de vrouw ook niet heeft onderbouwd dat hij al € 5.000 aan de vrouw heeft vergoed, heeft de man de rechtbank ter zitting er wel op gewezen dat hij bedragen heeft overgemaakt aan de vrouw. De rechtbank kan in de bankafschriften van de vrouw in ieder geval terugvinden dat zij geld heeft ontvangen van de man: op 23 maart 2021 € 650 voor de huur en op 25 maart 2021 € 500, in totaal dus € 1.150. Dit verklaart voor een deel al de afname van het saldo op de rekening van de man. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw onvoldoende aanleiding gegeven om te veronderstellen dat de man het geld van de schadevergoeding aan iets anders heeft uitgegeven dan aan kosten die verband houden met zijn ongeluk en/of de gemeenschappelijke kosten. Dat er sprake zou zijn van benadeling, heeft de vrouw al helemaal niet onderbouwd, zodat de rechtbank aan deze stelling voorbijgaat. Het verzoek van de vrouw tot het overleggen van de bankafschriften door de man wijst de rechtbank dan ook af.
3.29.
Over het smartengeld zijn partijen het eens dat dit geld buiten de beperkte gemeenschap dient te blijven en in die zin verbonden is aan de man. Aanvankelijk ging de vrouw, net als de man, uit van een bedrag van € 2.750 dat bestemd is voor smartengeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om uit te gaan van een bedrag van € 2.000, het bedrag waarmee de vrouw in haar laatste processtuk rekening houdt. Omdat het bedrag van € 2.750 verknocht is aan de man, dient dit bedrag niet gedeeld te worden. De rechtbank komt dan tot de conclusie dat een banksaldo van € 169,66 (€ 2.919,66 - € 2.750) bij helfte verdeeld dient te worden tussen partijen. De man dient de vrouw de helft daarvan, dus € 84,83, te betalen.
3.30.
Het voorgaande betekent dat de man in totaal een bedrag van € 669,20 aan de vrouw dient te voldoen ten aanzien van de bankrekeningen.
De schuld bij Wehkamp
3.31.
De man stelt dat partijen een schuld hebben bij Wehkamp van circa € 1.000. De man betaalt deze schuld nu af. Volgens de man is de vrouw gehouden de helft van deze schuld aan hem te voldoen. De man heeft voorgesteld deze schuld weg te strepen tegen de roodstand op de bankrekening van de vrouw. De vrouw betwist het bestaan van deze schuld, althans dat deze schuld in de gemeenschap valt.
3.32.
De rechtbank wijst de verzoeken van de man af, omdat de man het bestaan van deze schuld, laat staan de stelling dat deze tot de gemeenschap behoort, op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
Conclusie
3.33.
De man dient aan de vrouw te vergoeden:
- € 500 voor de inboedel;
- € 276,07 voor de [merknaam auto] ;
- € 669,20 inzake de bankrekeningen.
In totaal dient de man dus een bedrag van € 1.445,27 aan de vrouw te betalen.
3.34.
Daarnaast vindt op korte termijn een afspraak plaats waarbij namens de vrouw haar spullen worden opgehaald zoals opgesomd onder 3.14.
De proceskosten
3.35.
Gelet op het familierechtelijke karakter van deze procedure zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uit, door partijen aangegaan
op [huwelijksdatum] in de gemeente [huwelijksplaats] ;
4.2.
bepaalt dat de man huurder zal zijn van de woning, gelegen te ( [postcode] ) [woonplaats] aan de [adres] , met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
4.3.
bepaalt dat het minderjarige kind:
[het kind] , geboren op [geboortedatum] te Arnhem,
haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft;
4.4.
bepaalt dat de inhoud van aangehecht ouderschapsplan, gedateerd en ondertekend op 1 juni 2021, deel uitmaakt van deze beschikking, met dien verstande dat als aanvulling op artikel 4 van ouderschapsplan, ten aanzien van de regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken het volgende geldt:
• Op dinsdag en donderdag wordt [het kind] door oma (moederszijde) naar de man gebracht en door de man teruggebracht naar de woning van de vrouw, waar oma of opa (moederszijde) [het kind] zal overnemen;
• Op zaterdag brengt oma (moederszijde) [het kind] naar de man, waarna de man [het kind] op zondag zal terugbrengen naar de vrouw, waarbij opa of oma (moederszijde) [het kind] zal overnemen;
• Wanneer de zorgregeling op vrijdag is, zal de vrouw [het kind] brengen bij oma (vaderszijde) en zal de man [het kind] daar ophalen; op zaterdag zal de man [het kind] terugbrengen naar de vrouw, waarbij de opa of oma (moederszijde) [het kind] zal overnemen.
In het geval oma (moederszijde) moet werken en [het kind] in de ochtenden niet kan brengen, zal opa (moederszijde) [het kind] brengen, of oma (vaderszijde) of de man haalt [het kind] op. De vrouw laat elke zondagavond voor de opvolgende week aan de man weten of oma (moederszijde) moet werken en welke wijziging er dan geldt in het ophalen/wegbrengen;
4.5.
bepaalt dat de man met ingang van heden als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] aan de vrouw zal betalen € 25 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.6.
stelt de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen van partijen vast zoals is overwogen in rechtsoverweging 3.13 tot en met 3.33;
4.7.
bepaalt dat de vrouw op grond van deze verdeling wegens onderbedeling recht heeft op betaling door de man van € 1.445,27;
4.8.
bepaalt dat de onder 4.3, 4.5, 4.6 en 4.7 genoemde beslissingen bij voorraad uitvoerbaar zijn;
4.9.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
4.10.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Heezemans als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2021.