Na de invoering van de Nadere wijziging van de AAW 1993 luidden de artikelen 5, eerste lid, en 6, eerste lid, van de AAW als volgt.
1. Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is hij die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
1. Recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft:
a. de verzekerde van 17 jaar of ouder die arbeidsongeschikt wordt indien hij in het jaar onmiddellijk voorafgaande aan de dag, waarop de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, inkomen heeft verworven uit of in verband met het verrichten van arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven;
b. de verzekerde, die op de dag, waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is;
zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
Het zesde lid van artikel 6 bepaalt dat voor de toepassing van het bepaalde in de vorige leden wordt niet als arbeidsongeschikt beschouwd degene, die minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
Artikel 27, eerste lid, bepaalt dat ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, onverminderd de artikelen 29 en 29a, plaatsvindt zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 52 weken heeft geduurd. De in de vorige volzin bedoelde herziening heeft niet plaats, indien de toeneming kennelijk is voortgekomen uit een andere oorzaak dan die, waaruit de ongeschiktheid ter zake waarvan uitkering wordt genoten, is voortgekomen en de belanghebbende bij het intreden van de toeneming van de arbeidsongeschiktheid:
a. hetzij niet verzekerd is;
b. hetzij verzekerd is doch in het jaar onmiddellijk daaraan voorafgaande geen inkomen als bedoeld bij of krachtens artikel 6 heeft verworven noch geacht wordt te hebben verworven.
Artikel 32a, eerste lid, aanhef en onder b, bepaalt dat als degene die aan het einde van de in artikel 6, eerste lid, bedoelde wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, maar geen recht had op toekenning van arbeidsongeschiktheids-uitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was, binnen vijf jaar na het bereiken van het einde van die wachttijd arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.