ECLI:NL:RBGEL:2021:8223

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
C/05/396938 / FA RK 21-4084
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klachtprocedure en verzoek om schadevergoeding in het kader van onvrijwillige zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 december 2021 uitspraak gedaan in een klachtprocedure die door verzoeker was ingediend tegen de zorgaanbieder, Stichting Pluryn. De klacht betrof de toepassing van onvrijwillige zorg, specifiek een fixatie, die volgens verzoeker onterecht was toegepast op 15 juni 2021. Verzoeker had eerder een klacht ingediend bij de klachtencommissie, die op 25 oktober 2021 de klacht deels gegrond verklaarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de klachtencommissie niet binnen de wettelijke termijn van veertien dagen had beslist, maar dat verzoeker zijn verzoekschrift tijdig had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de zorgaanbieder niet had voldaan aan de voorwaarden van de Wet zorg en dwang (Wzd) en dat de fixatie niet op de juiste wijze was geformaliseerd. De rechtbank heeft de klacht gegrond verklaard en de zorgaanbieder veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 450 aan verzoeker. De rechtbank benadrukte dat het enkele feit dat de Wzd niet in acht is genomen, voldoende is voor schadevergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is op 23 december 2021 vastgesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats: Arnhem
Zaakgegevens: C/05/396938 / FA RK 21-4084
Datum mondelinge uitspraak: 16 december 2021
Beschikking klachtenprocedure en verzoek schadevergoeding
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door verzoeker ingediend bij de klachtencommissie op 1 oktober 2021 (hierna: de klachtencommissie).
[naam verzoeker] ,
hierna te noemen: verzoeker,
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
verblijvende bij Pluryn, [locatie] ,
advocaat mr. P.F. Wolbers te Hengelo (O),
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- verzoeker;
- Stichting Pluryn, zorgaanbieder.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, bestaande uit het verzoekschrift met bijlagen, bij de griffie van deze rechtbank binnengekomen op 6 december 2021.
1.2.
De zorgaanbieder verleent aan verzoeker verplichte zorg op grond van de beschikking van deze rechtbank van 29 maart 2021, die geldt uiterlijk tot en met 29 maart 2022.
1.3.
Verzoeker heeft bij brief van 29 september 2021 bij de klachtencommissie een klacht ingediend tegen het toepassen van onvrijwillige zorg in het kader van een noodmaatregel (fixatie door het in een “houdgreep” vasthouden) op grond van artikel 15 van de Wet zorg en dwang (Wzd).
1.4.
De klachtencommissie heeft op 25 oktober 2021 de klacht deels gegrond verklaard. Deze beslissing heeft de klachtencommissie op 25 oktober 2021 aan betrokkene mondeling meegedeeld.
1.5.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft vanwege de situatie rondom het virus COVID-19 via beeldbellen plaatsgevonden op 16 december 2021. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
  • dhr. [naam 1] , als gedragswetenschapper verbonden aan Pluryn;
  • dhr. [naam 2] , als teammanager verbonden aan Pluryn;
  • mw. R. Talma, als jurist verbonden aan Pluryn.

2.Standpunten van partijen

2.1.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat in strijd is gehandeld met artikel 15 Wzd. Hij is van mening dat zijn klacht alsnog volledig gegrond verklaard dient te worden. Daarnaast verzoekt hij een schadevergoeding vast te stellen.
2.2.
De zorgaanbieder stelt zich op het standpunt dat het oordeel van de klachtencommissie juist is en dat er geen grond is voor toekenning van een schadevergoeding.

3.Beoordeling

Ontvankelijkheid
3.1.
De rechtbank dient allereerst vast te stellen of het verzoekschrift van 6 december 2021 tijdig is ingediend.
3.2.
Op grond van artikel 55, lid 1, aanhef en onder d van de Wzd is het mogelijk een klacht in te dienen over de nakoming van een verplichting of een beslissing over zorg in onvoorziene situaties als bedoeld in artikel 15 van de wet. De klachtencommissie neemt binnen veertien dagen een gemotiveerde beslissing. Dit volgt uit artikel 56a lid 2 Wzd. Vervolgens kan een verzoekschrift bij de rechtbank worden ingediend ter verkrijging van een beslissing over de klacht (artikel 56c Wzd). Dit moet gebeuren binnen zes weken nadat de beslissing van de klachtencommissie aan de verzoeker is meegedeeld dan wel zes weken na de dag waarop de klachtencommissie uiterlijk een beslissing had moeten nemen.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat de klachtencommissie niet binnen de termijn van veertien dagen heeft beslist. De vraag is daarmee wat de uiterste datum is waarop het verzoek bij de rechtbank kon worden gedaan: zes weken na de mededeling van de uitspraak of zes weken na de uiterste datum waarop die mededeling gedaan had moeten worden. De memorie van toelichting [1] geeft op dit punt geen uitsluitsel. De rechtbank gaat ervan uit dat het slot van artikel 56c lid 2 Wzd enkel de situatie beoogt te regelen waarin in het geheel niet op de klacht wordt beslist. Dan moet het verzoek bij de rechtbank worden gedaan binnen zes weken na het einde van de beslistermijn van de klachtencommissie. Als er wel een beslissing ligt, gaat op dat moment de termijn van zes weken lopen, ongeacht of de beslissing tijdig of te laat is. Het verzoek van betrokkene is precies zes weken na 25 oktober 2021 ingediend, zodat betrokkene ontvankelijk is in zijn verzoek.
Inhoudelijke beoordeling van de klacht
3.4.
De klacht van verzoeker betreft in de eerste plaats de vraag of artikel 15 Wzd juist is toegepast. Op grond van het eerste lid van dat artikel wordt, voor zover hier van belang, in een situatie waarin het zorgplan redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien uitsluitend onvrijwillige zorg verleend op grond van een beslissing van de zorgverantwoordelijke waarin hij heeft vastgesteld dat:
het gedrag van een cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, leidt tot ernstig nadeel;
de onvrijwillige zorg noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden,
de onvrijwillige zorg geschikt is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden en gelet op het beoogde doel evenredig is,
er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden, en
op verantwoorde wijze is voorzien in toezicht tijdens de toepassing ervan.
3.5.
Verzoeker stelt dat er op 11 juni 2021 een vervelende situatie was met een begeleider, [naam begeleider] . Er was al eerder een incident geweest waarbij de begeleider een vis uit het aquarium in het zwembad had laten zwemmen. Dat is schadelijk voor de vis. Verzoeker heeft een sterk rechtvaardigheidsgevoel en kan niet tegen dergelijk handelen. Op 15 juni 2021 hoorde hij op een zeker moment deze begeleider over hem praten aan de telefoon. Verzoeker sprak hem daarop aan en op het feit dat hij vond dat de begeleider onjuiste dingen over hem schreef. Dit leidde tot onenigheid. De begeleider zei dat hij naar zijn kamer moest en toen hij dat deed, werd hij gefixeerd. Dit was volgens verzoeker onnodig. Volgens verzoeker is de beslissing niet genomen door de zorgverantwoordelijke en waren er minder ingrijpende mogelijkheden om ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Verder is niet voldaan aan het voorschrift van artikel 15 lid 2 Wzd dat de zorgverantwoordelijke de beslissing zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen 48 uur schriftelijk vastlegt. Op 13 augustus 2021 bleek dat het fixeren niet in het perspectiefplan was opgenomen als vrijwillige zorg. De schriftelijke vastlegging heeft pas op 31 augustus 2021 plaatsgevonden. Hierbij is geen arts betrokken geweest. Verzoeker wilde graag in gesprek, maar dat gesprek heeft niet tot overeenstemming geleid. De begeleider heeft geen excuses gemaakt. Daarom heeft verzoeker de klacht ingediend.
3.6.
Namens de zorgaanbieder is mede verwezen naar de verklaring van de begeleider. Daaruit volgt dat er een aantal dagen voor 15 juni 2021 een incident had plaatsgevonden met betrekking tot een kachel, waarbij verzoeker het niet eens was met de begeleider. Op 15 juni 2021 sprak verzoeker de begeleider erop aan dat hij vond dat de begeleider verkeerde informatie in het dossier had gezet. Verzoeker was niet goed voor rede vatbaar en uitte zich dreigend naar de begeleider. Toen de begeleider de situatie even later telefonisch wilde bespreken met een collega, kwam verzoeker dreigend op hem af. De begeleider zei hem naar zijn kamer te gaan. Verzoeker leek te luisteren, maar bleef toch weer staan. Uiteindelijk heeft de begeleider daarop besloten verzoeker te fixeren. Beiden bevonden zich op dat moment in een ruimte waar ook andere cliënten aanwezig waren, waardoor een alternatief niet voorhanden was. Volgens de zorgaanbieder heeft verzoeker geen schade geleden. De formaliteiten zijn zo veel mogelijk nageleefd, in die zin dat direct op 16 juni het voorval is geëvalueerd met onder meer de gedragswetenschapper. Alleen het akkoord van de zorgverantwoordelijke ontbrak, omdat de zorgverantwoordelijke vrij plotseling met vervroegd zwangerschapsverlof was gegaan en de opvolging nog niet was geregeld. Van het enkele niet accorderen door de zorgverantwoordelijke heeft verzoeker geen last gehad. Er is geen aanleiding het fixeren in het perspectiefplan op te nemen, omdat dit slechts bij wijze van uitzondering en kortdurend heeft plaatsgevonden. In plaats van een schadevergoeding zou een nader gesprek om het gebeurde uit te spreken beter zijn.
3.7.
De klachtencommissie heeft de klacht gegrond verklaard voor het betreft het niet tijdig voldoen aan het schriftelijkheids- en informatievereiste van artikel 15 Wzd en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Daarbij is de klachtencommissie tot het oordeel gekomen dat uit het dossier naar voren is gekomen dat er in de periode naar 15 juni 2021 toe frequent sprake was van boosheid en spanningen. De klachtencommissie is ervan uitgegaan dat er in de avond van 15 juni sprake was van een dusdanig opgebouwde dreiging, dat in die situatie een kortdurend vasthouden nodig was om de veiligheid te waarborgen en verdere escalatie te voorkomen. Dat er buitensporig hard fysiek is ingegrepen blijkt niet uit de overgelegde rapportages. Dat in een acute noodsituatie een ander dan de zorgverantwoordelijke het besluit neemt tot toepassing van onvrijwillige zorg op basis van art. 15 Wzd acht de klachtencommissie in voorkomende gevallen noodzakelijk. Wel rekent de klachtencommissie het de zorgaanbieder aan dat de formele afhandeling pas eind augustus 2021 heeft plaatsgevonden.
3.8.
De rechtbank oordeelt als volgt. Met de klachtencommissie is de rechtbank van oordeel dat artikel 15 Wzd er niet aan in de weg staat in acute situaties in te grijpen, ook als op dat moment feitelijk geen zorgverantwoordelijke aanwezig is. Het feit dat naar inschatting van de begeleider op een zeker moment onmiddellijk een bepaalde vorm van onvrijwillige zorg noodzakelijk is, kan maken dat pas achteraf de zorgverantwoordelijke de beslissing kan accorderen. Daarbij moet naar het oordeel van de rechtbank de zorgverantwoordelijke beoordelen of de begeleider de juiste afweging heeft gemaakt. Op die manier maakt de zorgverantwoordelijke alsnog de beslissing tot toepassing van de onvrijwillige zorg tot de zijne (of de hare).
3.9.
In dit geval was er niet alleen op 15 juni 2021 geen zorgverantwoordelijke aanwezig, er was in het geheel geen sprake van een zorgverantwoordelijke. Pas ruim twee maanden later heeft een nieuwe zorgverantwoordelijke, [naam zorgverantwoordelijke] , de beslissing geformaliseerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan in die situatie niet meer gezegd worden dat de zorgverantwoordelijke de beslissing van 15 juni 2021 tot de hare heeft gemaakt. Goed onderzoek naar de feitelijke situatie was immers in augustus niet meer mogelijk. Dat blijkt in dit geval ook uit de tegengestelde verklaringen van betrokkenen. Daarmee is dus niet alleen niet voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 15 lid 2 Wzd, zoals de klachtencommissie terecht heeft vastgesteld, maar ook niet aan het bepaalde in lid 1. Er kan niet na twee maanden nog met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de onvrijwillige zorg terecht, geschikt en proportioneel was. De voorschriften van lid 1 beogen nu juist die vaststelling tijdig te doen. Uit de schriftelijke vastlegging van 31 augustus 2021 volgt dit mogelijk ook al, aangezien daarin de vraag of de vorm van zorg in verhouding stond tot het doel “nee” is geantwoord, al is niet geheel duidelijk geworden wat de afweging van de zorgverantwoordelijke hierbij is geweest. De rechtbank is echter van oordeel dat inderdaad na zo’n lange tijd achteraf niet met zekerheid gezegd kan worden dat de fixatie in verhouding stond tot het doel. De hoofdregel is dat onvrijwillige zorg uitsluitend mag worden verleend als aan de voorwaarden van artikel 15 lid 1 Wzd is voldaan. Omdat niet meer kan worden vastgesteld dat daaraan is voldaan, moet ervan worden uitgegaan (formeel) dat de onvrijwillige zorg niet mocht worden verleend. De klacht had dus ook op dat punt gegrond verklaard moeten worden. De rechtbank zal dit alsnog doen.
3.10.
In het midden zal moeten blijven of de onvrijwillige zorg daadwerkelijk disproportioneel en onnodig was, omdat de rechtbank dit niet kan vaststellen. Dat enkele feit is wel voldoende om de klacht gegrond te achten. Daarbij is het dus ook mogelijk dat het handelen van de begeleider wel degelijk gerechtvaardigd was in de gegeven omstandigheden.
Inhoudelijke beoordeling van het verzoek om schadevergoeding
3.11.
Bij het verzoekschrift is overeenkomstig het bepaalde in artikel 56g Wzd een verzoek om schadevergoeding gedaan. Uit het systeem van de wet volgt dat dit nog bij het verzoek aan de rechtbank kan worden gedaan, zoals in dit geval is gebeurd. Verzoeker vraagt een bedrag van € 500 vanwege de schending van artikel 15 lid 1 Wzd en daarnaast een schadevergoeding ter hoogte van € 1.900, te weten 76 dagen à € 25, over de periode 17 juni t/m 31 augustus 2021. Dat is de periode waarin de zorgverantwoordelijke de beslissing ten onrechte niet schriftelijk heeft vastgelegd. De trage afwikkeling van het voorval heeft bij verzoeker voor onnodig veel onzekerheid en onrust gezorgd. Verzoeker heeft voor de onderbouwing van de hoogte van het bedrag verwezen naar de uitspraak van Rechtbank Midden-Nederland van 17 januari 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:1561. De zorgverantwoordelijke voert verweer.
3.12.
De rechtbank is met Rechtbank Midden-Nederland van oordeel dat het enkele feit dat de Wzd niet in acht is genomen in beginsel voldoende is om aanspraak te maken op schadevergoeding. In die zaak was sprake van een beperking in de vrijheid om het eigen leven in te richten, omdat de betrokkene gedurende enige tijd niet terug mocht naar zijn eigen appartement. Hiervoor heeft Rechtbank Midden-Nederland een vergoeding van € 25 per dag toegekend. In dit geval is sprake van een enerzijds ingrijpender maatregel, in die zin dat verzoeker fysiek is vastgehouden, maar anderzijds van een minder ingrijpende maatregel, omdat deze fixatie relatief kort heeft geduurd. De rechtbank acht een schadevergoeding van € 250 hiervoor passend en billijk. Wat het niet in acht nemen van de formele voorwaarden betreft, is de rechtbank van oordeel dat dit niet zonder meer hoeft te leiden tot een aanvullende schadevergoeding. Verzoeker heeft echter aannemelijk gemaakt dat hij ook daarvan schade heeft ondervonden, omdat hij van meet af aan heeft aangegeven dat hij werk wilde maken van wat er was gebeurd en hierin is belemmerd. Voor de hoogte van het bedrag weegt de rechtbank mee dat het grootste deel van de formaliteiten wel kort na 15 juni 2021 is doorlopen, dat er pogingen zijn gedaan tot een verzoenend gesprek en dat de hoogte van het bedrag in verhouding moet staan tot de vergoeding voor de fixatie, omdat dat in beginsel ingrijpender is. Daarom stelt de rechtbank de hoogte van die vergoeding naar billijkheid vast op € 200.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart de klacht gegrond;
4.2.
vernietigt de bestreden beslissing;
4.3.
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing;
4.4.
veroordeelt de zorgaanbieder tot betaling van een bedrag van € 450 (zegge: vierhonderdvijftig euro) aan verzoeker;
4.5.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2021 door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van C.E.C. van Peursem, griffier, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 23 december 2021.
Tegen de beslissing op de klacht staat cassatie open.
Tegen de schadevergoedingsbeslissing staat hoger beroep open op grond van artikel 358 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2008-2009, 31 996, nr. 3, pagina 74/75.