ECLI:NL:RBGEL:2022:1016

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2538
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf omzetbelasting voor paardenhandel en ondernemersstatus

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een onderneming die zich richt op de handel in paarden, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had twee paarden aangeschaft met de intentie om economische activiteiten te verrichten, maar de Belastingdienst betwistte haar status als ondernemer voor de omzetbelasting. De inspecteur stelde dat eiseres niet de afnemer van de paarden was, omdat de betalingen door haar aandeelhouder waren gedaan en de paarden waren aangeschaft voordat eiseres officieel was opgericht. Eiseres voerde aan dat zij wel degelijk de intentie had om als ondernemer te opereren en dat de handelingen die zij verrichtte, zoals het deelnemen aan springwedstrijden, bewijs vormden van haar economische activiteiten.

De rechtbank oordeelde dat eiseres voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij de intentie had om economische activiteiten te verrichten, ondanks dat er een lange aanloopfase was. De rechtbank concludeerde dat eiseres de afnemer was van het tweede paard, maar niet van het eerste paard, omdat de feitelijke beschikkingsmacht en betaling door de aandeelhouder waren gedaan voordat eiseres was opgericht. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond en stelde de teruggaaf van omzetbelasting vast op € 17.702 voor het tijdvak van oktober 2019 tot en met december 2019 en € 7.628 voor het tijdvak van januari 2020 tot en met maart 2020. Tevens werd de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 21/2538 en 21/2540

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaken tussen

[eiseres], te [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Enschede, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een beschikking geen teruggaaf omzetbelasting over de tijdvakken 1 oktober 2019 tot en met 31 december 2019 en 1 januari 2020 tot en met 31 maart 2020 uitgereikt.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 13 april 2021 het bezwaar tegen de beschikkingen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2022. [naam 1] heeft namens eiseres via beeldverbinding deelgenomen. Ook zijn de gemachtigde van eiseres en [naam 2] verschenen. Namens verweerder zijn [naam 3] en [naam 4] verschenen.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is op 27 september 2019 door [bedrijfsnaam] ([bedrijfsnaam 1]) opgericht. Het statutaire doel van eiseres is onder meer het houden en fokken van paarden en het trainen van sportpaarden, het uitbrengen van sportpaarden tijdens evenementen en het handelen in sportpaarden. [naam 1] is de enig bestuurder van beide vennootschappen. Ook is hij de enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam 1].
2. [naam 1] heeft aan een bekende van hem, [naam 5], gevraagd om hem te begeleiden bij de aankoop van paarden voor eiseres. Op zijn verzoek heeft [naam 5] op 31 mei 2019 het paard [naam paard] ([paard 1]) gekocht van [bedrijfsnaam 2] voor € 400.000 exclusief omzetbelasting. [bedrijfsnaam 1] heeft op 3 juni 2019 aan [naam 5] € 517.500 exclusief omzetbelasting betaald voor [paard 1].
3. [naam 1] heeft vanaf 13 juni 2019 aan verschillende springwedstrijden deelgenomen met [paard 1]. Ook heeft hij in diezelfde periode met paarden van [bedrijfsnaam 1] aan springwedstrijden deelgenomen.
4. Eiseres heeft op 29 oktober 2019, op voordracht van [naam 5], het paard [naam paard] ([paard 2]) van [bedrijfsnaam 3] gekocht voor € 150.000 exclusief omzetbelasting. [bedrijfsnaam 1] heeft om de koopsom te voldoen € 120.000 betaald en een paard ter waarde van € 30.000 ingeruild.
5. Van 7 november 2019 tot 17 juli 2020 heeft [naam 1] met [paard 2] deelgenomen aan springwedstrijden. Vanaf 10 augustus 2020 heeft [naam 6], een springruiter waar [naam 1] bekend mee is, deelgenomen met [paard 2] aan springwedstrijden. Hij voelt [paard 2] namelijk beter aan dan [naam 1].
6. Tot 15 december 2019 hebben [paard 1] en [paard 2] bij [naam 5] gestaan. Vanaf die datum heeft eiseres een huurovereenkomst gesloten bij een manage om beide paarden daar te kunnen stallen en trainen. Ook heeft zij een kantoorruimte bij dezelfde manage gehuurd. Samen met de verhuurder heeft eiseres geopteerd voor btw-belaste verhuur.
7. [naam 5] heeft op 19 december 2019 de factuur voor de verkoop van [paard 1] aan eiseres uitgereikt. Eiseres is slechts de omzetbelasting van € 108.675 over de koopsom nog verschuldigd. [bedrijfsnaam 1] heeft de in rekening gebrachte omzetbelasting op 4 februari 2020 aan [naam 5] betaald. De bedragen die [bedrijfsnaam 1] voor eiseres betaald heeft, zijn door eiseres in rekening-courant geboekt.
8. Eiseres heeft op 30 januari 2020 aangifte omzetbelasting gedaan over het tijdvak 1 oktober 2019 tot en met 31 december 2019. Zij heeft in die aangifte € 31.977 aan te betalen omzetbelasting aangegeven en € 158.354 aan voorbelasting. Per saldo heeft eiseres dus € 126.377 aan omzetbelasting teruggevraagd. Vervolgens heeft eiseres op 30 april 2020 aangifte omzetbelasting gedaan over het tijdvak 1 januari 2020 tot en met 31 maart 2020. Zij heeft in die aangifte € 2.119 aan te betalen omzetbelasting aangegeven en € 9.747 aan voorbelasting. Per saldo heeft eiseres dus € 7.628 aan omzetbelasting teruggevraagd.
9. Verweerder heeft over deze aangiften omzetbelasting vragen gesteld aan eiseres. Naar aanleiding van de antwoorden van eiseres heeft verweerder op 14 augustus 2020 voor beide tijdvakken een beschikking geen teruggaaf omzetbelasting uitgereikt aan eiseres. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en later tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
10. Eiseres en [naam 5] hebben op 3 februari 2021 een schriftelijke stuk, ‘Recording agreement between [voornaam] [naam 5] (party A) and [voornaam] [naam 1] (party B) regarding Horse [paard 1]’ getekend, waarin zij hun mondelinge afspraken over de koop van [paard 1] hebben opgenomen. Voor zover relevant staat in deze verklaring het volgende:
1. Party B had decided to start a business in the Netherlands in the trade in show jumpers to train show jumpers for this purpose and to participate in show jumping competitions for this purpose. A company similar to his company in [land].(…)
4. Party B requests party A, on behalf of BV information, to find a suitable horse for party B and present it to party B, so that he can try out the horse.(…)
6. The agreed conditions regarding this transaction are as follows:a. (…)b. the actual delivery will take place after the LLC of party B has established a BV in the Netherlands. At the actual delivery, the horse will be invoiced, and the sales tax of 21% will be charged, and this sales tax must be paid immediately. Ownership is only transferred after payment of the sales tax.c. (…)d. Party B has the right and the obligation to use the horse for the actual account, to train it, to show it at competitions. All costs, including housing, are at the expense of the user until delivery. The risk of changes in value, for whatever reason, is borne by the user.e. Party B may not sell the horse until after the BV has actually been delivered and after the entire invoice, including sales tax, has been paid.
Finally, the parties declare that the agreement has ultimately been executed in accordance with the above mentioned agreements.(…)
11. Op 30 maart 2021 heeft eiseres [paard 1] aan [naam 7] verkocht voor € 280.000 exclusief omzetbelasting. [naam 1] heeft [naam 7] via-via bij springwedstrijden leren kennen. De factuur voor de verkoop heeft eiseres op 27 maart 2021 uitgereikt.

Geschil

12. In geschil is of en, zo ja, in hoeverre eiseres recht heeft op een teruggaaf van omzetbelasting. Om deze vraag te beantwoorden, zal de rechtbank eerst moeten beoordelen of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij de intentie heeft om economische activiteiten te verrichten. Als dat het geval is, moet de rechtbank daarna beoordelen of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij de afnemer is van [paard 1] en [paard 2].
Beoordeling van het geschil
Heeft eiseres de intentie om economische activiteit te verrichten?
13. Eiseres betoogt dat zij met de door haar overgelegde stukken en gegeven verklaringen aannemelijk heeft gemaakt dat zij de intentie heeft om economische activiteiten te verrichten. De economische activiteiten die zij wil verrichten hebben een lange aanloopfase. Dit kan eiseres niet worden tegengeworpen.
14. Verweerder stelt dat eiseres geen objectieve gegevens heeft overgelegd waaruit haar intentie om zelfstandig economische activiteiten te verrichten blijkt. De overgelegde facturen kunnen niet aangemerkt worden als een dergelijk objectief gegeven. Daarnaast zijn de verklaringen van eiseres onvoldoende. Ook is er geen sprake van een voorovereenkomst en kunnen de rechtshandelingen niet worden toegerekend aan eiseres in oprichting. Eiseres kan dus niet aangemerkt worden als ondernemer voor de omzetbelasting.
15. Een ieder die zelfstandig een bedrijf of beroep uitoefent kwalificeert als ondernemer. [1] Met deze bepaling heeft de wetgever invulling gegeven aan het begrip ‘economische activiteit’. [2] Het begrip economische activiteit moet ruim opgevat worden. [3] Er is al sprake van een economische activiteit wanneer de ondernemer zijn intentie om die activiteit te verrichten met objectieve gegevens aannemelijk maakt, tenzij sprake is van fraude of misbruik. [4]
16. Eiseres heeft aangiften omzetbelasting ingediend die leiden tot een teruggaaf van omzetbelasting. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt op basis van de hierboven aangehaalde jurisprudentie mee dat eiseres aannemelijk dient te maken dat zij de intentie heeft om economische activiteiten te verrichten en daardoor als ondernemer kwalificeert.
17. Vast staat dat [naam 1] via [bedrijfsnaam 1] in [land] in paarden is gaan handelen om zowel te groeien als ruiter als in zijn levensonderhoud te voorzien. Uit het door eiseres overgelegd overzicht van aan- en verkopen van [bedrijfsnaam 1] blijkt dat veelal enkele jaren verstrijken tussen de aankoop en verkoop van een paard. [naam 1] heeft de intentie om met eiseres dezelfde economische activiteiten in Europa te gaan verrichten. De rechtbank stelt vast dat deze activiteiten bij eiseres dan ook een lange aanloopfase zullen kennen. Hier zal bij de beoordeling van de intentie van eiseres rekening mee moeten worden gehouden.
18. Eiseres heeft weliswaar beperkte objectieve stukken overgelegd om haar intentie dat zij economische activiteiten verricht te onderbouwen. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat zij deze intentie aannemelijk heeft gemaakt. Voor de aankoop van paarden in Europa heeft [naam 1] contact opgenomen met [naam 5], een bemiddelaar die [bedrijfsnaam 1] bij de aankoop van paarden al eerder had begeleid. Zij heeft immers meer kennis van de paardenmarkt dan [naam 1], waardoor de kans reëel is dat een aangekocht paard met winst kan worden doorverkocht. Uit de verschillende facturen blijkt dat eiseres na een aanloopfase die enigszins gelijk is aan de periode tussen de aan- en verkoop van paarden door de [bedrijfsnaam 1] [paard 1] heeft verkocht. Bij deze verkoop heeft eiseres een verlies geleden, omdat [paard 1] geblesseerd is geraakt. Zij loopt dus ondernemingsrisico. De rechtbank verwerpt het standpunt van verweerder dat de intentie van eiseres om economische activiteiten te verrichten had kunnen blijken uit een eigen stalwebsite met aanprijzingen van de paarden. Zij acht het aannemelijk dat ondanks de Covid-19 pandemie het uitzonderlijk is dat springpaarden uit de prijsklasse waarin eiseres handelt via een website worden aangeboden. In dit segment willen kopers een aan te kopen paard aan wedstrijden zien deelnemen. Het voorgaande vindt steun in de omstandigheid dat [paard 1] verkocht is naar aanleiding van mond-op-mondreclame.
Is eiseres de afnemer van [paard 1] en [paard 2]?
18. Eiseres betoogt dat zij de afnemer is van [paard 1] en [paard 2]. Door diverse omstandigheden heeft het lang geduurd om eiseres op te richten. Om een start te maken met de voorgenomen economische activiteiten zijn de eerste handelingen daarom verricht voordat eiseres was opgericht. Dit laat onverlet dat deze handelingen plaatsvonden ter voorbereiding op de voorgenomen economische activiteiten.
20. Verweerder stelt dat eiseres niet de afnemer van [paard 1] en [paard 2] is. [bedrijfsnaam 1] heeft immers voor deze paarden betaald. Daarnaast heeft [naam 1] de feitelijke beschikkingsmacht over beide paarden. Met betrekking tot [paard 1] in het bijzonder stelt verweerder dat eiseres op het moment dat [paard 1] werd overgedragen nog niet was opgericht of in oprichting was. Zij had dus niet de afnemer van [paard 1] kunnen zijn.
21. Een ondernemer kan de omzetbelasting die andere ondernemers hem in rekening hebben gebracht voor het leveren van goederen of verlenen van diensten in aftrek brengen. Hiervoor is vereist dat hij die goederen of diensten gebruikt voor belaste prestaties en de omzetbelasting aan hem in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur. [5] Een dergelijke factuur dient onder meer de volledige naam van de afnemer te bevatten. [6]
22. Het uitgangspunt is dat degene die een rechtsbetrekking is aangegaan op grond waarvan de leverancier of dienstverlener een prestatie verricht, moet worden aangemerkt als de afnemer van de prestatie. [7] Behoudens tegenbewijs is dat diegene aan wie de factuur is uitgereikt en waarin hij verplicht wordt om te betalen. [8]
23. [naam 5] heeft de verkoopfactuur voor [paard 1] aan eiseres uitgereikt. Hierdoor moet eiseres aangemerkt worden als de afnemer van [paard 1], tenzij verweerder aannemelijk maakt dat een ander aangemerkt moet worden als de afnemer. Vast staat dat [bedrijfsnaam 1] [naam 5] op 3 juni 2019 de gehele koopsom exclusief omzetbelasting voor [paard 1] heeft betaald, enkele maanden voordat eiseres is opgericht. [naam 1] heeft vanaf 13 juni 2019 deelgenomen aan springwedstrijden met [paard 1]. Hij had dus de feitelijke beschikkingsmacht over [paard 1] voordat eiseres was opgericht. Als gevolg daarvan heeft de levering van [paard 1] al in juni 2019 plaatsgevonden. [9] De verklaring van [naam 1] en [naam 5] van 3 februari 2021 waarin staat dat er sprake is van een eigendomsvoorbehoud is hiervoor niet relevant. Zelfs al zou deze verklaring relevant zijn, dan acht de rechtbank de verklaring niet geloofwaardig, omdat [naam 1] en [naam 5] deze overeenkomst pas tijdens de bezwaarfase hebben opgemaakt. Eiseres had op dat moment dus ook andere belangen bij de bewoordingen van de verklaring. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres niet aangemerkt kan worden als afnemer van [paard 1].
24. [bedrijfsnaam 3] heeft de factuur voor [paard 2] aan eiseres uitgereikt. Hierdoor moet eiseres aangemerkt worden als de afnemer van [paard 2], tenzij verweerder aannemelijk maakt dat een ander aangemerkt moet worden als de afnemer. Hoewel [bedrijfsnaam 1] de koopprijs heeft voldaan, blijkt uit de jaarstukken van [bedrijfsnaam 1] dat zij daarvoor een vordering op eiseres heeft gekregen. Het enkele feit dat [bedrijfsnaam 1] namens eiseres [bedrijfsnaam 3] heeft betaald, kan zonder nadere onderbouwing niet tot de conclusie leiden dat [bedrijfsnaam 1] in een rechtsbetrekking met [bedrijfsnaam 3] is komen te staan. De levering van [paard 2] heeft immers aan eiseres plaatsgevonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres de afnemer is van [paard 2]. Het beroep slaagt in zoverre.
25. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond. Eiseres heeft daarom recht op een teruggaaf van € 17.702 [10] aan omzetbelasting over het tijdvak 1 oktober 2019 tot en met 31 december 2019 en € 7.628 over het tijdvak 1 januari 2020 tot en met 31 maart 2020.
26. De rechtbank veroordeelt verweerder tot vergoeding van de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen bij de rechtbank. De rechtbank stelt de vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op 2 punten [11] x € 269 (waarde per punt) en 2 punten [12] x € 759 (waarde per punt) x 1 (wegingsfactor van de zaak) is € 2.056.
27. Aangezien de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, geeft zij verweerder de opdracht om het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- stelt de beschikking teruggaaf omzetbelasting over het tijdvak 1 oktober 2019 tot en met 31 december 2019 vast op € 17.702;
- stelt de beschikking teruggaaf omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2020 tot en met 31 maart 2020 vast op € 7.628.
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 2.056;
- geeft verweerder de opdracht om het door eiseres betaalde griffierecht van € 360 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.L. Heldens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. N.J.H. Klomp, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 7, eerste en tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).
2.Hoge Raad 2 mei 1984, ECLI:NL:HR:1984:AW8625 en Hoge Raad 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4418.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) 14 februari 1985, ECLI:EU:C:1985:74 (
4.HvJ EU 21 maart 2000, ECLI:EU:C:2000:145 (
5.Artikel 15, eerste lid, aanhef, onderdeel a en slot, van de Wet OB.
6.Artikel 35a, onderdeel e, van de Wet OB.
7.HvJ EU 20 juni 2013, ECLI:EU:C:2013:409 (
8.Hoge Raad 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU6536.
9.Artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet OB.
10.€ 31.977 aan te betalen omzetbelasting verminderd met € 49.679 aan voorbelasting (zijnde de aangegeven voorbelasting van € 158.354 verminderd met de voorbelasting voor de levering van [paard 1] van € 108.675).
11.1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, zie het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
12.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, zie het Bpb.