ECLI:NL:RBGEL:2022:2464

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3028
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en bijzondere gevallen in bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig meewerkend directeur van een taugébedrijf, en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de ingangsdatum van de verhoging van zijn WAO-uitkering. Eiser, die sinds 1991 een WAO-uitkering ontvangt, had in 2012 een verslechtering van zijn gezondheid gemeld, maar het UWV besloot pas in 2021 om de uitkering te verhogen met ingang van 10 november 2019. Eiser was van mening dat de verhoging eerder, namelijk vanaf 2012 of 2014, had moeten ingaan, en stelde dat er sprake was van een bijzonder geval vanwege zijn medische situatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de WAO-uitkering terecht met ingang van 10 november 2019 heeft verhoogd, maar dat er in dit geval wel degelijk sprake was van een bijzonder geval. De rechtbank oordeelde dat eiser, als gevolg van zijn medische situatie, redelijkerwijs niet in verzuim kon worden geacht voor het indienen van zijn aanvraag. De rechtbank heeft de eerdere beslissing van het UWV vernietigd en bepaald dat de WAO-uitkering van eiser met terugwerkende kracht vanaf 24 januari 2014 moet worden herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Daarnaast heeft de rechtbank het UWV veroordeeld tot het vergoeden van wettelijke rente over de WAO-uitkering die wordt nabetaald en het griffierecht aan eiser terug te betalen.

De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van bijzondere gevallen in het bestuursrecht, vooral wanneer de medische situatie van de betrokken persoon een rol speelt in het verzuim om tijdig een aanvraag in te dienen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser niet adequaat was geïnformeerd over zijn rechten, wat bijdroeg aan zijn verzuim.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/3028

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder,
(gemachtigde: G.A. Tellinga).

Procesverloop

Met het besluit van 8 maart 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV de WAO [1] -uitkering van eiser met ingang van 10 november 2019 verhoogd.
Met het besluit van 20 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de Teams-zitting van 14 april 2022. Eiser was aanwezig. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Eiser werkte als meewerkend directeur in een taugé bedrijf. Hij is op 16 juli 1990 uitgevallen voor dit werk vanwege neurologische klachten. Eiser is per einde wachttijd, 12 juli 1991, voor 35-45% arbeidsongeschikt. Eiser ontvangt vanaf 15 juli 1991 een WAO-uitkering.
2. Eiser is hierna in 1995, 1999, 2000/2001, 2006 gezien door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. De indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35-45% is steeds ongewijzigd gebleven.
3. Eiser heeft aan het UWV doorgegeven dat zijn gezondheid vanaf 24 januari 2012 is verslechterd. In de brief van 9 april 2012 geeft eiser aan dat de klachten als gevolg van de aangeboren Spina Bifida Occulta erger zijn geworden. Eiser heeft meer problemen met lopen en zitten, ordenen van gedachten en het uitvoeren van handelingen.
4. Een verzekeringsarts heeft naar aanleiding van deze melding onderzoek verricht op basis van dossierstudie. [2] De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er sprake is van een verslechtering van de gezondheid als gevolg van een toename van klachten en beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak.
5. In het besluit van 30 november 2012 heeft het UWV beslist dat eiser met ingang van 24 januari 2012 toegenomen arbeidsongeschikt is. Eiser moet echter eerst 104 weken arbeidsongeschikt blijven om in aanmerking te komen voor een verhoging van zijn uitkering. Het UWV heeft eiser geadviseerd om vier maanden voor de mogelijke verhoging opnieuw contact op te nemen met het UWV.
6. Met de brief van 10 november 2020 heeft eiser opnieuw melding gemaakt van de verslechtering van zijn gezondheid. Hij verwijst daarbij naar het rapport van de verzekeringsarts van 30 november 2012.
7. Een arts van het UWV heeft hierna een herbeoordeling van de WAO-uitkering verricht. [3] Hij heeft het dossier en de door eiser ingevulde vragenlijst bestudeerd en eiser telefonisch gesproken. De beperkingen zijn toegenomen vanaf 24 januari 2012. Ten tijde van het medisch onderzoek op 9 februari 2020 is de wachttijd al vervuld. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat er per 24 januari 2012 geen functies voor eiser kunnen worden geduid. Eiser is volledig arbeidsongeschikt. De WAO-uitkering van eiser kan echter niet eerder worden verhoogd dan per 10 november 2019.
8. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Het UWV heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Het UWV stelt zich op het standpunt dat de herziening van de WAO-uitkering op grond van artikel 35, tweede lid, van de WAO niet eerder kan ingaan dan één jaar voor het indienen van de aanvraag. Volgens het UWV is geen sprake van een bijzonder geval, zodat er geen reden is om van voornoemde termijn af te wijken.

Wat eiser vindt

9. Eiser is het niet met het UWV eens. Hij voert aan dat de theoretische mate van arbeidsongeschiktheid in 1991 is vastgesteld op 54%. Het praktische arbeidsongeschiktheidspercentage werd vastgesteld op 37,7%, omdat er voor eiser passende werkzaamheden waren binnen zijn bedrijf. In 1996 zijn deze passende werkzaamheden komen te vervallen en daarmee ook het praktische arbeidsongeschiktheidspercentage. Bij de herbeoordeling in 2012 had dan ook een arbeidsongeschiktheidspercentage van 54% moeten worden toegepast. Hierbij hoort een wachttijd van vier weken. Eiser vindt dat het UWV in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld. In het rapport van 11 juni 1991 staat vermeld dat een en ander na een paar jaar opnieuw wordt getoetst. Hieraan is voorbijgegaan en het UWV heeft de voor hemzelf meest gunstige aanname gekozen, namelijk een wachttijd van 104 weken.
Eiser voert verder aan dat hij in verband met zijn medische problemen kort na 2012 niet eerder in staat is geweest om terug te komen op de herbeoordeling in 2012. Eiser kan zich vanwege een verminderde bloedtoevoer naar de hersenen dingen niet goed herinneren en hij raakt hierdoor verward. Als gevolg van zijn medische situatie is hij vergeten om hulp in te schakelen. Na het gesprek met de medewerker van het UWV in 2020, waarbij zijn huidige partner aanwezig was, kwam alles weer boven en heeft hij alsnog een melding gedaan.
Volgens eiser is sprake van een bijzonder geval op grond van zijn medische situatie. Hij vindt het gerechtvaardigd om de verhoging van zijn uitkering in te laten gaan vanaf 2012 dan wel vanaf 2014.

Waarover het gaat in deze zaak

10. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of het UWV de WAO-uitkering terecht met ingang van 10 november 2019 heeft verhoogd en niet per een eerdere datum.

Wat de rechtbank vindt

Wachttijd
11. Eiser vindt dat op grond van artikel 38, eerste lid, van de WAO, een wachttijd van vier weken van toepassing is. In 1991 is de theoretische mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 54%. Daarnaast voert hij aan dat de indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35-45%, betekent tot en met 45%.
12. De rechtbank overweegt als volgt. Zoals op de zitting met eiser is besproken is hij na 1991 een aantal keren gezien door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. Op basis van deze onderzoeken is de mate van arbeidsongeschiktheid steeds ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35-45%. In 2006 is de mate van arbeidsongeschiktheid laatstelijk vastgesteld op 42,25%. Eiser heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
13. Op grond van artikel 37, eerste lid, van de WAO vindt terzake van toeneming van arbeidsongeschiktheid herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, onverminderd de artikelen 39 en 39a, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 104 weken heeft geduurd.
14. Omdat eiser vóór 2012 minder dan 45% arbeidsongeschikt was, heeft het UWV terecht een wachttijd van 104 weken toegepast. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Bijzonder geval
15. In artikel 35, tweede lid, van de WAO is bepaald dat in afwijking van het bepaalde in het vorige lid de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet vroeger kan ingaan dan een jaar vóór de dag, waarop de aanvraag werd ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan voor bijzondere gevallen van het bepaalde in de vorige volzin afwijken.
16. Het UWV stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een bijzonder geval en ziet daarom geen reden om de verhoging van de WAO-uitkering eerder te laten ingaan dan een jaar voorafgaand aan de aanvraag van 10 november 2020. Het UWV verwijst hierbij naar de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad). [4]
17. De rechtbank stelt voorop dat de Raad in zijn rechtspraak over artikel 35, tweede lid, van de WAO als uitgangspunt heeft neergelegd dat van een bijzonder geval sprake
kanzijn, indien de betrokken verzekerde wat de verlate aanvraag betreft redelijkerwijs gesproken niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest. Dat zal
onder meerhet geval zijn, indien de verzekerde - mede als gevolg van zijn medische situatie - het aan inzicht in de ernst, de aard en de duurzaamheid van zijn
met namepsychische problematiek heeft ontbroken en om die reden heeft nagelaten eerder een aanvraag in te dienen. Deze formulering laat ruimte open om ook andere situaties dan beschreven als een bijzonder geval aan te merken.
18. Eiser heeft in de jaren na 2012 nagelaten om voorafgaand aan de afloop van de 104 weken wachttijd contact op te nemen met het UWV. Eiser heeft zichzelf hiermee tekort gedaan. De rechtbank vindt dat hem dit redelijkerwijs niet kan worden verweten en ziet - anders dan het UWV- voldoende grond om een bijzonder geval in de zin van artikel 35, tweede lid, van de WAO aan te nemen. De rechtbank zal dit uitleggen.
Eiser heeft toegelicht dat hij als gevolg van zijn medische situatie niet inzag dat hij iets moest doen. Daarom was er ook geen reden voor hem om zich te laten bijstaan of hulp van anderen in te roepen. Pas naar aanleiding van het gesprek met de medewerker van het UWV in 2020 kwam alles weer boven en met de hulp van zijn huidige partner heeft hij het UWV benaderd. De rechtbank vindt dit aannemelijk en ziet daarvoor steun in het rapport van de verzekeringsarts van 30 november 2012. Deze heeft overwogen dat hij de klachten van eiser, te weten de toegenomen problemen met lopen en zitten, het ordenen van gedachten en het uitvoeren van handelingen gelet op zijn aangeboren aandoening en de bestaande vaatproblematiek aannemelijk acht. De arts heeft deze conclusie vervolgens bevestigd in zijn rapport van 9 februari 2021.
Daarnaast laat de rechtbank meewegen dat eiser in 2012 niet is gezien door een verzekeringsarts en er dus ook toen niet met hem is gesproken over de bevindingen van de verzekeringsarts en de gevolgen daarvan voor zijn recht op uitkering. Het ligt in de rede dat wanneer er wel een spreekuurcontact was geweest, eiser beter geïnformeerd had kunnen worden over zijn rechten in plaats van alleen per brief.

De conclusie van de rechtbank

19. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen voorzover dat ziet op de ingangsdatum van de uitkering en met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, van de Awb [5] zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de WAO-uitkering van eiser met ingang van 24 januari 2014 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
20. Het verzoek van eiser om een veroordeling van het UWV tot het vergoeden van schade in de vorm van wettelijke rente over de WAO-uitkering die wordt nabetaald, komt voor toewijzing in aanmerking. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
21. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van belastingschade af, omdat de omvang van die schade zonder een concreet en onderbouwd verzoek niet is vast stellen.
22. Omdat eiser in beroep gelijk krijgt, moet het UWV het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoeden. Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voorzover het gaat om de ingangsdatum van de WAO-uitkering;
  • bepaalt dat de WAO-uitkering van eiser met ingang van 24 januari 2014 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%;
  • veroordeelt het UWV tot vergoeding van wettelijke rente als omschreven onder 20;
  • wijst het verzoek om vergoeding van belastingschade af;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 12 mei 2022 door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Berghout, griffier
.
Griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
2.De verzekeringsarts heeft zijn bevindingen vastgelegd in het rapport van 30 november 2012.
3.De arts heeft zijn bevindingen vastgelegd in het rapport van 9 februari 2021. Het sociaal medisch oordeel in dit rapport is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
4.Zie de uitspraken van de Raad van 7 augustus 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3097) en 3 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:344.
5.Awb: Algemene wet bestuursrecht.