ECLI:NL:RBGEL:2022:2751

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
C/05/388237 / ES RK 21-200
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en afwikkeling huwelijkse voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 1996 met elkaar zijn gehuwd. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen vastgesteld. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen, en kinderalimentatie vast te stellen. De man heeft ingestemd met de echtscheiding, maar heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en de aanvullende huwelijkse voorwaarden te vernietigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de situatie tussen partijen zeer geëscaleerd is, wat heeft geleid tot een ondertoezichtstelling van de kinderen. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de kinderen vastgesteld, waarbij [kind 1] bij de vrouw verblijft en [kind 2] en [kind 3] bij de man. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 123 per maand voor [kind 1]. Daarnaast heeft de rechtbank de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aanhouden tot nader onderzoek, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om hun stellingen aan te vullen. De rechtbank heeft de man ook in de gelegenheid gesteld om de woning over te nemen, maar er is onduidelijkheid over de waarde van de woning, wat een nieuwe taxatie vereist. De rechtbank heeft de beslissing over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschap aangehouden tot een pro forma zitting op 30 juni 2022.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/388237 / ES RK 21-200
Datum uitspraak: 2 juni 2022
beschikking echtscheiding
in de zaak van
[verzoeker](nader te noemen: de vrouw),
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat mr. A.J. Broekhuizen-Termaat te [geboorteplaats] ,
tegen
[verweerder](nader te noemen: de man),
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat mr. L.E. de Wal te Geldermalsen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 14 mei 2021;
  • het exploot van betekening d.d. 28 mei 2021;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken, met producties, ingekomen op 6 september 2021;
  • het aanvullende verzoekschrift, tevens houdende het verweer op de zelfstandige verzoeken, met producties, van de zijde van de vrouw, ingekomen op 6 oktober 2021;
  • het verweer tegen het aanvullende verzoekschrift, met producties, van de zijde van de man, ingekomen op 1 december 2021;
  • het aanvullende verzoek met producties van de zijde van de vrouw van 11 april 2022;
  • het aanvullende verzoek met producties van de zijde van de man van 11 april 2022;
  • de brief met bijlage van mr. De Wal van 12 april 2022;
  • de brief met bijlagen van mr. Broekhuizen van [datum] 2022.
1.2.
De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 22 april 2022. Daarbij waren aanwezig:
  • de beide partijen, bijgestaan door hun advocaten;
  • een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad);
  • twee vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland (hierna: de GI).
1.3.
De minderjarige kinderen van partijen hebben op 11 mei 2022 hun mening aan de rechtbank kenbaar gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] 1996 met elkaar gehuwd op huwelijksvoorwaarden in de toenmalige gemeente [gemeente] (tegenwoordig gemeente [gemeente] ). Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
  • [kind 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
  • [kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , en
  • [kind 3] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
2.3.
Bij beschikking van 14 januari 2022 van deze rechtbank (zaaknummer C/05/397967 JE RK 21-1742) zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI, voor [kind 1] tot aan haar meerderjarigheid en voor [kind 2] en [kind 3] tot 14 januari 2023.
2.4.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 15 februari 2022 (zaaknummer C/05/396437 / FA RK 21-3946) is [kind 1] aan de vrouw toevertrouwd en zijn [kind 2] en [kind 3] aan de man toevertrouwd. Daarnaast is als regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat [kind 3] het ene weekend van zaterdag 12.00 uur tot maandag bij de vrouw verblijft en het andere weekend van zaterdag 12.00 uur tot dinsdag, waarbij geldt dat [kind 3] op de maandag tussen de middag bij de man eet en ’s middags uit school naar de vrouw gaat en dat de GI de regie heeft met betrekking tot de zorgregeling ten aanzien van [kind 1] en [kind 2] . Verder is onder meer (voor zover hier van belang) bepaald dat de man bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning. Aan de GI is verzocht om in de bodemprocedure recente informatie over de kinderen aan de rechtbank, partijen en de Raad te sturen.
2.5.
In de oorspronkelijke huwelijksvoorwaarden van [datum] 1996 zijn partijen (onder meer) uitsluiting van elke huwelijksgemeenschap en een regeling voor de kosten van de huishouding overeengekomen. Zij zijn geen periodiek of finaal verrekenbeding overeengekomen. Bij de akte van huwelijksvoorwaarden behoort een staat van aanbrengsten. Hierop staan aan beide zijden diverse (deels antieke) inboedelgoederen vermeld. Aan de zijde van de man omvatten de aanbrengsten daarnaast de aandelen in de besloten vennootschap [BV 1] , de besloten vennootschap [BV 2] , drie auto’s, een trike en een speedboot, aan de zijde van de vrouw omvatten de aanbrengsten verder een Fries paard, een Shetlander, een paardentuig en een paardenmenkar.
2.6.
Op [datum] 2021 hebben partijen ten overstaan van de notaris een akte ondertekend die luidt “Aanvulling huwelijksvoorwaarden”. Hierin is in aanvulling op de bestaande huwelijksvoorwaarden een artikel 10 opgenomen, dat, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
“Artikel 10 Verrekening bij het einde van het huwelijk.
1. Bij ontbinding van het huwelijk door overlijden, echtscheiding of bij scheiding van tafel en bed wordt tussen de echtgenoten of tussen de langstlevende echtgenoot en de rechtverkrijgenden van de overleden echtgenoot afgerekend alsof de echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen waren getrouwd, zoals deze bestond voor één januari tweeduizend achttien.
2. Binnen acht maanden na de ontbinding van het huwelijk wordt het vermogen van ieder van de echtgenoten beschreven.
3. Onder het vermogen van een echtgenoot wordt verstaan het saldo van de bezittingen en schulden die wel en die niet in de verrekening worden betrokken. Indien de langstlevende echtgenoot een verzekering heeft afgesloten op het leven van de overleden echtgenoot en in verband met diens overlijden door hem een uitkering wordt verkregen waarover erfbelasting verschuldigd kan zijn, wordt het vermogen van de langstlevende echtgenoot vermeerderd met de premies en koopsommen die tijdens het huwelijk in verband met deze verzekering te zijnen laste zijn gekomen omdat hij de premies en koopsommen verschuldigd was, vermeerderd met een zodanige schadeloosstelling dat bij de verrekening, wat deze premies
betreft, niets aan het vermogen van de overledene wordt onttrokken.
(…)”
2.7.
Begin [maand] 2021 suggereerden enkele buren van partijen dat de vrouw een relatie zou hebben met de heer [naam 1] . De heer [naam 1] heeft op [datum] 2021 bij de politie melding gemaakt van de ontvangst van een dreigbrief. Op [datum] 2021 heeft de vrouw de man aangesproken over deze brief. De man ontkent dat hij de brief heeft geschreven. Kort daarop is de vrouw vertrokken.

3.De verzoeken en zelfstandige verzoeken

3.1.
De vrouw heeft, na wijzigingen, de rechtbank (samengevat) verzocht:
de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
te bepalen dat het ouderschapsplan en echtscheidingsconvenant integraal onderdeel uitmaken van de beschikking;
de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen;
een zorgregeling tussen de kinderen en de man vast te stellen;
en bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (kinderalimentatie) vast te stellen van € 435 per kind per maand;
de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden vast te stellen op de door haar voorgestane wijze;
de man te veroordelen mee te werken aan verkoop van de echtelijke woning;
te bepalen dat de man ter zake van de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden € 270.215,50 aan haar dient te voldoen, te vermeerderen met wettelijke rente;
te bepalen dat de man aan haar een aantal genoemde persoonlijke eigendommen dient af te geven op straffe van een dwangsom;
de verzoeken van de man af te wijzen.
3.2.
De man stemt in met de echtscheiding. Hij heeft verzocht de overige verzoeken van de vrouw af te wijzen en heeft de rechtbank (samengevat) verzocht:
de hoofdverblijfplaats van [kind 3] en [kind 2] bij hem te bepalen en de hoofdverblijfplaats van [kind 1] bij de vrouw;
een zorgregeling voor de kinderen vast te stellen;
primair de aanvullende huwelijksvoorwaarden van [datum] 2021 te vernietigen, subsidiair het verrekenbeding onaanvaardbaar en in strijd met de redelijkheid en billijkheid te achten;
te bepalen dat de gezamenlijke woning zal worden toegedeeld aan de man voor een bedrag van € 990.000;
te bepalen dat de vrouw aan hem € 159.461,62 moet betalen in verband met aan zijn vermogen onttrokken gelden.

4.De beoordeling

4.1.
Deze rechtbank is bevoegd, omdat partijen in het rechtsgebied van de rechtbank wonen.
4.2.
Gelet op de zeer geëscaleerde situatie tussen partijen, waar de kinderen volledig tussen zitten, en die al aanleiding is geweest voor het uitspreken van een ondertoezichtstelling, is het voldoende aannemelijk dat er redelijkerwijs geen ouderschapsplan kan worden overgelegd. De vrouw is daarom ontvankelijk in haar verzoek tot echtscheiding.
4.3.
Partijen zijn het eens over de duurzame ontwrichting van het huwelijk, zodat tussen hen de echtscheiding kan worden uitgesproken. De rechtbank zal zo beslissen.
4.4.
De vrouw heeft ter zitting erkend dat een ouderschapsplan en een echtscheidingsconvenant ontbreken en dat niet te verwachten valt dat die nog zullen volgen. Het verzoek tot aanhechting daarvan beschouwt de rechtbank op grond van hetgeen ter zitting is besproken als ingetrokken, zodat zij daar niet op hoeft te beslissen.
4.5.
Partijen zijn het niet eens over:
  • de hoofdverblijfplaats van de kinderen;
  • de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
  • de kinderalimentatie;
  • de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de woning.
Deze onderwerpen komen hierna aan de orde.
De hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling
4.6.
De rechtbank heeft met partijen en de kinderen gesproken. Op dit moment is de situatie zo dat [kind 1] voor de moeder heeft gekozen en weinig contact met de vader heeft. [kind 1] ervaart naar eigen zeggen geen heel sterke band met de vader, maar houdt het contact met hem ook niet geheel af. Omdat zij bijna 18 is, heeft het vaststellen van een zorgregeling voor haar naar het oordeel van de rechtbank geen toegevoegde waarde. De rechtbank zal haar hoofdverblijfplaats conform de feitelijke situatie bij de vrouw vaststellen.
4.7.
[kind 2] is boos op zijn moeder, omdat zij volgens zijn verklaring beloftes niet nakomt. [kind 2] lijkt in het conflict tussen de ouders partij te hebben gekozen voor zijn vader, maar is klaarblijkelijk ook teleurgesteld in zijn moeder, met name omdat zij had beloofd dat er geen vechtscheiding zou komen. Helaas is dat wel gebeurd. [kind 2] neemt dit met name zijn moeder kwalijk. De rechtbank maakt zich zorgen over [kind 2] , omdat er weinig controle en toezicht op hem lijkt te zijn en hij veel zijn eigen gang gaat. Een jongen van 14 heeft nog steun van zijn ouders (en bij voorkeur van beide ouders) nodig. Op de zitting is gebleken dat het de GI nog niet gelukt is om een afspraak met de man te maken, omdat de man er momenteel niet voor open staat dat de GI met de kinderen praat. De rechtbank heeft enig begrip voor het gevoel van de man dat de kinderen overspoeld worden door hulpverlening, omdat [kind 2] dit ook bevestigt en het vervelend vindt om elke keer opnieuw zijn verhaal te moeten doen, terwijl er aan de feitelijke situatie niets verandert. Tegelijkertijd kan hulpverlening niet even met een toverstafje alle problemen oplossen en is het van belang dat de GI in elk geval toegang krijgt tot de man en met hem bespreekt op welke manier de kinderen bij het vervolg van de hulpverlening betrokken worden. Een eerste stap zou kunnen zijn dat de GI enkel met de man praat om het contact met de kinderen bespreekbaar te maken en wellicht kan ook de persoonlijk begeleider van de kinderen hier een goede rol in spelen. Het gevoel dat er weinig vooruitgang is geboekt is begrijpelijk, maar mag geen reden zijn de deur dicht te doen. Wel ziet de rechtbank nu zo weinig ruimte bij [kind 2] om contact met zijn moeder te hebben, dat de rechtbank zijn hoofdverblijfplaats zal vaststellen bij de man en zal afzien van het vastleggen van een concrete zorgregeling tussen [kind 2] en de vrouw. De rechtbank zal bij de GI de regie neerleggen om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn voor contact tussen [kind 2] en de moeder. Daarbij wordt dus van de GI een actieve rol verwacht. De opmerking vanuit de GI dat het niet lukt een afspraak met de man te maken acht de rechtbank daarbij niet constructief; klaarblijkelijk ervaart de man dat de GI hieraan direct voorwaarden wil verbinden (in de vorm van het zien van de kinderen), terwijl met wat meer geduld, door middel van het nemen van kleine, maar duidelijke stappen, vermoedelijk meer kan worden bereikt, aangezien de man heeft verklaard open te staan voor contact met de GI.
4.8.
[kind 3] heeft op dit moment contact met zijn beide ouders en hij is hier tevreden over. Hij heeft aangegeven dat hij het goed vindt als de huidige regeling wordt vastgelegd in een beschikking. Als hij 12 is, wil hij nadenken of hij het eventueel anders wil, maar op dit moment is daar geen concrete aanleiding voor. De rechtbank maakt zich ook enige zorgen over [kind 3] , omdat hij zich lijkt af te zonderen van wat er om hem heen gebeurt. Hij dient zich vrij te voelen in het contact met beide ouders. Daarvoor is nodig dat partijen zich over en weer positief uitlaten over het contact dat [kind 3] met de andere ouder heeft. Dit lijkt nu wel eens moeilijk, wat op termijn schadelijk zou kunnen zijn voor [kind 3] . Evenals voor [kind 1] en [kind 2] zal de rechtbank aansluiten bij de feitelijke situatie en de hoofdverblijfplaats van [kind 3] bij de man bepalen met vastlegging van de bestaande zorgregeling.
De kinderalimentatie
4.9.
De vrouw heeft ter zitting verklaard dat voor zover de hoofdverblijfplaats van de kinderen niet bij haar wordt bepaald, zij het verzoek om kinderalimentatie niet handhaaft. Dat betekent dat de rechtbank alleen nog een bijdrage voor [kind 1] hoeft vast te stellen.
4.10.
Voor de beoordeling van het verzoek wordt het Rapport Alimentatienormen van de Expertgroep alimentatienormen (hierna: het rapport) tot uitgangspunt genomen. De bedragen zullen worden afgerond op hele getallen.
De behoefte
4.11.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de behoefte van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer de ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. De rechtbank zal daarbij uitgaan van de gegevens over 2020, omdat dit het laatste volledige jaar is dat partijen nog bij elkaar waren en jaarstukken over 2021 niet in de procedure zijn ingebracht.
4.12.
De man houdt (direct en indirect) de aandelen in verschillende bv’s. Hij is enig aandeelhouder in [BV 3] (de holding), dat 100% van de aandelen houdt in vier ondernemingen: [onderneming 1] , [onderneming 2] (welk bedrijf in 2021 failliet is verklaard), [onderneming 3] en [onderneming 4] . De vrouw werkte ook in de onderneming. Over 2020 heeft zij niet verklaard wat haar inkomen was, maar over 2019 heeft zij onbestreden gesteld dat haar bruto jaarinkomen € 17.884 bedroeg en dat het totale loon in [BV 3] van € 64.085 voor partijen samen was. Gelet op het totaalbedrag aan loon in de jaarrekening van 2020 van € 62.760 en het gebruikelijk loon als bedoeld in artikel 12 van de Wet op de loonbelasting 1964 zal de rechtbank aannemen dat de man in 2020 een inkomen van € 46.000 had en dat het restant van € 16.760 de beloning van de vrouw betrof. Uit de eerste twee aangehechte berekeningen volgt dan dat het netto besteedbaar inkomen van de man € 2.562 per maand bedroeg en het netto besteedbaar inkomen van de vrouw € 1.288 per maand. Rekening houdend met € 109 kindgebonden budget per maand komt het totale netto besteedbaar gezinsinkomen dan uit op € 3.959 per maand. Op basis van de tabel zoals die in 2020 gold bedraagt de behoefte van de kinderen € 933 per maand. De behoefte van [kind 1] bedraagt dus € 311 per maand. Rekening houdend met de inflatie (geïndexeerd) komt de behoefte in 2022 uit op afgerond € 326 per kind per maand.
De draagkracht
4.13.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de draagkracht van de ouders genoemd.
4.14.
De man heeft aangevoerd dat hij niet hoeft bij te dragen in de kosten van [kind 1] , omdat hij de volledige kosten van [kind 2] en [kind 3] voor zijn rekening neemt. Overigens is hij bereid een bedrag van € 200 per maand aan stallingskosten voor haar paard voor zijn rekening te nemen. De vrouw noch [kind 1] stemt in met dat voorstel. De rechtbank ziet ook voor het overige geen aanleiding af te wijken van de gebruikelijke rekenmethode en zal vaststellen wat elk van partijen voor de drie kinderen beschikbaar heeft. Daarna zal zij bij de verdeling van de kosten rekening houden met het feit dat de vrouw slechts beperkte kosten voor [kind 3] draagt en geen kosten voor [kind 2] .
4.15.
Voor de inkomensgegevens van de man zal de rechtbank aansluiten bij de berekening die de vrouw heeft gemaakt, omdat de man die niet inhoudelijk heeft weersproken. Omdat [kind 2] en [kind 3] hun hoofdverblijfplaats bij de man hebben, komt de man in aanmerking voor kindgebonden budget en de alleenstaande-ouderkop. De rechtbank berekent het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op € 3.202 per maand, zoals blijkt uit de derde aangehechte berekening.
4.16.
De vrouw heeft haar NBI berekend op € 2.422 per maand. De man heeft dit niet bestreden, maar de vrouw is er daarbij wel van uitgegaan dat alle drie kinderen bij haar zouden staan ingeschreven. Het feit dat alleen [kind 1] aan haar wordt toevertrouwd heeft invloed op de hoogte van haar kindgebonden budget. Ook heeft de vrouw ten onrechte de inkomensafhankelijke combinatiekorting meegerekend. Daarom heeft de rechtbank in de vierde aangehechte berekening op basis van de niet bestreden inkomensgegevens zelf het NBI van de vrouw berekend op € 2.118 per maand.
4.17.
Van het NBI is een gedeelte beschikbaar voor de eigen lasten (woonlasten en andere vaste lasten). Dit gedeelte bestaat uit 30% van het NBI, vermeerderd met een vast bedrag, dat in 2022 € 1.020 bedraagt. Het deel dat overblijft wordt de draagkrachtruimte genoemd. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In een formule ziet dat er als volgt uit: 70% x [NBI - (0,3 x NBI + 1.020)]. De man heeft voor kinderalimentatie 70% x (€ 3.202 - € 1.981) = € 854 beschikbaar. De vrouw heeft 70% x (€ 2.118 - € 1.656) = € 323 beschikbaar. In totaal hebben partijen dus € 1.177 te besteden voor hun kinderen, terwijl hun gezamenlijke behoefte € 978 per maand bedraagt.
4.18.
Omdat de ouders meer draagkracht hebben dan nodig is om in de behoefte van de kinderen te voorzien, moeten ze naar evenredigheid van hun draagkracht bijdragen. Dat betekent dat het aandeel van de man 854/1.177 x € 978 = € 710 per maand bedraagt en het aandeel van de vrouw 323/1.177 x € 978 = € 268 per maand voor drie kinderen, oftewel afgerond € 237 per kind per maand voor de man en € 89 per kind per maand voor de vrouw. Dit zou in principe betekenen dat de man (voor aftrek van zorgkorting, waarover hierna) voor [kind 1] € 237 per maand zou moeten bijdragen. Dit zou echter kunnen betekenen dat er voor [kind 2] en [kind 3] te weinig overblijft. In de stellingen van de man ziet de rechtbank echter aanleiding de draagkracht van de man zo te verdelen dat voor alle drie kinderen in dezelfde mate in hun behoefte wordt voorzien.
4.19.
De rechtbank zal er daarom van uitgaan dat de man de volledige behoefte van [kind 2] van € 326 per maand draagt, omdat [kind 2] op dit moment geen omgang met de vrouw heeft. Voor [kind 3] maakt de vrouw kosten vanwege zijn verblijf bij haar, terwijl de man zich op die dagen kosten (voor bijvoorbeeld eten, drinken, douchen en verwarming) kan uitsparen. Dit wordt de zorgkorting genoemd. Gelet op de zorgregeling zal de rechtbank die kosten bepalen op 25% van de behoefte, dus afgerond € 81 per maand. Dat betekent dat de rechtbank bij de man rekening houdt met het restant van € 245. De vrouw stemt ermee in dat voor [kind 1] wordt gerekend met een zorgkorting van 5%, oftewel € 16 per maand. Dit bedrag komt dus al voor rekening van de man. In totaal draagt de man voor de drie kinderen op deze manier dus € 326 + € 245 + € 16 = € 587 per maand bij. Dat is minder dan zijn aandeel. Het verschil is € 123 per maand. Wanneer de man dus € 123 per maand voor [kind 1] aan de vrouw betaalt, dragen de ouders voor alle drie kinderen naar evenredigheid bij: de man wat meer voor [kind 2] dan hij zou hoeven, de vrouw wat meer voor [kind 1] dan zij zou hoeven, maar per saldo is het dan weer in evenwicht. De rechtbank acht het bedrag van € 123 per maand daarom in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zij zal dit opleggen.
4.20.
Volledigheidshalve merkt de rechtbank nog op dat de vrouw stellingen heeft ingenomen over de kinderbijslag, maar daar geen concrete verzoeken aan heeft gekoppeld, zodat de rechtbank hierover alleen al om die reden niet zal beslissen.
De afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden
4.21.
De man heeft primair verzocht de aanvullende huwelijksvoorwaarden van [datum] 2021 te vernietigen en subsidiair te bepalen dat het onaanvaardbaar en in strijd met de redelijkheid en billijkheid is om hem aan het verrekenbeding, als ware er sprake van algehele gemeenschap van goederen, zoals vastgelegd in de aanvulling op de huwelijkse voorwaarden, te houden.
4.22.
De vrouw heeft verzocht de verzoeken van de man af te wijzen en verzoeken ingediend ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
4.23.
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is in hoeverre de aanvullende huwelijksvoorwaarden die partijen op [datum] 2021 tussen hen gelden. Daarvoor neemt de rechtbank de navolgende gang van zaken als uitgangspunt, zoals die duidelijk is geworden uit de stukken en met name hetgeen ter zitting is besproken.
4.24.
Partijen zijn het erover eens dat het initiatief voor het aangaan van de huwelijksvoorwaarden indertijd is uitgegaan van de man en dat dit primair te maken had met het feit dat hij een eigen bedrijf had. Voor de man lag het accent op het feit dat hij al een vermogen van ongeveer ƒ 1.000.000 in het bedrijf had zitten, dat niet bij de vrouw terecht moest komen. Zijn broer had om dezelfde reden ook huwelijksvoorwaarden. De vrouw kan zich niet precies herinneren in hoeverre dat vermogen een rol speelde en in hoeverre het te maken had met eventuele aansprakelijkheid voor zakelijke schulden. Zij heeft ter zitting verklaard dat zij zich eigenlijk nooit precies heeft gerealiseerd wat de huwelijksvoorwaarden inhielden, tot [datum] 2021. Partijen zijn op die dag naar de notaris gegaan omdat de man zijn testament wilde wijzigen. Volgens de man was hij bang dat de vrouw zijn geld zou opmaken als hij zou komen te overlijden wanneer de kinderen nog minderjarig zijn. Hij wilde daarom in zijn testament laten opnemen dat na zijn overlijden de vrouw niets zou krijgen en zekerheid moest stellen voor het erfdeel van de kinderen. Tijdens het bezoek aan de notaris gaf de vrouw aan dat zij meende dat zij recht had op de helft van de opbrengst van een inmiddels verkochte loods. De notaris antwoordde dat dit niet het geval was en dat de vrouw op basis van de huwelijksvoorwaarden nergens recht op had. Daarop is een (stevige) discussie ontstaan tussen partijen. De vrouw heeft kenbaar gemaakt dat zij er altijd van uit was gegaan dat alles wat tijdens het huwelijk werd opgebouwd voor hen samen was en zij wilde dit alsnog in orde maken. De man was het daar in eerste instantie niet mee eens. De vrouw heeft de man toen de vraag voorgehouden als hij zijn testament zou wijzigen op de manier die hij wilde en als zij niets zou krijgen als de man zou overlijden, hoe zij dan verder zou moeten en hem voorgehouden dat dit niet in het belang van de kinderen zou zijn. Omdat de man wilde vasthouden aan zijn wens dat de vrouw na zijn overlijden niets zou krijgen uit zijn nalatenschap, is het idee opgekomen iets te wijzigen in de huwelijksvoorwaarden, vanuit de gedachte dat de vrouw dan toch voor de kinderen zou kunnen blijven zorgen. Uiteindelijk hebben partijen drie uur bij de notaris gezeten (waarbij de notaris hen tussentijds nog alleen heeft gelaten) en vervolgens heeft de notaris direct ter plaatse de aanvulling op de huwelijksvoorwaarden opgesteld en partijen hebben deze gelijk ondertekend.
4.25.
Hieraan voegt de rechtbank toe dat de vrouw niet heeft bestreden dat zij de man bij de notaris heeft voorgehouden dat de aanvulling van de huwelijksvoorwaarden geen nadelige gevolgen voor hem hoefde te hebben omdat ze toch altijd bij hem zou willen blijven. Ook heeft zij niet bestreden dat de man dyslectisch is. Verder hebben beide partijen geen antwoord kunnen geven op de vraag naar de bedoeling van de toevoeging in het slot van artikel 10 lid 1 dat wordt aangesloten bij de huwelijksgoederengemeenschap “zoals deze bestond voor één januari tweeduizend achttien”.
4.26.
De man stelt dat hij de aanvulling op de huwelijksvoorwaarden heeft ondertekend zonder te beseffen wat hij ondertekende. De vrouw was volgens hem op dat moment al van plan van hem te scheiden. Dit leidt hij mede af uit de opmerking van de vrouw bij de notaris over de opbrengst van de loods. De vrouw was vanaf [datum] 2020 al bezig om van de opbrengst van de verkochte loods substantiële bedragen over te boeken naar een rekening op haar naam. Twee maanden nadat de vrouw de man zover had gekregen om de aanvulling op de huwelijkse voorwaarden te ondertekenen, benaderde de vrouw de wijkagent met het verhaal dat haar man een dreigbrief geschreven zou hebben en dat dat voor haar de druppel was om tegen hem te zeggen dat ze wilde scheiden. Volgens de man is sprake van een vooropgezet plan. De man stelt zich daarom primair op het standpunt dat de aanvulling op de huwelijkse voorwaarden op [datum] 2021 vernietigbaar is op grond van bedrog dan wel misbruik van omstandigheden vanwege het feit dat de vrouw hem door een opzettelijk gedane onjuiste mededeling (ze zou altijd bij de man blijven) ter plekke en in de consternatie bij de notaris heeft bewogen de aanvulling op de huwelijksvoorwaarden te accepteren. Ook heeft hij gedwaald, nu uit het proces-verbaal van de politie blijkt hoe de vrouw over de man dacht. Als de man dat had geweten, had hij nooit ingestemd met de aanvulling op de huwelijkse voorwaarden waardoor er ineens een verrekenplicht ontstond als ware er een gemeenschap van goederen. De man verzoekt dan ook primair om vernietiging van de aanvullende huwelijkse voorwaarden.
Subsidiair verzoekt de man te bepalen dat het onaanvaardbaar en in strijd met de redelijkheid en billijkheid is om hem aan het verrekenbeding in de aanvulling op de huwelijkse voorwaarden te houden.
4.27.
De vrouw heeft betwist dat er sprake is geweest van bedrog, dwaling en misbruik van omstandigheden. Bij de bespreking van het testament twijfelde zij of ze na overlijden van de man voldoende verzorgd zou achterblijven. De notaris begon daarop uit zichzelf over de huwelijksvoorwaarden. Hierop heeft de man aangegeven dat hij liever de huwelijksvoorwaarden zou wijzigen dan het testament. De man was dan ook op de hoogte van de wijziging en de notaris heeft een zorgplicht om de gevolgen van een dergelijke wijziging aan partijen duidelijk te maken. De vrouw betwist dat zij de man onder druk heeft gezet en dat de man niet wist wat er speelde. Eveneens betwist zij dat zij bij de notaris al van plan was om te gaan scheiden en daarom de huwelijksvoorwaarden heeft laten wijzigen. Zij wilde (voor de kinderen) graag een gezin blijven en is met de man in therapie gegaan om hun huwelijk te verbeteren. Echter de gebeurtenissen in [maand] 2021, waaronder ook het feit dat de man heeft overwogen haar te laten volgen door een privédetective om aan te tonen dat zij vreemd zou gaan, hebben haar doen besluiten om te scheiden.
4.28.
Uit de hiervoor geschetste gang van zaken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een vooropgezet plan van de vrouw. Zij meende al recht te hebben op de helft van het tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen en kwam er pas bij de notaris achter dat zij daar geen recht op had. Uiteindelijk heeft de man ermee ingestemd de huwelijksvoorwaarden aan te passen, omdat hij niet wilde dat zijn testament zou worden aangepast. Dat de man hierbij enige druk vanuit de vrouw heeft ervaren, acht de rechtbank aannemelijk, maar onvoldoende voor een geslaagd beroep op bedrog of misbruik van omstandigheden. Dat de man is overgehaald door de opmerking van de vrouw dat zij altijd bij de man zou blijven, acht de rechtbank niet passen bij de tekst van de aanvulling van de huwelijksvoorwaarden. Dan had immers alleen iets te hoeven worden geregeld voor de situatie van overlijden van een van partijen. Maar zelfs als die verwachting voor de man een rol heeft gespeeld, is de rechtbank van oordeel dat de man onvoldoende heeft gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat de vrouw op [datum] 2021 al het voornemen had om hem te verlaten. De man heeft er in dat verband op gewezen dat de vrouw bij de notaris heeft benoemd dat zij recht had op de helft van de opbrengst van de loods en dat de vrouw al vanaf [datum] 2020 bezig was gelden daarvan naar een rekening van haar over te maken. Deze feiten rechtvaardigen echter nog niet de conclusie dat de vrouw bij de man weg wilde gaan. Zij verkeerde immers tot [datum] 2021 in de veronderstelling dat zij recht had op de helft van het vermogen van de man (of in elk geval van hetgeen tijdens het huwelijk is opgebouwd). Dat zij een deel van de opbrengst heeft overgemaakt naar een andere rekening zegt in dat verband dus niets. Het geld is niet verdwenen: volgens de stellingen van de man heeft de vrouw hiervan een Scania gekocht, afgelost op de hypothecaire schuld die is verbonden aan de woning en nog enkele gezamenlijke posten en kosten van de onderneming betaald (tot in totaal een bedrag van ruim € 163.000). Waarom dit aanwijzingen zijn dat de vrouw de man zou willen verlaten valt niet in te zien. Dat de vrouw bij het verlaten van de woning in [maand] 2021 € 25.000 heeft meegenomen vormt ook geen aanwijzing dat zij het voornemen al had in [maand] 2021.
4.29.
De rol van de dreigbrief die de heer [naam 1] heeft ontvangen kan in het midden blijven. Uit de aangifte die de vrouw tegen de man heeft gedaan, volgt dat de brief niet in het handschrift van de man is geschreven. De man ontkent het schrijven van de brief. Daarmee is nog niet gezegd dat - zoals de man meent - de vrouw of de heer [naam 1] hier zelf achter zit en dat sprake is van een opzetje. Het is immers denkbaar dat een derde de brief heeft geschreven. Aangezien dit voorval zich pas ruim twee maanden na [datum] 2021 heeft voorgedaan, zegt deze dreigbrief naar het oordeel van de rechtbank niets over de bedoelingen van de vrouw op het moment dat de aanvulling op de huwelijksvoorwaarden is ondertekend.
4.30.
De man heeft daarmee onvoldoende feiten aangevoerd om, zelfs als van de juistheid van de door hem gestelde feiten wordt uitgegaan, de conclusie te rechtvaardigen dat sprake is van bedrog of misbruik van omstandigheden. Van dwaling kan ook geen sprake zijn, omdat sprake is van een toekomstige omstandigheid [1] . Hiervoor heeft de rechtbank immers al overwogen dat uit niets volgt dat de vrouw al op [datum] 2021 wist dat zij de man korte tijd later zou verlaten.
4.31.
De man heeft vervolgens een beroep gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, althans zo begrijpt de rechtbank zijn stellingen. Hij is van mening dat onverkorte uitvoering van de aanvullende huwelijksvoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank begrijpt deze stelling tevens als het ontbreken van een met de wilsverklaring overeenstemmende wil. Wat de man wilde en waarvoor hij heeft getekend zijn niet hetzelfde. De rechtbank vult voor zover nodig de rechtsgronden aan. In dat licht weegt de rechtbank ook mee dat de advocaat van de man ter zitting heeft opgemerkt dat de man dyslectisch is.
4.32.
Het voorgaande betekent uiteindelijk dat de rechtbank allereerst de aanvulling van de huwelijksvoorwaarden moet uitleggen om vast te stellen wat partijen zijn overeengekomen. Dit gebeurt aan de hand van de zogeheten Haviltexmaatstaf [2] . Hierbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijze aan de bepalingen in een overeenkomst mochten toekennen en aan hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Verder komt het niet alleen aan op een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen in een overeenkomst, al is de taalkundige betekenis bij de uitleg vaak wel van groot belang. Ook komt gewicht toe aan hetgeen in het kader van de voorlichting aan partijen is meegedeeld over de inhoud en strekking van de bepalingen in de overeenkomst.
4.33.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de man de vrouw in redelijkheid niet tegenwerpen dat hij niet zou hebben gewild dat er enige vorm van verrekening zou plaatsvinden bij het einde van het huwelijk. Niet voor niets hebben partijen een discussie gevoerd bij de notaris. De man moet dus hebben begrepen dat waar hij uiteindelijk voor tekende een afspraak was waarbij de vrouw aan het eind van het huwelijk in elk geval enige aanspraak op vermogen van de man kon maken. Dat hij dit niet zou hebben gedaan als hij had geweten dat de vrouw hem korte tijd later zou verlaten, moge zo zijn, maar maakt dat niet anders.
4.34.
Daar staat echter wel tegenover dat de man heel uitdrukkelijk heeft verklaard dat het nooit zijn bedoeling is geweest dat de vrouw ook aanspraak zou kunnen maken op het vermogen dat hij al had bij het sluiten van het huwelijk. De vrouw heeft die stelling niet bestreden. Sterker nog, zij heeft verklaard dat het haar erom te doen was dat zij (slechts) zou meedelen in hetgeen tijdens het huwelijk is opgebouwd. Geen van beide partijen heeft een verklaring kunnen geven voor het feit dat in de aanvullende huwelijksvoorwaarden is opgenomen dat moet worden afgerekend alsof sprake is van een gemeenschap van goederen zoals die voor 1 januari 2018 gold. Partijen hebben er beiden ook ter zitting geen blijk van gegeven te beseffen wat die laatste toevoeging betekent. Daaruit leidt de rechtbank af dat de notaris hier onvoldoende specifieke aandacht voor heeft gehad. Een mogelijke verklaring voor deze toevoeging is dat de notaris meende dat alsnog gedaan zou moeten worden wat partijen (of in elk geval de vrouw) beoogd hadden bij de aanvang van het huwelijk te doen. Er is echter niets dat erop wijst dat de man met een dergelijk ruim beding indertijd zou hebben ingestemd en om tegemoet te komen aan de wensen van de vrouw was deze toevoeging evenmin nodig. Voor de duidelijkheid wijst de rechtbank erop dat tot 1 januari 2018 ook het voorhuwelijkse vermogen tot de gemeenschap behoorde, en dat bij huwelijken gesloten vanaf 1 januari 2018 alleen het tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen in de gemeenschap valt. De rechtbank acht het aannemelijk dat de tekst van de akte op dit punt niet de bedoeling van in ieder geval de man, en mogelijk zelfs beide partijen, weergeeft. Dit volgt ook uit het feit dat de vrouw bij haar verdelingsverzoeken geen verzoeken met betrekking tot de aandelen in de onderneming van de man heeft gedaan. Ook de vrouw gaat er klaarblijkelijk van uit dat dit vermogen buiten de verrekening valt. Overigens is dit standpunt dan weer niet consequent doorgevoerd, omdat de vrouw wel aanspraak maakt op de helft van de verzekering bij [naam verzekeraar] , waarvan de man stelt dat hij die al voor het huwelijk heeft afgesloten. De vrouw heeft in ieder geval niets aangevoerd op grond waarvan zij mocht verwachten dat de man instemde met verrekening van voorhuwelijks vermogen.
4.35.
Wat daar verder ook van zij, in het licht van de omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat hetgeen partijen zijn overeengekomen - ondanks de andersluidende tekst - slechts verrekening van het tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen omvat. Overigens acht de rechtbank het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ook onaanvaardbaar de aanvullende huwelijksvoorwaarden zo uit te leggen dat ook het voorhuwelijkse vermogen van partijen in de verrekening betrokken moet worden. De rechtbank ziet daarbij onder ogen dat hiervan slechts in uitzonderlijke omstandigheden sprake kan zijn [3] . De omstandigheden die de rechtbank in dit geval meeweegt zijn:
  • het korte tijdsbestek waarin de aanvulling van de huwelijksvoorwaarden tot stand is gekomen,
  • de discussie die tussen partijen bestond voorafgaand aan de ondertekening ervan,
  • het feit dat de wensen van de vrouw leidend zijn geweest bij deze aanvulling, terwijl voor hetgeen zij beoogde de uitbreiding van de verrekenplicht met voorhuwelijks vermogen niet nodig was,
  • het feit dat beide partijen er blijk van hebben gegeven niet te beseffen wat de uitwerking is van de toevoeging van de tekst “zoals deze bestond voor één januari tweeduizend achttien”,
  • de discrepantie tussen de wil van de man en de tekst van de huwelijksvoorwaarden, gelet op de stelling van de man dat hij nooit de bedoeling heeft gehad (noch in 1996 noch in 2021) dat ook voorhuwelijks vermogen verrekend zou worden, en
  • het feit dat de man dyslectisch is, wat het voor hem nog eens extra lastig maakte te lezen waarvoor hij tekende.
Naar het oordeel van de rechtbank verzetten de maatstaven van redelijkheid en billijkheid zich er in de gegeven omstandigheden niet tegen dat de man gehouden is met de vrouw af te rekenen over hetgeen gedurende het huwelijk is opgebouwd.
4.36.
Het voorgaande brengt mee dat alleen het tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen dient te worden verrekend. Partijen hebben daar in hun stellingen echter nog geen rekening mee gehouden. Zo is het de rechtbank niet duidelijk in hoeverre de bij huwelijk door de man aangebrachte aandelen dezelfde zijn als hij nu bezit en is er onduidelijkheid over de [naam verzekeraar] levensverzekering. Daarnaast dient er meer inzicht te komen in de eigendom en tenaamstelling van de diverse transportmiddelen, omdat in elk geval een deel daarvan op 1 januari 2020 nog eigendom van een van de ondernemingen was. Partijen kunnen pas nu de relevantie van deze onderwerpen goed inschatten. Daarom zal de rechtbank hen de gelegenheid bieden hun stellingen hierop aan te vullen en aan te passen. Zij worden in de gelegenheid gesteld een nader gemotiveerd standpunt in te nemen over de omvang van het vermogen bij aangaan van het huwelijk, de omvang van het vermogen op de peildatum en de vraag wat er over en weer te verrekenen valt, waarbij van de man wordt verwacht in elk geval op de hiervoor genoemde punten (aandelen, levensverzekering, transportmiddelen) zijn stellingen nader met stukken te onderbouwen. De rechtbank zal iedere nadere beslissing over de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden, de verrekening ter zake van de vervoermiddelen, de verdeling van de inboedel en de [naam verzekeraar] levensverzekering daarom aanhouden tot nader bericht van partijen.
De echtelijke woning en de daarop rustende hypothecaire geldlening
4.37.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [adres] in [woonplaats] . De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen mee te werken aan verkoop en levering van de woning aan een derde via makelaar [naam makelaar] in [plaats] . De man wenst de woning over te nemen, maar partijen zijn het in dat kader niet eens over de te hanteren waarde. De man gaat uit van een waarde van € 990.000 op basis van een taxatie uit augustus 2021, de vrouw meent dat de woning € 1.175.000 waard is. Zij wijst erop dat de woning voor dat bedrag te koop heeft gestaan.
4.38.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van de vrouw zich er in beginsel niet tegen verzet dat de man in de gelegenheid wordt gesteld de woning over te nemen als hij daartoe in staat is. Partijen zijn het echter niet eens over de te hanteren waarde. Ook is het de vraag of de man bij een waarde hoger dan € 990.000 in staat zal zijn de woning over te nemen.
4.39.
Een vraagprijs is niet hetzelfde als de waarde. Alleen al om die reden kan het bedrag van € 1.175.000 niet als uitgangspunt dienen, nog daargelaten dat de man stelt dat de makelaar een aanzienlijk lagere vraagprijs had geadviseerd en de vrouw zonder zijn medewerking de woning voor dit bedrag heeft aangeboden op internet. Anderzijds is het bedrag van € 990.000 dat de man noemt gebaseerd op een taxatie uit augustus 2021. Omdat sprake is van een eenvoudige gemeenschap, is de gemeenschap niet ontbonden door indiening van het echtscheidingsverzoek en geldt als peildatum in beginsel de datum van verdeling. De man heeft niet gesteld dat partijen de taxatie uit augustus 2021 als bindende taxatie hebben laten uitvoeren ter bepaling van de waarde waartegen de man de woning mocht overnemen. Uit de stellingen van partijen volgt eerder dat de insteek was uiteindelijk tot verkoop te komen. Er is dan geen reden waarom de vrouw bij toedeling van de woning aan de man gehouden zou zijn aan het bedrag van € 990.000. Dat brengt mee dat er een nieuwe taxatie zal moeten plaatsvinden om de huidige waarde van de woning te bepalen. Vervolgens zal de man in de gelegenheid worden gesteld te onderbouwen dat hij in staat is de woning voor dat bedrag over te nemen met voldoening van de helft van de overwaarde aan de vrouw. De man wenst daarbij een termijn van maximaal vijf jaar om de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypotheekschuld te laten ontslaan. Naar de rechtbank begrijpt voert de vrouw daartegen verweer. Zij heeft immers ter zitting verklaard dat zij “van de radar wil verdwijnen” wat de rechtbank interpreteert als dat zij los wil komen van de man en opnieuw wil kunnen beginnen. Omdat de mogelijkheden van de man om de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan zullen afhangen van de hoogte van de overwaarde, zal de rechtbank op dit punt nu nog niet beslissen.
4.40.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de te benoemen makelaar om de woning te taxeren tegen de huidige waarde. Het staat hen uiteraard vrij om gezamenlijk zelf een makelaar te benaderen en de opdracht rechtstreeks aan de makelaar te geven. Dit dienen zij dan in onderling overleg te doen. In dat geval kunnen zij de rechtbank op de hierna te noemen pro forma datum berichten over de uitkomst hiervan.
Afgifte persoonlijke eigendommen
4.41.
De vrouw heeft verzocht om te bepalen dat de man aan haar de volgende persoonlijke eigendommen dient af te geven:
  • zilveren doosje van de oma van de vrouw;
  • zilveren armband van de oma van de vrouw met Wilhelminadubbeltjes;
  • sieradenkistje met inhoud;
  • inhoud van laatje van de kast in de woonkamer met trouw- en rouwkaarten;
  • ring van overleden vriendin;
  • ring gekregen van [kind 1] voor Moederdag;
  • ring met groeidiamant;
  • zilveren munten van de vader van de vrouw;
  • geboortealbum van de vrouw.
De vrouw heeft verzocht daarbij te bepalen dat de man voornoemde goederen dient af te geven binnen 14 dagen op straffe van een dwangsom.
4.42.
De rechtbank zal de man nader in de gelegenheid stellen hier nader op in te gaan en bij voorkeur per item aan te geven waar deze spullen zich volgens hem bevinden, omdat het gaat om een kort voor de zitting gedaan aanvullend verzoek van de vrouw en hier op de zitting maar kort op is ingegaan. Daardoor kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen welke van deze zaken aan de vrouw kunnen worden toegedeeld. Voor zover de man het bestaan van (een deel van) deze eigendommen betwist, of betwist dat hij deze in zijn bezit heeft, zal de vrouw in de gelegenheid worden gesteld haar stellingen nader te onderbouwen.
Vervolg van de procedure
4.43.
De rechtbank realiseert zich dat de principiële uitspraak over de werking van de aanvulling van de huwelijksvoorwaarden verstrekkende gevolgen heeft voor de afwikkeling van de zaak. Omdat er op een aantal punten (alles met betrekking tot de kinderen) al definitief wordt beslist, staat voor partijen tegen deze beschikking in zoverre desgewenst al hoger beroep open. Het komt de rechtbank in dat licht voor dat het wenselijk kan zijn ook de beslissing over de werking van de aanvulling van de huwelijksvoorwaarden hierin mee te nemen. Daarom zal de rechtbank tussentijds hoger beroep openstellen tegen die beslissing [4] . Indien een van partijen daartegen in hoger beroep gaat, dienen zij de rechtbank daarvan in kennis te stellen en ook te laten weten of zij het hoger beroep op dat punt wensen af te wachten voordat de rechtbank met de overige punten verdergaat. Uiteraard staat het partijen ook vrij de komende weken te gebruiken om nader met elkaar in overleg te treden op basis van de uitgangspunten die de rechtbank heeft geschetst, zodat wellicht een hoger beroep voorkomen kan worden.
Ten slotte
4.44.
De rechtbank voegt ter informatie de in het kader van deze procedure gemaakte behoefte- en draagkrachtberekeningen als bijlagen toe aan deze beschikking.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen de partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [datum] 1996 in de gemeente [gemeente] ;
5.2.
bepaalt dat de minderjarige kinderen:
  • [kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , en
  • [kind 3] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,
hun hoofdverblijfplaats bij de man hebben;
5.3.
bepaalt dat het minderjarige kind:
[kind 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft;
5.4.
stelt vast als regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken dat [kind 3] bij de vrouw verblijft:
  • het ene weekeinde van zaterdagmiddag tot maandagochtend, het andere weekeinde van zaterdagmiddag tot dinsdagochtend, waarbij hij ‘s maandags tussen de middag bij de man eet;
  • de helft van de vakanties;
  • de feestdagen om en om,
een en ander overeenkomstig de afspraken met ambulante spoedhulp van Entréa Lindenhout;
5.5.
bepaalt dat de mogelijkheden van een zorgregeling tussen [kind 3] en de vrouw onder regie van de GI nader dienen te worden verkend;
5.6.
bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] zal betalen € 123 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders verzochte ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van en zorgregeling met de minderjarigen en de kinderalimentatie af;
5.9.
bepaalt dat van de beslissingen omtrent de toepasselijkheid, de uitleg en de toepassing van de aanvulling van de huwelijksvoorwaarden van [datum] 2021 direct hoger beroep mogelijk is;
alvorens verder te beslissen:
5.10.
houdt de behandeling van de zaak met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschap van partijen aan tot
donderdag 30 juni 2022 pro forma;
5.11.
bepaalt dat partijen zich uiterlijk op die datum nader schriftelijk dienen uit te laten over:
  • de gevolgen van de beslissing omtrent de uitleg en toepassing van de aanvulling van de huwelijksvoorwaarden van [datum] 2021 op hun standpunten ter zake van de verrekening en verdeling;
  • de persoon van de te benoemen makelaar voor de taxatie van de woning, dan wel, indien partijen gezamenlijk een taxatieopdracht aan een makelaar verstrekken, over de uitkomst daarvan;
5.12.
bepaalt dat de man zich daarbij tevens dient uit te laten over de persoonlijke eigendommen die de vrouw wenst te ontvangen;
5.13.
houdt voor het overige iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. L.E. Huberts als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2022.

Voetnoten

1.Zie artikel 6:228 lid 2 BW.
2.Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158.
3.Zie Hoge Raad 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1749, en Hoge Raad 20 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3748.
4.Vergelijk artikel 358 lid 4 Rv.