ECLI:NL:RBGEL:2022:3568

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
387752
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen en terugvordering van persoonsgebonden budgetten door zorgaanbieder

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ Zorgkantoor B.V. en de heer [gedaagde 2], die als bestuurder van De Zorgdrager B.V. wordt aangesproken voor onrechtmatig handelen. De zaak betreft de terugvordering van persoonsgebonden budgetten (pgb's) die aan verschillende budgethouders zijn toegekend, maar waarvan is vastgesteld dat de zorg die was gedeclareerd niet of niet volledig is geleverd. De rechtbank heeft vastgesteld dat De Zorgdrager, onder leiding van [gedaagde 2], systematisch meer zorg heeft gedeclareerd dan daadwerkelijk is geleverd, wat heeft geleid tot een terugvordering van pgb-gelden door VGZ. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde 2] als bestuurder persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die de budgethouders hebben geleden door het onrechtmatig handelen van De Zorgdrager. De rechtbank heeft VGZ in het gelijk gesteld en [gedaagde 2] veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 157.696,86, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. De vorderingen van [gedaagde 2] in reconventie zijn afgewezen, omdat VGZ rechtmatig heeft gehandeld door de gegevens van [gedaagde 2] in de registers op te nemen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/387752 / HA ZA 21-231 / 25115 / 682
Vonnis van 13 juli 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VGZ ZORGKANTOOR B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Arnhem,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.R.C. Rosens te Veldhoven,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. R.M.W. de Haan te Utrecht.
Partijen zullen hierna VGZ en [gezamenlijke gedaagden] (vrouwelijk enkelvoud) genoemd worden. Gedaagden zullen ieder afzonderlijk [gedaagde 1] en de heer [gedaagde 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 september 2021
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 april 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De heer [gedaagde 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde 1] . [gedaagde 1] is een holding vennootschap en sinds 15 januari 2014 bestuurder en enig aandeelhouder van De Zorgdrager B.V. De Zorgdrager was een zorgaanbieder die zich bezig hield met het bieden van zorg, ondersteuning, begeleiding, huisvesting en dagbesteding aan jong volwassenen met een licht verstandelijke handicap en/of psychiatrische, gedrags- of psychische problemen. Op 20 juni 2017 is De Zorgdrager in staat van faillissement verklaard. De heer P.M. Gunning is de curator van De Zorgdrager.
2.2.
VGZ (per 31 december 2015 gefuseerd met onder meer Trias Zorgkantoor B.V.) was als zorgkantoor belast met een gedeelte van de uitvoering van de tot 1 januari 2015 geldende subsidieregeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektenkosten (AWBZ) betreffende het persoonsgebonden budget (hierna: pgb). Verplichtingen verbonden aan het pgb waren vastgelegd in de tot 1 januari 2015 geldende Regeling Subsidies AWBZ (RSA). De AWBZ geeft recht op zorg aan verzekerden die langdurige zorg en ondersteuning nodig hebben als gevolg van bijvoorbeeld een ziekte of handicap.
Per 1 januari 2015 geldt de Wet langdurige zorg (Wlz), het daarop gebaseerde Besluit langdurige zorg (Blz) en de Regeling langdurige zorg (Rlz). In de Wlz is VGZ aangewezen als zorgkantoor. De Wlz geeft onder voorwaarden recht op zorg aan verzekerden die vanwege hun aandoening(en) of beperking(en) zijn aangewezen op permanent toezicht of op 24 uur per dag zorg in de nabijheid.
2.3.
Om in aanmerking te komen voor een pgb onder de AWBZ moest eerst een aanvraag worden ingediend bij het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ). Het CIZ beoordeelde of iemand zorg nodig had en zo ja, welke zorg dit dan moest zijn, hoeveel uur zorg nodig was en hoe lang iemand recht had op deze zorg. Vervolgens gaf het CIZ een indicatiebesluit af, waarin de zorg werd ingedeeld in de zorgcategorieën uit de AWBZ, te weten: persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, activerende begeleiding, behandeling en verblijf. Met een indicatiebesluit van het CIZ kon een pgb worden aangevraagd bij een zorgkantoor als VGZ. Deze had tot taak om aan de hand van het indicatiebesluit te beslissen of een pgb moest worden verstrekt en zo ja, hoe hoog dit pgb dan moest zijn. Het zorgkantoor gaf dan vervolgens een toekenningsbeschikking af, waarna de persoon aan wie het pgb werd verstrekt, de budgethouder, een pgb werd voorgeschoten waarmee hij zelfstandig zorg kon inkopen. VGZ wees de budgethouder in de toekenningsbeschikking op een aantal uit artikel 2.6.9 RSA volgende verplichtingen, zoals de verplichting om het budget niet anders te besteden dan voor inkoop van kwalitatief verantwoorde zorg voor de geïndiceerde zorgfuncties. De budgethouder werd eveneens gewezen op de verplichting om een schriftelijke overeenkomst met de zorgverlener te sluiten. De budgethouder werd ook gewezen op de verplichting om één of twee keer per jaar met het verantwoordingsformulier zijn pgb uitgaven te verantwoorden. Na afloop van een kalenderjaar werd vervolgens door VGZ aan de budgethouder een jaarafrekening verstrekt met daarin het bedrag dat na verantwoording werd goedgekeurd en het eventueel door de budgethouder terug te betalen bedrag wegens niet verantwoorde zorg.
2.4.
Om een pgb onder de Wlz te kunnen verkrijgen dient de budgethouder eveneens eerst een indicatiebesluit van het CIZ te verkrijgen, waarin wordt bepaald welke zorgbehoefte de budgethouder heeft. Het CIZ vraagt daartoe onder meer een beschrijving van de zorgbehoefte en documentatie over de medische diagnose(s). Het CIZ deelt vervolgens het indicatiebesluit met het zorgkantoor in de regio van de zorgbehoevende. Het zorgkantoor neemt, nadat zij een budgetplan heeft ontvangen en nadat er een ‘bewust-keuzegesprek’ met de zorgbehoevende heeft plaatsgevonden, een beslissing over de aanvraag van het pgb in een toekenningsbeschikking. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) krijgt het pgb in beheer. De budgethouder dient vervolgens een schriftelijke zorgovereenkomst af te sluiten met de zorgverlener of zorginstelling. Het zorgkantoor beoordeelt de zorgovereenkomst op zorginhoudelijke aspecten en de Svb op arbeidsrechtelijke aspecten. Het zorgkantoor stelt het pgb na afloop van de subsidieperiode vast. Als de vaststellingsbeschikking heeft geleid tot onverschuldigd betaald pgb, is het zorgkantoor bevoegd om dat van de budgethouder terug te vorderen.
2.5.
In het kader van de aanpak van fraude met pgb’s zijn tussen de zorgkantoren en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) afspraken gemaakt om, indien er reden is om pgb terug te vorderen, de budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld, maar als wel sprake is van ‘malafide zorgaanbieders’, laatstgenoemde ‘aan te pakken’ in plaats van de budgethouders. In een mede namens de minister van VWS geschreven brief van 7 december 2015 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal is dit toegelicht. In deze brief staat, voor zover hier van belang:
Geen terugvordering bij te goeder trouw handelende budgethouders
(…)
De budgethouder is primair verantwoordelijk voor het zelf organiseren van de zorg en het financiële en administratieve beheer dat het pgb met zich meebrengt. Als een budgethouder zich onder de AWBZ niet kon verantwoorden over zijn of haar bestedingen, ging het zorgkantoor veelal over op terugvorderen van de niet goed verantwoorde middelen. Er zijn echter ook budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld en een zorgorganisatie feitelijk de zorg hebben laten regelen en het pgb laten beheren. Zij worden dan helaas ook met een terugvordering geconfronteerd, terwijl de oorzaak van de terugvordering bij een derde kan liggen.
(…)
De uitkomst van dat overleg is namelijk dat alle zorgkantoren gezamenlijk inspanningen gaan verrichten om ervoor te zorgen dat die budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld, niet (langer) worden geconfronteerd met een terugvordering en dat vermoedelijk frauderende zorgaanbieders worden aangepakt. Concreet betekent dat:
* (…)
* In geval van een budgethouder die te goeder trouw is, is het vervolg dat de vordering van het zorgkantoor op de budgethouder wordt stopgezet. Dit neemt niet weg dat de budgethouder een vordering kan hebben op de vermoedelijk frauderende zorgverlener. Het zorgkantoor neemt deze vordering op de zorgaanbieder over.
* Het zorgkantoor vraagt de budgethouder mee te werken aan het cederen van de vordering aan het zorgkantoor. Dit kan een voorwaarde zijn om de budgethouder daadwerkelijk te vrijwaren van de vordering. (…)
Ten aanzien van De Zorgdrager
2.6.
Op 3 mei 2017 heeft VGZ besloten om de betalingen aan De Zorgdrager van de budgethouders te bevriezen (declaratiestop) wegens vermoeden van fraude.
2.7.
De afdeling Veiligheidszaken van VGZ (hierna: Veiligheidszaken) heeft De Zorgdrager bij brief van 11 december 2017 op de hoogte gesteld van uitgevoerde rechtmatigheidsonderzoeken en heeft De Zorgdrager in de gelegenheid gesteld om te reageren op de bevindingen. De heer [gedaagde 2] heeft bij brief van 22 december 2017 hierop afwijzend gereageerd.
2.8.
In reactie daarop heeft VGZ bij brief van 18 mei 2018 aan De Zorgdrager om uitleg over bepaalde reacties gevraagd. Bij brief van 30 mei 2018 heeft de heer [gedaagde 2] vervolgens gereageerd.
2.9.
Veiligheidszaken heeft haar onderzoek voortgezet en diverse interviews met budgethouders afgenomen en op 31 augustus 2018 aanvullende informatie van de curator van De Zorgdrager ontvangen.
2.10.
Het rechtmatigheidsonderzoek heeft geresulteerd in lagere vaststellingen van de betreffende pgb’s. Dit wordt hierna voor acht budgethouders nader uitgewerkt.
Ten aanzien van [naam 1]
2.11.
VGZ heeft aan [naam 1] bij beschikking van 16 december 2015 respectievelijk 15 december 2016 voor de periode van januari 2016 tot en met december 2016 respectievelijk van januari 2017 tot en met december 217 een pgb toegekend van € 36.750,00 respectievelijk € 37.247,00. Het pgb is blijkens de beschikking verstrekt voor de zorgfuncties begeleiding individueel (13-15,9 uren per week) en persoonlijke verzorging (2,0-3,9 uren per week).
2.12.
De goederen van [naam 1] zijn onder bewind gesteld. Als bewindvoerder is aanvankelijk benoemd [naam bewindvoerder] en daarna [naam bewindvoerder] .
2.13.
Met het op basis van het indicatiebesluit uitbetaalde pgb heeft [naam 1] in de periode van december 2015 tot en met mei 2017 voornoemde zorg ingekocht bij De Zorgdrager. In de (model)zorgovereenkomst die [naam 1] met De Zorgdrager heeft gesloten die ziet op de periode vanaf 1 december 2015 is onder meer vastgelegd dat De Zorgdrager voor € 2.975,00 per maand 11 uur per week zorg zou verlenen. De heer [gedaagde 2] is vermeld als vertegenwoordiger van De Zorgdrager.
2.14.
Bij brief van 3 mei 2017 heeft VGZ [naam 1] bericht dat de betaling aan De Zorgdrager werd opgeschort, omdat het vermoeden bestond dat [naam 1] zich niet had gehouden aan de verplichtingen die golden voor het verstrekken van het pgb.
2.15.
Veiligheidszaken heeft een onderzoek uitgevoerd naar de rechtmatigheid van de besteding van het pgb door onder meer [naam 1] . Bij brief van 18 juli 2017 heeft Veiligheidszaken aan de bewindvoerder van [naam 1] haar bevindingen doen toekomen. In die brief is onder meer vermeld dat het pgb in de periode van 1 december 2015 tot en met april 2017 niet rechtmatig is besteed en is gevraagd om een reactie.
2.16.
Op 31 juli 2017 heeft VGZ [naam 1] bericht dat zij een afkeuringsbesluit had genomen, inhoudende dat er geen betalingen meer zouden plaatsvinden aan De Zorgdrager. Het pgb is per 2 juni 2017 beëindigd.
2.17.
Op 4 juli 2018 heeft een (telefonisch) interview met [naam 1] plaatsgevonden.
2.18.
Bij brief van 5 oktober 2018 heeft Veiligheidszaken [naam 1] het eindresultaat van het rechtmatigheidsonderzoek doen toekomen, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
Bevindingen rechtmatigheidsonderzoek
• Wij hebben meerdere verklaringen, waaronder die van u
,dat budgethouders één vaste begeleider hebben gehad en niet meerdere begeleiders gelijktijdig. In geval van ziekte of vakantie was er wel sprake van een schaduwbegeleider. U hebt aangegeven dat u eerst [naam 2] en daarna [naam 3] als begeleider hebt gehad.
• U hebt aangegeven dat de heer [gedaagde 2] geen begeleiding heeft gegeven in de periode bij De Zorgdrager. De heer [gedaagde 2] kwam wel als er documenten en dergelijke getekend moesten worden.
• Verder hebt u aangegeven dat er geen andere contacten waren met zorgverleners van De Zorgdrager, zoals bijvoorbeeld een psycholoog.
• U hebt aangegeven tevreden te zijn geweest over de zorg die u ontving van uw begeleiders. Ze kwamen zo'n 3 á 4 keer in de week, 2 á 2,5 uur per keer. Meestal op vaste dagen, vaak op dinsdag, donderdag en vrijdag. Ook wel eens op andere momenten. Daarnaast kon u altijd bellen. U hebt aangegeven dat u geen 24-uurszorg hebt afgenomen.
• U hebt aangegeven dat u niet meer goed weet of u wel eens een zorgplan hebt gezien of getekend, u hebt vele stukken gezien. U weet ook niet meer hoe het maandloon tot stand is gekomen.
• U hebt aangegeven dat u zich bij het tekenen van documenten wel eens onder druk gezet voelde door de heer [gedaagde 2] , mede door zijn voorkomen. U tekende dan de stukken om er maar van af te zijn zonder echt te weten wat u precies had getekend. U hebt hierbij een voorbeeld genoemd waarbij uw zoontje zonder gordel op de achterbank van de auto zat en u tekende om zodoende weer naar uw zoontje te kunnen.
• Wij hebben aan de hand van de facturen die uw begeleiders (Zowel [naam 2] als ook [naam 3] werkte als ZZP'er bij De Zorgdrager) in de periode van december 2015 tot en met mei 2017 hebben ingediend bij De Zorgdrager geconstateerd dat het aantal uren zorg substantieel lager is dan het aantal uren zorg die door De Zorgdrager in diezelfde periode in rekening zijn gebracht en uitbetaald zijn. Met name de uren die [naam 3] heeft geleverd conform zijn facturen (vanaf week 42 2016 tot met week 21 2017) sluiten aan bij de uren waarvan u verklaard hebt ze te hebben gehad. De geleverde uren van [naam 2] bedragen gemiddeld nog geen 4 uur per week.
Conclusie
Op grond van bovenstaande bevindingen concluderen wij dat De Zorgdrager over de periode van december 2015 tot en met mei 2017 zorg heeft gefactureerd die feitelijk niet (volledig) is geleverd. De Zorgdrager heeft hiertoe valselijk overeenkomsten en zorgplannen opgemaakt en zich hiermee schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte. Met het declareren van een maandloon en door een onjuiste voorstelling van zaken te geven heeft De Zorgdrager een vergoeding ontvangen waarop geen recht bestond. Vast is komen te staan dat De Zorgdrager frauduleus heeft gehandeld.
2.19.
Op 13 februari 2019 heeft VGZ een (herziene) jaarafrekening voor de jaren 2016 en 2017 vastgesteld waarin het definitieve recht op pgb is bepaald. Verder is daarin opgenomen dat VGZ over die jaren per saldo € 30.653,70 meer pgb heeft betaald dan waar [naam 1] recht op heeft. Tegen deze beschikking is geen bezwaar gemaakt.
2.20.
[naam 1] heeft voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het te goeder trouw beleid (kort gezegd inhoudende dat bij het voldoen aan bepaalde voorwaarden de openstaande vordering niet hoeft te worden terugbetaald door de budgethouder). [naam 1] heeft aangifte gedaan tegen De Zorgdrager, en de bewindvoerder/mentor heeft op
6 februari 2019 een akte van cessie ondertekend, waarmee zij de vordering op De Zorgdrager heeft overgedragen aan VGZ. Daarop heeft VGZ [naam 1] bij brief van 1 juli 2019 te goeder trouw verklaard.
Ten aanzien van [naam 4]
2.21.
VGZ heeft aan mevrouw [naam 4] bij beschikking van 12 januari 2017 voor het jaar 2017 een pgb toegekend van € 44.590,00. Het pgb is blijkens de beschikking verstrekt voor de zorgfuncties begeleiding groep (met vervoer) (6 dagdelen per week), begeleiding individueel (10-12,9 uren per week), persoonlijke verzorging (0-1,9 uren per week) en schoonmaken van de woning (1 dagdeel per week).
2.22.
Met het op basis van het indicatiebesluit voorgeschoten pgb heeft [naam 4] in de periode van januari 2017 tot en met april 2017 voornoemde zorg ingekocht bij De Zorgdrager. In de (model)zorgovereenkomst die [naam 4] met De Zorgdrager heeft gesloten die inging vanaf 13 juni 2016 is onder meer vastgelegd dat De Zorgdrager voor
€ 62,50 per uur (voor individuele begeleiding) en € 55,00 per uur (voor persoonlijke verzorging) 7 respectievelijk 0,5 uur per week zorg zou verlenen. De heer [gedaagde 2] is vermeld als vertegenwoordiger van De Zorgdrager.
2.23.
Veiligheidszaken heeft een onderzoek uitgevoerd naar de rechtmatigheid van de besteding van het pgb van onder meer [naam 4] . Bij brief van 18 juli 2017 heeft Veiligheidszaken aan [naam 4] haar bevindingen doen toekomen. In die brief is onder meer vermeld dat het pgb in de periode van 1 januari 2017 tot en met mei 2017 niet rechtmatig is besteed en is gevraagd om een reactie.
2.24.
Op 3 augustus 2019 heeft [naam 4] een telefonische reactie gegeven.
2.25.
Bij brief van 5 oktober 2018 heeft Veiligheidszaken [naam 4] het eindresultaat van het rechtmatigheidsonderzoek doen toekomen, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
Bevindingen rechtmatigheidsonderzoek
• Wij hebben meerdere verklaringen, waaronder die van u, dat u en andere budgethouders één vaste begeleider hebben gehad en niet meerdere begeleiders gelijktijdig. In geval van ziekte of vakantie was er wel sprake van een schaduwbegeleider. Wij hebben geconstateerd dat [naam 3] uw vaste begeleider is geweest.
• U hebt verklaard dat u twee keer in de week anderhalf uur zorg hebt ontvangen.
• U werd dan geholpen bij uw administratie, bezoekjes aan de huisarts of apotheek of de begeleider ging een stuk met u wandelen. Daarnaast werd u herinnerd aan bepaalde zaken zoals het aantrekken van onderkleding.
• U hebt aangegeven dat u documenten die aan u voorgelegd werden, op goed vertrouwen tekende.
• Uw vaste begeleider [naam 3] werkte als ZZP’er bij De Zorgdrager. Wij hebben geconstateerd aan de hand van de facturen die uw begeleider over de periode van 1 januari 2017 tot en met mei 2017 ingediend heeft bij De Zorgdrager, dat het aantal uren zorg substantieel lager is dan het aantal uren zorg die door De Zorgdrager in diezelfde periode in rekening zijn gebracht en uitbetaald zijn. Het sluit aan bij de uren waarvan u verklaard hebt ze wel te hebben gehad.
• Tot slot hebben wij gedurende het algehele onderzoek meerdere signalen ontvangen dat budgethouders zich onder druk gezet hebben gevoeld.
Conclusie
Op grond van bovenstaande bevindingen concluderen wij dat De Zorgdrager over de periode van 1 januari 2017 tot en met mei 2017 zorg heeft gefactureerd die feitelijk niet (volledig) is geleverd. De Zorgdrager heeft hiertoe valselijk facturen en urenverantwoordingen opgemaakt en zich hiermee schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte. Met het indienen van de facturen en door een onjuiste voorstelling van zaken te geven heeft de Zorgdrager een vergoeding ontvangen waarop geen recht bestond. Vast is komen te staan dat de Zorgdrager frauduleus heeft gehandeld.
2.26.
Op 13 februari 2019 heeft VGZ een jaarafrekening voor 2017 vastgesteld waarin het definitieve recht op pgb is bepaald. Verder is daarin opgenomen dat VGZ over dat jaar
€ 10.072,50 meer pgb heeft betaald dan waar [naam 4] recht op heeft. Tegen deze beschikking is geen bezwaar gemaakt.
Ten aanzien van [naam 5]
2.27.
VGZ heeft aan [naam 5] bij beschikking van 7 juli 2016 respectievelijk 15 december 2016 voor de periode van 28 augustus 2015 tot en met 31 december 2015 respectievelijk van januari 2016 tot en met december 2016 respectievelijk januari 2017 tot en met december 2017 een pgb toegekend van respectievelijk € 20.478,37, € 56.436,00 en € 57.199,00. Het pgb is blijkens de beschikkingen verstrekt voor de zorgfuncties begeleiding groep (zonder vervoer) (8 dagdelen per week), begeleiding individueel (13-15,9 uren per week), ophoging ZZP (1 uur/dagdeel per week) en persoonlijke verzorging (2,0-3,9 uren per week).
2.28.
De goederen van [naam 1] zijn onder bewind gesteld. Als bewindvoerder is benoemd de heer H. Groote Haar-Buunk.
2.29.
Met het op basis van de indicatiebesluiten voorgeschoten pgb heeft [naam 5] in de periode van augustus 2015 tot en met mei 2017 voornoemde zorg ingekocht bij De Zorgdrager. In de eerste (model)zorgovereenkomst die [naam 5] met De Zorgdrager heeft gesloten die ziet op de periode vanaf 21 augustus 2015 is onder meer vastgelegd dat De Zorgdrager voor € 4.425,20 per maand 9 uur per week zorg zou verlenen. Voor extra te leveren zorg is een bedrag van € 55,00 per uur voor persoonlijke verzorging en € 14,50 per uur voor begeleiding groep overeengekomen.
In de tweede (model)zorgovereenkomst die [naam 5] met De Zorgdrager heeft gesloten die ziet op de periode vanaf 1 januari 2017 is onder meer vastgelegd dat De Zorgdrager voor € 4.309,15 per maand voor een onbepaalde aantal uren per week zorg zou verlenen. Voor extra te leveren zorg is een bedrag van € 55,00 per uur voor persoonlijke verzorging en € 14,50 per uur voor begeleiding groep overeengekomen.
Op 30 maart 2017 hebben partijen de overeenkomst van 2017 gewijzigd. Voor een bedrag van € 4.309,50 per maand zou 16,5 uur per week zorg worden verleend.
De heer [gedaagde 2] is steeds vermeld als vertegenwoordiger van De Zorgdrager.
2.30.
Bij brief van 3 mei 2017 heeft VGZ [naam 5] bericht dat de betaling aan De Zorgdrager werd opgeschort, omdat het vermoeden bestond dat [naam 5] zich niet had gehouden aan de verplichtingen die golden voor het verstrekken van het pgb.
2.31.
Op 31 juli 2017 heeft VGZ [naam 5] bericht dat zij een afkeuringsbesluit had genomen, inhoudende dat er geen betalingen meer zouden plaatsvinden aan De Zorgdrager.
2.32.
Veiligheidszaken heeft een onderzoek uitgevoerd naar de rechtmatigheid van de besteding van het pgb van onder meer [naam 5] . Op 22 november 2016 heeft een huisbezoek bij [naam 5] plaatsgevonden.
Bij brief van 18 juli 2017 heeft Veiligheidszaken aan de bewindvoerder van [naam 5] haar bevindingen doen toekomen. In die brief is onder meer vermeld dat het pgb in de periode van 21 augustus 2015 tot en met april 2017 niet rechtmatig is besteed en is gevraagd om een reactie.
2.33.
Op 15 augustus 2018 en op 17 september 2018 heeft een (telefonisch) interview met [naam 5] plaatsgevonden.
2.34.
Bij brief van 5 oktober 2018 heeft Veiligheidszaken [naam 5] het eindresultaat van het rechtmatigheidsonderzoek doen toekomen, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
Bevindingen rechtmatigheidsonderzoek
• U hebt aangegeven dat u via [naam begeleider] , uw begeleider bij De Zorgdrager, in de periode 21 augustus 2015 tot en met mei 2017 bij De Zorgdrager terecht bent gekomen. [naam begeleider] kende de heer [gedaagde 2] .
• U hebt verder aangegeven dat de begeleidíng via de heer Heinzrnann verliep, de heer [gedaagde 2] verleende geen begeleiding aan u. U bent tevreden over de zorg die u van [naam begeleider] kreeg.
• U moest daarnaast wel eens (één keer per kwartaal) op kantoor komen voor een afspraak met de psycholoog in verband met het maken van een stappenplan. Psychologische zorg is geen zorg die in aanmerking komt voor vergoeding uit pgb.
• Volgens de documentatie zou wekelijks 1,5 uur persoonlijke verzorging worden geboden. In ons gesprek van 15 augustus 2018 hebt u aangegeven dat persoonlijke verzorging niet is geleverd. U hebt ook aangegeven dat u het er niet mee eens was dat dit in de overeenkomst stond omdat u dat zelf deed.
• Tijdens het huisbezoek, via de reactie van uw bewindvoerder op 19 juli 2017 en in ons gesprek van 15 augustus 2018 hebt u verklaard ongeveer 3 keer per week, 2 uur per keer begeleiding te ontvangen. De begeleiding vond op redelijk vaste momenten plaats. Verder kon u altijd bellen of appen, hetgeen ook regelmatig voorkwam. Begeleiding in de vorm van bellen en appen is geen zorg die in aanmerking komt voor een vergoeding uit pgb, er dient sprake te zijn van substantieel direct contact (beeldbellen) en de begeleiding op zich dient WLZ verzekerde zorg te zijn.
• Tijdens het huisbezoek, via de reactie van uw bewindvoerder op 19 juli 2017 en in ons gesprek van 15 augustus 2018 hebt u aangegeven dat u dagbesteding kreeg. Onder begeleiding van De Zorgdrager ging u mee met de klussenbus, samen met nog een aantal andere budgethouders. U verrichte onderhoudswerkzaamheden bij andere cliënten van De Zorgdrager. In ons gesprek op 17 september 2018 hebt u aanvullend aangegeven dat de dagbesteding enkel 3 á 4 maanden heeft plaatsgevonden.
• In de administratie die wij van de curator hebben ontvangen hebben wij 3 pinbonnen aangetroffen met daarop de aantekening: "dagbesteding [naam 5] ". Bij de pinbon van 30 november 2016 is een kwitantie aangetroffen met uw handtekening/naam er op. In ons gesprek van 17 september 2018 hebt u verklaard dat u wekelijks €40,- van De Zorgdrager kreeg voor het werk wat u uitvoerde tijdens de dagbesteding. Dat was volgens u mondeling afgesproken.
• In het gesprek van 15 augustus 2018 hebt u aangegeven dat [naam begeleider] u wekelijks lijstjes liet tekenen voor de zorg en dat deze lijstjes naar De Zorgdrager gingen. De Zorgdrager stuurde deze vervolgens naar de bewindvoerder welke ze op haar beurt weer bij u verifieerde. In de administratie die we van de curator hebben ontvangen, hebben we deze lijsten aangetroffen. De lijsten die we hebben aangetroffen over 2015 (de laatste 4 maanden van 2015) betroffen aftekenlijsten met daarop een korte beschrijving van de zorg. Vanaf 2016 hebben we aftekenbriefjes aangetroffen waarop budgethouders tekenden voor de geleverde zorg in zijn algemeenheid van desbetreffende week. Hier zitten echter geen specificaties bij van wat, hoeveel en wanneer er geleverd is.
• U hebt aangegeven dat de heer [gedaagde 2] voornamelijk bij u langs kwam als er zaken getekend moesten worden voor VGZ.
• U hebt ook aangegeven weinig te hebben meegekregen of zich te kunnen herinneren van de afspraken die er gemaakt zijn inzake maandloon, de hoogte van het budget en opgestelde zorgplannen. U was blij dat het na een lange periode eindelijk was geregeld.
• [naam begeleider] werkte als ZZP'er bij De Zorgdrager. Wij hebben aan de hand van de facturen die uw begeleider over de periode van 21 augustus 2015 tot en met mei 2017 ingediend heeft bij De Zorgdrager geconstateerd dat het aantal uren zorg substantieel lager liggen dan het aantal uren zorg die door De Zorgdrager in diezelfde periode in rekening zijn gebracht en uitbetaald zijn via het maandloon.
• Uw verklaring en de aangetroffen facturen van uw begeleider komen niet overeen met de afspraken in (de bijlagen van) de zorgovereenkomsten en de beschrijving van de zorg, waarin staat vermeld dat 9 uur per week begeleiding wordt geleverd. Ook komt het niet overeen met het op 10 maart 2017 van uw bewindvoerder ontvangen ondersteuningsplan waarin staat dat u wekelijks 15,5 uur geplande begeleiding individueel zou ontvangen en daarnaast 4 uur ongeplande zorg.
• Ook hebben wij in de aftekenlijsten geconstateerd dat er veel zorgmomenten zoals, appen, mailen en
rapporteren zijn beschreven. Dit zijn allemaal activiteiten die niet in aanmerking komen voor een
vergoeding uit pgb.
• Tot slot hebben wij gedurende het algehele onderzoek meerdere signalen ontvangen dat budgethouders zich onder druk gezet hebben gevoeld.
Conclusie
Op grond van bovenstaande bevindingen concluderen wij dat De Zorgdrager over de periode van 21 augustus 2015 tot en met mei 2017 zorg heeft gefactureerd die feitelijk niet (volledig) is geleverd. De Zorgdrager heeft hiertoe valselijk overeenkomsten en zorgplannen opgemaakt en zich hiermee schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte. Door een onjuiste voorstelling van zaken te geven heeft De Zorgdrager een vergoeding ontvangen waarop geen recht bestond. Vast is komen te staan dat De Zorgdrager frauduleus heeft gehandeld.
2.35.
Op 14 februari 2019 heeft VGZ een (herziene) jaarafrekening voor de jaren 2015 t/m 2017 vastgesteld waarin het definitieve recht op pgb is bepaald. Verder is daarin opgenomen dat VGZ over die jaren per saldo € 61.553,55 meer pgb heeft betaald dan waar [naam 5] recht op heeft. Tegen deze beschikkingen is geen bezwaar gemaakt.
Ten aanzien van [naam 6]
2.36.
VGZ heeft aan [naam 6] bij beschikking van respectievelijk
5 maart 2013 en 1 april 2014 voor de jaren 2013 en 2014 een pgb toegekend van
€ 50.143,20 respectievelijk € 45.109,12. Het pgb is blijkens de beschikking verstrekt voor de zorgfuncties begeleiding individueel (13-15,9 uren per week) en persoonlijke verzorging (7-9,9 uren per week).
2.37.
De goederen van [naam 6] zijn vanaf 8 november 2010 onder bewind gesteld.
2.38.
Met het op basis van het indicatiebesluit voorgeschoten pgb heeft [naam 6] in de periode van juni 2013 tot en met december 2014 voornoemde zorg ingekocht bij De Zorgdrager. In de (model)zorgovereenkomst die [naam 6] met De Zorgdrager heeft gesloten die inging vanaf 1 juni 2013 is onder meer vastgelegd dat De Zorgdrager voor
€ 62,50 per uur (voor individuele begeleiding) en € 55,00 per uur (voor persoonlijke verzorging en huishoudelijke hulp) een variabel aantal uren per week zorg zou verlenen.
Ditzelfde is opgenomen in de zorgovereenkomst ingaande op 11 augustus 2014.
De heer [gedaagde 2] is steeds vermeld als vertegenwoordiger van De Zorgdrager.
2.39.
Veiligheidszaken heeft een onderzoek uitgevoerd naar de rechtmatigheid van de besteding van het pgb van onder meer [naam 6] . Er zijn documenten opgevraagd en op 24 januari 2017 en 12 juni 2018 heeft een gesprek met [naam 6] (en haar begeleider mevrouw [naam begeleider] ) plaatsgevonden.
2.40.
Bij brief van 5 oktober 2018 heeft Veiligheidszaken [naam 6] het eindresultaat van het rechtmatigheidsonderzoek doen toekomen, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
Bevindingen rechtmatigheidsonderzoek
• We hebben meerdere verklaringen, waaronder die van u
,dat u en andere budgethouders één vaste begeleider hebben gehad en niet meerdere begeleiders gelijktijdig. Uw vaste begeleider over de periode van 1 juni 2013 tot en met 31 december 2014 was [begeleider 2] .
• Uw vaste begeleidster [begeleider 2] werkte als ZZP’er bij De Zorgdrager. Wij hebben geconstateerd aan de hand van de facturen die uw begeleidster over de periode 1 juni 2013 tot en met 31 december 2014 ingediend heeft bij de Zorgdrager, dat het aantal uren zorg substantieel lager is dan het aantal uren zorg die door De Zorgdrager in diezelfde periode in rekening zijn gebracht en uitbetaald zijn. Dit sluit aan bij uw verklaring dat het aantal uren begeleiding ongeveer één á twee keer één uur per week bedroeg, u daarnaast wet altijd nog kon bellen of appen maar er geen sprake is geweest van 24-uurszorg.
• Tevens hebben wij geconstateerd dat er een aantal facturen in de periode 1 juni 2013 tot en met 31 december 2014 gedateerd zijn vóór het einde van desbetreffende maand. Na de factuurdatum is er volgens de urenverantwoording in de desbetreffende maanden nog zorg geleverd. De uren waren al gefactureerd nog voordat ze geleverd waren.
• Er zijn uren gefactureerd door De Zorgdrager voor huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging. Naast het feit dat op de urenverantwoordingen van De Zorgdrager niet consequent duidelijk wordt gemaakt hoeveel uren persoonlijke verzorging en hoeveel uren begeleiding individueel er geleverd zijn, hebt u verklaard deze zorg niet te hebben gehad.
• We hebben u een aantal urenverantwoordingen die door De Zorgdrager zijn ingediend laten zien. U hebt verklaard dat de handtekeningen op de urenverantwoordingen niet allemaal van u zijn. Een aantal van uw handtekeningen zijn nagemaakt.
• U hebt verklaard dat de heer [gedaagde 2] geen begeleiding voor u heeft verzorgd.
• Verder hebt u verklaard dat de heer [gedaagde 2] u voorafgaand aan het gesprek met ons op 24 januari 2017 u in de auto heeft verteld welke antwoorden u moest geven op de vragen die de afdeling Veiligheidszaken aan u zou gaan stellen. U hebt aangegeven zich onderdrukt gevoeld te hebben en u was bang uw woning te verliezen.
Conclusie
Op grond van bovenstaande bevindingen concluderen wij dat De Zorgdrager over de periode van 1 juni 2013 tot en met 31 december 2014 zorg heeft gefactureerd die feitelijk niet (volledig) is geleverd. De Zorgdrager heeft hiertoe valselijk facturen en urenverantwoordingen opgemaakt en zich hiermee schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte. Met het indienen van de facturen en door een onjuiste voorstelling van zaken te geven heeft de Zorgdrager een vergoeding ontvangen waarop geen recht bestond. Daarnaast heeft de heer [gedaagde 2] u onder druk gezet met als doel de afdeling Veiligheidszaken te misleiden. Vast is komen te staan dat De Zorgdrager frauduleus heeft gehandeld.
2.41.
Op 7 februari 2020 heeft VGZ een herziene jaarafrekening voor de jaren 2013 en 2014 vastgesteld waarin het definitieve recht op pgb is bepaald. Verder is daarin opgenomen dat VGZ over die jaren per saldo € 44.646,30 meer pgb heeft betaald dan waar [naam 6] recht op heeft en dat dit wordt teruggevorderd. Tegen deze beschikkingen is geen bezwaar gemaakt.
2.42.
[naam 6] heeft voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het te goeder trouw beleid. [naam 6] heeft aangifte gedaan tegen De Zorgdrager, en heeft op 1 oktober 2019 een akte van cessie ondertekend, waarmee zij de vordering op De Zorgdrager heeft overgedragen aan VGZ. VGZ heeft [naam 6] bij brief van 20 november 2019 te goeder trouw verklaard.
Ten aanzien van [naam 7]
2.43.
VGZ heeft aan de heer [naam 7] bij beschikking van 29 mei 2013 voor het jaar 2013 een pgb toegekend van € 28.457,93. Het pgb is blijkens de beschikking verstrekt voor de zorgfuncties begeleiding individueel (7-7,9 uren per week) en persoonlijke verzorging (2-3,9 uren per week).
2.44.
Met het op basis van het indicatiebesluit voorgeschoten pgb heeft [naam 7] in de periode van september 2013 tot en met december 2013 voornoemde zorg ingekocht bij De Zorgdrager. De (model)zorgovereenkomst die [naam 7] met De Zorgdrager heeft gesloten bevindt zich niet bij de stukken.
2.45.
Veiligheidszaken heeft een onderzoek uitgevoerd naar de rechtmatigheid van de besteding van het pgb van onder meer [naam 7] . Bij brief van 12 januari 2018 heeft Veiligheidszaken aan [naam 7] haar bevindingen doen toekomen. In die brief is onder meer vermeld dat het pgb in de periode van september 2013 tot en met december 2013 niet rechtmatig is besteed en is gevraagd om een reactie.
2.46.
Bij brief van 5 oktober 2018 heeft Veiligheidszaken [naam 7] het eindresultaat van het rechtmatigheidsonderzoek doen toekomen, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
Bevindingen rechtmatigheidsonderzoek
• Op 31 augustus 2018 hebben we van de curator van De Zorgdrager aanvullende administratie ontvangen. In deze administratie hebben wij, naast hetgeen wij al eerder hadden aangetroffen, nog twee aanvullende facturen van ieder 6 uur van uw begeleider aangetroffen. Op basis van de facturen van uw begeleider hebben wij geconstateerd dat er in de periode september 2013 tot en met december 2013 door de zorgdrager 72,6 uren meer zijn gefactureerd dan er feitelijk aan begeleiding is geleverd.
• Wij hebben meerdere verklaringen dat budgethouders één vaste begeleider hebben gehad en niet meerdere begeleiders gelijktijdig.
• Tot slot hebben wij gedurende het algehele onderzoek meerdere signalen ontvangen dat budgethouders zich onder druk gezet heb ben gevoeld.
Conclusie
Op grond van bovenstaande bevindingen concluderen wij dat De Zorgdrager over de periode september
2013 tot en met december 2013 zorg heeft gefactureerd die feitelijk niet (volledig) is geleverd. De
Zorgdrager heeft hiertoe valselijk facturen en urenverantwoordingen opgemaakt en zich hiermee schuldig
gemaakt aan valsheid in geschrifte. Met het indienen van de declaraties en door een onjuiste voorstelling
van zaken te geven heeft De Zorgdrager een vergoeding ontvangen waarop geen recht bestond. Vast is
komen te staan dat De Zorgdrager frauduleus heeft gehandeld.
2.47.
Op 13 februari 2019 heeft VGZ een herziene jaarafrekening voor het jaar 2013 vastgesteld waarin het definitieve recht op pgb is bepaald. Verder is daarin opgenomen dat VGZ over dat jaar € 2.232,41 meer pgb heeft betaald dan waar [naam 7] recht op heeft en dat dit wordt teruggevorderd. Tegen deze beschikking is geen bezwaar gemaakt.
Ten aanzien van [naam 8]
2.48.
VGZ heeft aan [naam 8] bij beschikking van 9 oktober 2014 voor de periode van 8 augustus 2014 tot en met 16 september 2014 een pgb toegekend van
€ 3.816,74. Het pgb is blijkens de beschikking verstrekt voor de zorgfuncties begeleiding individueel (10-12,9 uren per week), persoonlijke verzorging (4-6,9 uren per week) en verpleging (2-3,9 uren per week).
2.49.
Als bewindvoerder van [naam 8] is [naam bewindvoerder] benoemd.
2.50.
Met het op basis van het indicatiebesluit voorgeschoten pgb heeft [naam 8] in de periode van augustus 2014 tot en met september 2014 voornoemde zorg ingekocht bij De Zorgdrager. In de (model)zorgovereenkomst die [naam 8] met De Zorgdrager heeft gesloten die inging op 6 augustus 2014 is onder meer vastgelegd dat De Zorgdrager voor € 62,50 per uur (voor individuele begeleiding) en € 55,00 per uur (voor persoonlijke verzorging) een variabel aantal uren per week zorg zou verlenen.
De heer [gedaagde 2] is steeds vermeld als vertegenwoordiger van De Zorgdrager.
2.51.
Veiligheidszaken heeft een onderzoek uitgevoerd naar de rechtmatigheid van de besteding van het pgb van onder meer [naam 8] . Bij brief van 5 oktober 2018 heeft Veiligheidszaken [naam 8] het eindresultaat van het rechtmatigheidsonderzoek doen toekomen, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
Administratief onderzoek
Gedurende het onderzoek hebben we een administratief onderzoek uitgevoerd en diverse betrokkenen gesproken. Alvorens we een betrokkene uitnodigen voor een gesprek maken we een zorgvuldige afweging tussen de belangen en de situatie van de betrokkene. In het geval van de heer [naam 8] hebben we ons beperkt tot een administratief onderzoek. Op basis van de aanwezige administratie en de administratie die wij op 31 augustus 2018 hebben ontvangen van de curator van De Zorgdrager ten behoeve van het onderzoek constateren wij het volgende:
• In de periode 8 augustus 2014 tot en met 16 september 2014 is er door De Zorgdrager 58 uur individuele begeleiding en 2 uur persoonlijke verzorging gefactureerd en uitbetaald. Uit de bijgeleverde urenverantwoording kan niet worden opgemaakt hoeveel uur persoonlijke verzorging of individuele begeleiding er is geleverd.
• In diezelfde periode is door de vaste begeleider van de heer [naam 8] middels facturen aan De Zorgdrager in totaal 38 uur aan begeleiding verantwoord.
• In het onderzoek hebben wij meerdere verklaringen ontvangen dat iedere budgethouder een vaste begeleider had. In geval van ziekte of vakantie was er wel sprake van een schaduwbegeleider.
• Daarnaast hebben we meerdere verklaringen ontvangen waar uit is gebleken dat er substantieel minder uren zorg werden geleverd door De Zorgdrager dan in rekening zijn gebracht.
• Tot slot hebben wij gedurende het algehele onderzoek meerdere signalen ontvangen dat
budgethouders zich onder druk gezet hebben gevoeld.
Conclusie
Op grond van bovenstaande bevindingen concluderen wij dat De Zorgdrager over de periode van 8 augustus 2014 tot en met 16 september 2014 zorg heeft gefactureerd die feitelijk niet (volledig) is geleverd. De Zorgdrager heeft hiertoe valselijk facturen en urenverantwoordingen opgemaakt en zich hiermee schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte. Met het indienen van de facturen en door een onjuiste voorstelling van zaken te geven heeft De Zorgdrager een vergoeding ontvangen waarop geen recht bestond. Vast is komen te staan dat De Zorgdrager frauduleus heeft gehandeld.
2.52.
Op 13 februari 2019 heeft VGZ een herziene jaarafrekening voor het jaar 2014 vastgesteld waarin het definitieve recht op pgb is bepaald. Verder is daarin opgenomen dat VGZ over dat jaar € 1.384,49 meer pgb heeft betaald dan waar [naam 8] recht op heeft en dat dit wordt teruggevorderd. Tegen deze beschikking is geen bezwaar gemaakt.
Ten aanzien van [naam 9]
2.53.
VGZ heeft aan [naam 9] bij beschikkingen van 20 maart 2015, 18 december 2014 en 16 december 2015 voor de jaren 2014, 2015 en 2016 een pgb toegekend van respectievelijk € 8.526,53, € 27.642,00 en € 27.758,00. Het pgb is blijkens de beschikkingen verstrekt voor de zorgfuncties begeleiding groep (zonder vervoer) (1 dagdeel per week), begeleiding individueel (13-15,9 uren per week), persoonlijke verzorging (2,0-3,9 uren per week) in de periode van 23 september 2014 tot en met 26 oktober 2014 en voor de zorgfuncties begeleiding individueel (10-12,9 uren per week) en persoonlijke verzorging (1,0-1,9 uren per week) in de periode van 27 oktober 2014 tot en met 1 januari 2025.
2.54.
De heer S. Toussaint is als bewindvoerder van [naam 9] benoemd. Daarvoor had [naam 9] een andere bewindvoerder.
2.55.
Met het op basis van het indicatiebesluit voorgeschoten pgb heeft [naam 9] in de periode van september 2014 tot en met mei 2017 voornoemde zorg ingekocht bij De Zorgdrager. In de eerste (model)zorgovereenkomst die [naam 9] met De Zorgdrager heeft gesloten die ziet op de periode vanaf 17 september 2014 is onder meer vastgelegd dat De Zorgdrager voor € 62,50 per uur (voor begeleiding) en € 55,00 per uur (voor persoonlijke verzorging) een variabel aantal uren per week zorg zou verlenen.
In de tweede (model)zorgovereenkomst die [naam 9] met De Zorgdrager heeft gesloten die ziet op de periode vanaf 1 januari 2016 is onder meer vastgelegd dat De Zorgdrager voor
€ 2.232,00,00 per maand voor 8,25 uur per week zorg zou verlenen.
Op 13 januari 2017 hebben partijen de overeenkomst vanaf 1 januari 2017 gewijzigd, in die zin dat het bedrag is aangepast naar € 2.024,00 per maand.
De heer [gedaagde 2] is steeds vermeld als vertegenwoordiger van De Zorgdrager.
2.56.
Bij brief van 3 mei 2017 heeft VGZ [naam 9] bericht dat de betaling aan De Zorgdrager werd opgeschort, omdat het vermoeden bestond dat [naam 9] zich niet had gehouden aan de verplichtingen die golden voor het verstrekken van het pgb.
2.57.
Op 31 juli 2017 heeft VGZ [naam 9] bericht dat zij een afkeuringsbesluit had genomen, inhoudende dat er geen betalingen meer zouden plaatsvinden aan De Zorgdrager.
2.58.
Veiligheidszaken heeft een onderzoek uitgevoerd naar de rechtmatigheid van de besteding van het pgb van onder meer [naam 9] . Bij brief van 18 juli 2017 heeft Veiligheidszaken aan de bewindvoerder van [naam 9] haar bevindingen doen toekomen. In die brief is onder meer vermeld dat het pgb in de periode van 23 september 2014 tot en met 30 juni 2017 niet rechtmatig is besteed en is gevraagd om een reactie.
2.59.
Op 11 juli 2018 heeft een interview plaatsgevonden van [naam 9] door Veiligheidszaken, in aanwezigheid van de bewindvoerder.
2.60.
Bij brief van 5 oktober 2018 heeft Veiligheidszaken [naam 9] het eindresultaat van het rechtmatigheidsonderzoek doen toekomen, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
Bevindingen rechtmatigheidsonderzoek
• Wij hebben meerdere verklaringen dat budgethouders één vaste begeleider hebben gehad en niet meerdere begeleiders gelijktijdig. U hebt aangegeven dat u diverse begeleiders hebt gehad in de periode over de periode 23 september 2014 tot en met mei 2017.
• U hebt aangegeven dat eerst [naam begeleider] kwam maar dat was voor korte duur. Zij werd ongeveer begin 2015 opgevolgd door [begeleider 2] en zij is ongeveer een jaar uw begeleidster geweest. [naam 2] kwam daarna vanaf begin 2016 en is circa begin 2017 door [naam 3] opgevolgd. Tussendoor is ook nog [naam begeleider] een tijdje uw begeleidster geweest, maar dat was van korte duur omdat u daar geen klik mee had.
• U gaf aan dat de begeleiding in principe een paar uur per week zou moeten zijn maar dat het wisselvallig is verlopen.
• [begeleider 2] en [naam 2] kwamen ongeveer 2 keer in de week 1 á 2 uur op vaste momenten. Maar ze gingen ook als het nodig was mee met gesprekken op school of gingen mee naar de rechtbank. Vooral [begeleider 2] is regelmatig mee naar school geweest.
• De overige begeleiders kwamen één keer in de week ongeveer 1 uur en [naam 3] ongeveer 2 uur per keer.
• U hebt aangegeven dat er geen gesprekken hebben plaatsgevonden met een psycholoog of orthopedagoog van De Zorgdrager.
• Daarnaast hebt u aangegeven dat u de mogelijkheid had om een telefoonnummer te bellen. U hebt daar één keer gebruik van gemaakt, er was toen sprake van stroomuitval in uw woning.
• Persoonlijke verzorging bestond uit het organiseren van de huishoudelijke taken.
• U gaf tevens aan dat tegen het einde van de periode bij De Zorgdrager de heer [gedaagde 2] af en toe ook langs kwam. Hij appte dan of het uitkwam. Er waren geen vaste afspraken met hem.
• Tevens hebt u verklaard dat de heer [gedaagde 2] aanwezig was bij het huisbezoek van 11 januari 2017 en dat hij voorafgaand aan het huisbezoek een poging gedaan heeft om instructies te geven over de antwoorden die u moest geven tijdens het huisbezoek. U noemt als voorbeeld dat u moest aangeven dat u niet in staat was om uw kinderen zelf te verzorgen met als doel om meer uren te krijgen. U hebt ook aangegeven hier niet aan mee te hebben gewerkt uit angst uw kinderen kwijt te raken. U geeft aan dat het huisbezoek toen is beëindigd omdat de heer [gedaagde 2] erbij aanwezig was.
• In het gespreksverslag van het huisbezoek hebben wij geconstateerd dat het betreffende huisbezoek inderdaad voortijdig is beëindigd in verband met spanning bij u, aanwezigheid van de zorgverlener en afwezigheid van een gewaarborgd hulp of bewindvoerder.
• Vanaf februari 2016 tot februari 2017 is er geen sprake geweest van bewindvoering. U hebt geen idee wie in die periode uw administratie regelde. De eigen bijdrage voor de huur betaalde u zelf maar het kwam ook wei eens voor dat u niet betaalde.
• U hebt aangegeven niet meer precies te weten hoe de zorgovereenkomsten tot stand zijn gekomen.
• U hebt aangegeven dat u de urenverantwoordingen moest tekenen. U hebt aangegeven de verantwoordingen niet te controleren en er op vertrouwde dat het goed was en hebt ze getekend.
• U hebt ook aangegeven dat de heer [gedaagde 2] zelf langs kwam of één van de andere budgethouders, wiens naam u niet meer weet, om de urenverantwoording te laten tekenen. U tekende ze dan maar want dan was hij weer weg.
• Wij hebben u enkele urenbriefjes laten zien van 2015. U geeft aan dat het inderdaad uw handtekeningen zijn maar dat er niks van klopt. De facturen gingen mee terug naar De Zorgdrager.
• U hebt bij het zien van de urenverantwoording van februari 2015 aangegeven dat 4 uur geleverde zorg per dag nooit kan kloppen.
• U geeft daarbij aan dat ze u wei eens hebben verteld dat de uren op kantoor er ook bij werden geteld.
• U hebt aangegeven niet te weten waarom er per 1 januari 2016 is gekozen voor een maandloon.
• De wijziging van de zorgovereenkomst per 1 januari 2016 hebben wij u laten zien. Deze is niet door u getekend en u hebt aangegeven dat het ook niet uw handschrift is op de overeenkomst. Uw moeder, aanwezig bij ons gesprek, bevestigde dat. De overeenkomst is wel getekend door de heer [gedaagde 2] en er staat nog een handtekening met stempel op, maar het is u niet duidelijk van wie die is.
• De wijziging per 1 januari 2017 waarin enkel het maandbedrag wordt aangepast van €2.232,- naar €2.024 is wel door u en door de heer [gedaagde 2] getekend. U hebt aangegeven geen idee te hebben wat de reden voor deze wijziging is geweest. Er was op dat moment geen sprake van een bewindvoerder.
• U hebt aangegeven dat er weinig uitleg werd gegeven als er stukken getekend moesten worden. U ging er vanuit dat het wel goed was.
• Tot slot hebt u aangegeven dat de heer [gedaagde 2] heel dwingend kon zijn, het moest zoals hij dat wilde. Zo ook in het huisbezoek. Als u niet zou doen wat hij aangaf dan zouden ze u niet meer kunnen helpen en dan zou u met uw kinderen op straat komen te staan.
• [naam 2] en [naam 3] werkten als ZZP’ers bij De Zorgdrager. Wij hebben aan de hand van facturen die uw begeleiders over de 2016 en 2017 ingediend hebben bij De Zorgdrager geconstateerd dat het aantal uren zorg substantieel lager is dan het aantal uren zorg die door De Zorgdrager in diezelfde periode in rekening zijn gebracht en uitbetaald zijn.
Conclusie
Op grond van bovenstaande bevindingen concluderen wij dat De Zorgdrager over de periode van 23 september 2014 tot en met mei 2017 zorg heeft gefactureerd die feitelijk niet (volledig) is geleverd. De Zorgdrager heeft hiertoe valselijk overeenkomsten, facturen en urenverantwoordingen opgemaakt en zich hiermee schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte. Met het indienen van deze overeenkomsten, urenverantwoordingen en facturen en door een onjuiste voorstelling van zaken te geven heeft De Zorgdrager een vergoeding ontvangen waarop geen recht bestond. Daarnaast heeft de heer [gedaagde 2] u onder druk gezet met als doel het zorgkantoor te misleiden. Vast is komen te staan dat De Zorgdrager frauduleus heeft gehandeld.
2.61.
Op 13 februari 2019 heeft VGZ een herziene jaarafrekening voor de jaren 2015 t/m 2017 vastgesteld waarin het definitieve recht op pgb is bepaald. Verder is daarin opgenomen dat VGZ over die jaren per saldo € 36.496,87 meer pgb heeft betaald dan waar [naam 9] recht op heeft. Tegen deze beschikkingen is geen bezwaar gemaakt.
2.62.
[naam 9] heeft voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het te goeder trouw beleid. [naam 9] heeft aangifte gedaan tegen De Zorgdrager, en heeft op 21 februari 2019 samen met zijn bewindvoerder een akte van cessie ondertekend, waarmee zij de vordering op De Zorgdrager heeft overgedragen aan VGZ. VGZ heeft [naam 9] bij brief van 2 mei 2019 te goeder trouw verklaard.
Ten aanzien van [naam 10]
2.63.
VGZ heeft aan [naam 10] bij beschikkingen van 18 februari 2014,
18 december 2014, 16 december 2015 en 16 mei 2017 voor de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017 een pgb toegekend van respectievelijk € 36.161,05, € 36.596,00, € 36.750,00 en
€ 53.640,73. Het pgb is blijkens de beschikkingen verstrekt voor de zorgfuncties begeleiding individueel (13-15,9 uren per week) en persoonlijke verzorging (2,0-3,9 uren per week) in de periode van 7 oktober 2013 tot en met 6 oktober 2015, voor de zorgfuncties begeleiding individueel (13-15,9 uren per week), persoonlijke verzorging (2,0-3,9 uren per week) en schoonmaken van de woning in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 27 maart 2017 en voor de zorgfuncties begeleiding groep (met vervoer) (8 dagdelen per week), begeleiding individueel (13-15,9 uren per week), persoonlijke verzorging (2,0-3,9 uren per week) en schoonmaken van de woning in de periode van 8 maart 2017 tot en met 31 december 2017.
2.64.
[naam bewindvoerder] is als bewindvoerder van [naam 10] benoemd.
2.65.
Met het op basis van het indicatiebesluit voorgeschoten pgb heeft [naam 10] in de periode van september 2014 tot en met mei 2017 voornoemde zorg ingekocht bij De Zorgdrager. In de eerste (model)zorgovereenkomst die [naam 10] met De Zorgdrager heeft gesloten die ziet op de periode vanaf 22 september 2014 is onder meer vastgelegd dat De Zorgdrager voor € 62,50 per uur (voor begeleiding) en € 55,00 per uur (voor persoonlijke verzorging) een variabel aantal uren per week zorg zou verlenen.
In de tweede (model)zorgovereenkomst die [naam 10] met De Zorgdrager heeft gesloten die ziet op de periode vanaf 1 januari 2015 is onder meer vastgelegd dat De Zorgdrager alleen nog persoonlijke verzorging en begeleiding zou verlenen.
Op 1 april 2015 is de overeenkomst gewijzigd en zou De Zorgdrager een vast aantal uren zorg verlenen, te weten van maandag tot en met zaterdag van 09:00 uur tot 16:00 uur. Op
1 november 2015 is de overeenkomst opnieuw gewijzigd en zou De Zorgdrager voor een vaste vergoeding per maand van € 3.000,00 12 uur per week zorg verlenen (persoonlijke verzorging en begeleiding). Een laatste wijziging heeft plaatsgevonden per 1 januari 2016. Toen is de vaste vergoeding gewijzigd naar € 2.911,90 per maand voor negen uur begeleiding individueel en twee uur persoonlijke verzorging.
De heer [gedaagde 2] is steeds vermeld als vertegenwoordiger van De Zorgdrager.
2.66.
Bij brief van 3 mei 2017 heeft VGZ [naam 10] bericht dat de betaling aan De Zorgdrager werd opgeschort, omdat het vermoeden bestond dat [naam 10] zich niet had gehouden aan de verplichtingen die golden voor het verstrekken van het pgb.
2.67.
Op 31 juli 2017 heeft VGZ [naam 10] bericht dat zij een afkeuringsbesluit had genomen, inhoudende dat er geen betalingen meer zouden plaatsvinden aan De Zorgdrager.
2.68.
Veiligheidszaken heeft een onderzoek uitgevoerd naar de rechtmatigheid van de besteding van het pgb van onder meer [naam 10] . Bij brief van 18 juli 2017 heeft Veiligheidszaken aan de bewindvoerder van [naam 10] haar bevindingen doen toekomen. In die brief is onder meer vermeld dat het pgb in de periode van 22 september 2014 tot en met de datum van de brief niet rechtmatig is besteed en is gevraagd om een reactie.
2.69.
Bij brief van 5 oktober 2018 heeft Veiligheidszaken [naam 10] het eindresultaat van het rechtmatigheidsonderzoek doen toekomen, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
Bevindingen rechtmatigheidsonderzoek
• Wij hebben meerdere verklaringen dat budgethouders één vaste begeleider tegelijkertijd hebben gehad en niet meerdere begeleiders gelijktijdig. In geval van ziekte of vakantie was er wel sprake van een schaduwbegeleider.
• In uw reactie op de vragenlijst hebt u aangegeven dat u de heer [gedaagde 2] en [naam begeleider] als begeleiders hebt gehad in de periode van 22 september 2014 tot en met mei 2017.
• Daarnaast hebt u aangegeven dat er gesprekken zijn geweest met een orthopedagoog. Orthopedagogische hulpverlening is geen zorg die in aanmerking komt voor vergoeding uit pgb.
• [naam begeleider] werkte als ZZP'er bij De Zorgdrager. Wij hebben aan de hand van de facturen die uw begeleider over de periode van 22 september 2014 tot en met mei 2017 ingediend heeft bij De Zorgdrager geconstateerd dat het aantal uren ontvangen zorg substantieel lager is dan het aantal uren zorg die door De Zorgdrager in diezelfde periode in rekening zijn gebracht en uitbetaald zijn via facturen of via een maandloon.
• U hebt via uw huidige begeleider laten weten dat u bij De Zorgdrager 4 uur zorg per week ontving in plaats van 8 uur. De feitelijke begeleider zou er niet meer dan 4 mogen werken van de heer [gedaagde 2] . Op basis van de facturen ingediend door uw begeleider bij De Zorgdrager constateren wij dat er op een enkele uitzondering na vanaf week 22 in 2016 tot en met week 21 in 2017 inderdaad 4 uur zorg per week is gedeclareerd. in de periode ervoor bedroeg het gemiddeld 6 uur per week.
• Ook hebben wij in aftekenlijsten geconstateerd dat er veel zorgmomenten zoals, appen, mailen en rapporteren zijn beschreven. Dit zijn allemaal activiteiten die niet in aanmerking komen voor een vergoeding uit pgb.
• Verder hebben wij geconstateerd dat er een aantal facturen in de periode 22 september 2014 tot en met mei 2017 gedateerd zijn vóór het einde van desbetreffende maand. Na de factuurdatum is er volgens de urenverantwoording in de desbetreffende maanden nog zorg geleverd. De uren zorg waren at gefactureerd nog voordat ze geleverd waren.
• U hebt in uw reactie op de vragenlijst ook aangegeven dat urenverantwoordingen en facturen op goed vertrouwen werden getekend.
• Tot slot hebben wij gedurende het algehele onderzoek meerdere signalen ontvangen dat budgethouders zich onder druk gezet hebben gevoeld.
Conclusie
Op grond van bovenstaande bevindingen concluderen wij dat De Zorgdrager over de periode van 22 september 2014 tot en met mei 2017 zorg heeft gefactureerd die feitelijk niet (volledig) is geleverd. De Zorgdrager heeft hiertoe valselijk facturen en urenverantwoordingen opgemaakt en zich hiermee schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte. Met het indienen van de facturen en door een onjuiste voorstelling van zaken te geven heeft De Zorgdrager een vergoeding ontvangen waarop geen recht bestond. Vast is komen te staan dat De Zorgdrager frauduleus heeft gehandeld.
2.70.
Op 13 februari 2019 heeft VGZ een herziene jaarafrekening voor de jaren 2014 t/m 2017 vastgesteld waarin het definitieve recht op pgb is bepaald. Verder is daarin opgenomen dat VGZ over die jaren per saldo € 45.899,99 meer pgb heeft betaald dan waar [naam 10] recht op heeft. Voor 2014 is daarin tevens bepaald dat het teveel betaalde pgb (€ 4.125,00) wordt teruggevorderd. Tegen deze beschikkingen is geen bezwaar gemaakt.
2.71.
[naam 10] heeft voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het te goeder trouw beleid. [naam 10] heeft aangifte gedaan tegen De Zorgdrager, en heeft op 26 februari 2019 een akte van cessie ondertekend, waarmee hij de vordering op De Zorgdrager heeft overgedragen aan VGZ. VGZ heeft [naam 10] bij brief van 22 maart 2019 te goeder trouw verklaard.
Ten aanzien van [gedaagde 2]
2.72.
Bij brief van 5 oktober 2018 heeft VGZ de heer [gedaagde 2] bericht dat VGZ hem als bestuurder verantwoordelijk houdt voor het frauduleuze handelen zoals omschreven in de bevindingen en dat als gevolg daarvan zijn persoonsgegevens zijn opgenomen in het Incidentenregister en het Externe Verwijzingsregister (EVR).
2.73.
De heer [gedaagde 2] is per 1 oktober 2018 in het EVR geregistreerd.
2.74.
Bij brief van 26 mei 2020 heeft de advocaat van VGZ [gedaagde 2] aansprakelijk gesteld voor de niet-rechtmatige besteding van de pgb’s van de budgethouders en verzocht om tot betaling van een bedrag van € 232.915,31 over te gaan. Tevens is mededeling gedaan van de cessie van de vorderingen van de budgethouders op De Zorgdrager aan VGZ.
2.75.
Op 27 mei 2020 heeft de advocaat van [gedaagde 2] Veiligheidszaken verzocht om tot verwijdering van de persoonsgegevens in de registers over te gaan.
2.76.
De advocaat van [gedaagde 2] heeft bij brief van 11 september 2020 hierop afwijzend gereageerd en verzocht om de maatregelen op te heffen.
2.77.
De heer [gedaagde 2] heeft VGZ op 11 januari 2020 gedagvaard in kort geding en gevorderd om de registraties ongedaan te maken. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem van 2 februari 2020 (zaak- en rolnummer 380646 / KG ZA 20-463) zijn deze vorderingen afgewezen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter onder meer als volgt overwogen:
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende. De vraag die in deze procedure dient te worden beantwoord is of VGZ de (persoons)gegevens van [gedaagde 2] op goede gronden in de in- en externe verwijzingsregisters heeft opgenomen danwel laten opnemen. Voor de beantwoording van de vraag is het volgende van belang. Vast staat dat voor de registratie van gegevens in de in- en externe verwijzingsregisters een aantal voorwaarden gelden. Voor de rechtmatige opname van gegevens in het eigen incidentenregister van VGZ is vereist dat sprake is van een incident, waaronder op de voet van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen 2013 (hierna: PIFI) bijvoorbeeld wordt verstaan een gebeurtenis die tot gevolg heeft of zou kunnen hebben dat de belangen van een financiële instelling of de financiële sector als geheel in het geding zijn of kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota’s en opzettelijke misleiding. Op grond van het bepaalde in artikel 4.2.2. en 4.2.3. PIFI mag in geval van een incident en opname in het incidentenregister melding worden gedaan bij het CBV. Voor het onrechtmatig registeren van (persoons)gegevens in het Extern Verwijzingsregister gelden op grond van artikel 5.2.1. PIFI drie cumulatieve criteria, die er samengevat op neerkomen dat i. de gedraging(en) van de (rechts)persoon een bedreiging (kunnen) vormen voor de financiële belangen van cliënten of de financiële instelling, ii. in voldoende mate vast staat dat de (rechts)persoon betrokken is bij deze gedragingen en dat in principe aangifte of klacht daarvan wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar en iii. dat het belang van opname van de (persoons)gegevens in het register prevaleert boven de mogelijke nadelige gevolgen voor de (rechts)persoon als gevolg van deze opname. Daarnaast worden aan de opname van (persoons)gegevens in het Extern Verwijzingsregister hogere eisen gesteld gelet op de ver(der)gaande consequenties die een dergelijke registratie kan hebben. Dit een en ander betekent dat met grote mate van zekerheid vastgesteld moet kunnen worden dat sprake is van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij als een strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van artikel 350 Sv kunnen dragen. Als maatstaf geldt daarvoor dat de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld moeten opleveren, in die zin dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate moeten vaststaan (Hoge Raad 29 mei 2019, ECLI:NL:HR:2009:BH4720 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8710).
[…]
4.7.
Wat zoal uit het onderzoek en in dit kort geding naar voren is gekomen duidt op fraude en valsheid in geschrifte door De Zorgdrager. Het wettigt voorshands geoordeeld de conclusie dat sprake is van een zwaardere verdenking dan alleen een redelijk vermoeden van schuld. [gedaagde 2] heeft de uitgebreid gemotiveerde en onderbouwde aantijgingen van VGZ niet met ter zake relevante en verifieerbare bescheiden weten te weerleggen.
4.8.
Op grond van het voorgaande moet voorts worden aangenomen dat is voldaan aan de vereisten voor opname van de (persoons)gegevens van [gedaagde 2] in de in- en externe verwijzingsregisters. In de eerste plaats is voldoende komen vast te staan dat sprake is van een incident, nu moet worden aangenomen dat de in dit geding centraal staande handelswijze van [gedaagde 2] een bedreiging vormen of kunnen vormen voor de (financiële) belangen van cliënten en/of een financiële instelling, in dit geval VGZ. In de tweede plaats staat in het kader van dit kort geding in voldoende mate vast dat er een zwaarwegende verdenking is dat [gedaagde 2] is betrokken bij frauduleuze handelingen waarvan zowel door budgethouders als door VGZ aangifte is gedaan. Niet is gebleken dat politie en/of OM iets met die aangiften hebben gedaan, maar dat doet aan de ernst van de verdenking op zichzelf niet af. In de derde plaats moet worden aangenomen dat het belang van opname van de gegevens van [gedaagde 2] in de registers prevaleert boven de mogelijke nadelige gevolgen daarvan voor hem. Zorgfraude waarbij ten laste van kwetsbare personen die niet of nauwelijks voor hun eigen belangen kunnen opkomen niet geleverde zorg wordt gedeclareerd en van wie ten nadele van zorgverzekeraars en van de financiering van de zorg misbruik wordt gemaakt, is een zeer ernstige misstand waartegen via opneming in de registers gewaarschuwd moet worden. Dat [gedaagde 2] hierdoor in sommige opzichten wordt belemmerd is een gevolg van zijn eigen handel en wandel en weegt onvoldoende tegen het belang van opneming in de registers op. VGZ heeft zich in dit verband beroepen op de werkinstructie die geldt voor toepassing van het proportionaliteitsbeginsel, waarin een oplopend aantal punten wordt toegekend aan verschillende gedragingen naarmate de ernst daarvan toeneemt. Voldoende aannemelijk is geworden dat op basis van het uitgevoerde rechtmatigheidsonderzoek in het kader van deze instructie [gedaagde 2] in totaal 25 punten scoort, terwijl een puntenaantal van elf al voldoende is om de belangen van de zorgverzekeraar bij registratie van gegevens te laten prevaleren boven de nadelige gevolgen daarvan voor de zorgverlener. [gedaagde 2] heeft zich niet, althans niet gemotiveerd tegen de juistheid van dit puntenaantal verweerd. Geconcludeerd moet worden dat VGZ de aan [gedaagde 2] opgelegde maatregelen, waarbij zij een termijn van 8 jaar heeft gehanteerd, voldoende zorgvuldig heeft afgewogen. Als nader onderzoek in de bodemprocedure niet zou uitwijzen dat [gedaagde 2] zich aan het hier bedoelde gedrag heeft schuldig gemaakt, dan kan er alsnog aanleiding zijn voor verwijdering uit de registers.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
VGZ vordert – na een wijziging van eis en grondslag – kort weergegeven dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VGZ te voldoen een bedrag van € 232.915,32, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de betaaldata van de pgb-gelden, subsidiair vanaf de datum dat de termijn zoals genoemd in de veertiendagenbrief is verstreken, meer subsidiair vanaf de dag van dagvaarding, een en ander steeds tot de dag van algehele voldoening;
[gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan VGZ te voldoen een bedrag van € 3.595,82 inclusief btw, althans een door de rechtbank in goede justitie naar redelijkheid en billijkheid te bepalen bedrag, ter zake buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, althans vanaf de dag van dit vonnis, telkens tot die van algehele voldoening;
met veroordeling van [gedaagde 2] in de proces- en nakosten vermeerderd met rente.
3.2.
VGZ legt aan haar vordering ten grondslag dat De Zorgdrager de pgb’s van acht budgethouders heeft beheerd, althans de documenten ten behoeve van de aanvraag en de besteding van de pgb’s heeft vervaardigd, zorg heeft gedeclareerd die niet (of nauwelijks) aan de budgethouders is verleend en daarbij gebruik heeft gemaakt van valselijk opgemaakte documenten. Van de zorg die wel is verleend door De Zorgdrager is niet de informatie aan VGZ verstrekt waarmee het mogelijk is vast te stellen in welke mate die zorg is verleend en in hoeverre het kwalitatief verantwoorde zorg in het kader van de AWBZ/Wlz betrof. De Zorgdrager heeft, aldus VGZ, opzettelijk een onjuiste administratie gevoerd en valse gegevens verstrekt enkel met als doel de pgb-gelden van de budgethouders te kunnen behouden. Dit levert volgens VGZ onrechtmatig handelen op jegens de budgethouders omdat zij daardoor worden geconfronteerd met een terugvordering en jegens haar omdat De Zorgdrager al doende haar belangen grovelijk heeft veronachtzaamd. Van De Zorgdrager mag als professioneel zorgverlener worden verwacht dat zij bekend was met de vereisten voor de besteding van een pgb. VGZ stelt daarom een schadevergoedingsvordering te hebben op De Zorgdrager. Wat betreft de budgethouders [naam 1] , [naam 6] , [naam 9] en [naam 10] gaat het primair om de door hen aan VGZ gecedeerde schadevergoedings-vorderingen op De Zorgdrager wegens onrechtmatig handelen jegens hen. Subsidiair is de vordering van VGZ voor wat betreft die budgethouders gebaseerd op schadeplichtigheid wegens rechtstreeks onrechtmatig handelen van De Zorgdrager jegens VGZ. Dat is ook de grondslag van de vordering van VGZ voor wat betreft de budgethouders [naam 8] , [naam 4] , [naam 7] en [naam 5] .
Volgens VGZ is [gedaagde 2] uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid (eveneens) gehouden de door haar als gevolg van het onrechtmatig handelen van de Zorgdrager geleden schade te vergoeden. Die schade heeft VGZ bepaald op de som van de teruggevorderde bedragen.
3.3.
[gedaagde 2] voert verweer. Zij betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens VGZ dan wel jegens de budgethouders. De gedeclareerde zorg is volgens [gedaagde 2] wel degelijk geleverd. Naast ZZP’ers had De Zorgdrager ook medewerkers in dienst die zorg hebben verleend. VGZ heeft deze uren niet in haar berekening meegenomen. VGZ heeft ook geen rekening gehouden met de onplanbare zorg in de vorm van de achterwacht overdag en de bereikbaarheidsdienst in de avond en de nacht. Daarvoor mocht De Zorgdrager vier uur per week in rekening brengen, aldus [gedaagde 2] . Daarnaast hebben er huisbezoeken bij [naam 9] en [naam 5] plaatsgevonden en is de besteding van de pgb’s (vooraf) beoordeeld. Zo zijn alle zorgovereenkomsten en zorgbeschrijvingen vooraf akkoord bevonden en zijn ook de facturen geaccepteerd waarin de urenopgaves zijn verwerkt. Voor een aantal budgethouders ( [naam 1] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 9] en [naam 10] ) zijn ten aanzien van enkele jaren geen terugvorderingsbesluiten genomen, zodat de grondslag voor de vordering van VGZ ontbreekt. [gedaagde 2] stelt zich voorts op het standpunt dat de terugvorderingsbesluiten tegenover haar niet onherroepelijk zijn en daarmee geen formele rechtskracht hebben.
Ook betwist [gedaagde 2] de (hoogte van de) gestelde schade. De jaarafrekeningen kunnen volgens [gedaagde 2] op grond van het bepaalde in artikel 4:49 lid 1 aanhef en sub a van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) niet met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Daarnaast is sprake van eigen schuld bij de budgethouders, nu zij geen bezwaar hebben gemaakt tegen de terugvorderingsbesluiten wetende dat [gedaagde 2] deze betwist. Ook doet [gedaagde 2] een beroep op matiging. Verder zijn er volgens [gedaagde 2] zowel voor als na 3 mei 2017 facturen van De Zorgdrager onbetaald gebleven en moet nog een bedrag van € 47.315,70 verrekend worden.
Tot slot bewist [gedaagde 2] dat zij als (indirect) bestuurder persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde 2] vordert in reconventie dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat VGZ onrechtmatig jegens [gedaagde 2] heeft gehandeld door de (persoons)gegevens van [gedaagde 2] op te nemen in het interne incidentenregister van VGZ, op te (laten) nemen in het Extern Verwijzingsregister (EVR) en door melding (van fraude en/of registratie in het register) te doen bij de Nederlandse Zorgautoriteit, het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit en andere zorgverzekeraars en dat VGZ Zorgkantoor B.V. gehouden is de schade te vergoeden die [gedaagde 2] dientengevolge heeft geleden en nog zal lijden;
II. VGZ veroordeelt om binnen één week na dit vonnis, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, over te gaan tot betaling aan [gedaagde 2] van een bedrag ter hoogte van
€ 342.884,67, althans een zodanig bedrag aan schadevergoeding als de rechtbank in goede justitie geraden acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2021 (de dag van onderhavige conclusie), dan wel vanaf de dag waarop in deze zaak vonnis wordt gewezen tot de dag van volledige betaling;
III. VGZ veroordeelt om binnen twee dagen na dit vonnis, althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, de (persoons)gegevens van [gedaagde 2] te (doen laten) verwijderen en verwijderd te houden uit het Incidentenregister van VGZ, het Extern Verwijzingsregister (EVR) van Stichting CIS en het register van Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit van het Verbond van Verzekeraars, onder afgifte van een deugdelijke en schriftelijke bevestiging aan [gedaagde 2] dat de registraties en/of meldingen ongedaan zijn gemaakt en ongedaan worden gehouden;
IV. VGZ veroordeelt dat indien niet, dan wel niet volledig, wordt voldaan aan hetgeen is gevorderd onder III. een dwangsom aan [gedaagde 2] verbeurt van € 30.000,00 voor iedere overtreding, te vermeerderen met een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 250.000,00, althans zodanige bedragen aan dwangsommen als de rechtbank in goede justitie geraden acht;
V. voor recht te verklaren dat VGZ onrechtmatig jegens [gedaagde 2] heeft gehandeld door het verrichten van onzorgvuldig onderzoek en door met ingang van 3 mei 2017 de betalingen van de declaraties van De Zorgdrager in zijn geheel te bevriezen (declaratiestop) en dat VGZ gehouden is de schade te vergoeden die [gedaagde 2] dientengevolge heeft geleden en nog zal lijden;
VI. VGZ veroordeelt om binnen één week na dit vonnis, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, over te gaan tot betaling aan [gedaagde 2] van een bedrag ter hoogte van
€ 923.741,00, althans een zodanig bedrag aan schadevergoeding als de rechtbank in goede justitie geraden acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2021 (de dag van onderhavige conclusie), dan wel vanaf de dag waarop in deze zaak vonnis wordt gewezen tot de dag van volledige betaling;
VII. VGZ veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de gebruikelijke nakosten (zowel zonder als met betekening), en te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten en nakosten vanaf de dag waarop in deze zaak vonnis wordt gewezen tot de dag van volledige betaling, dan wel de proceskosten te compenseren.
3.6.
[gedaagde 2] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat VGZ op onjuiste gronden en te lichtvaardig tot registratie in de Verwijzingsregisters is overgegaan, hetgeen onrechtmatig is jegens haar. VGZ is om die reden verplicht de schade (inkomstenderving, huren van een auto, immateriële schade en juridische bijstand) die [gedaagde 2] hierdoor heeft geleden te vergoeden. Daarnaast is VGZ gehouden om over te gaan tot betaling van de schade als gevolg van de declaratiestop (bestaande uit een bedrijfsfinanciering, inkomstenderving, verwijdering van berichten op internet en rente).
3.7.
VGZ voert verweer. Volgens VGZ heeft [gedaagde 2] frauduleus gehandeld, zodat opname in de registers rechtmatig is. Ten aanzien van de beweerdelijk geleden schade voert VGZ aan dat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste, het causaal verband ontbreekt en de gestelde schade niet kan worden toegerekend aan VGZ. Ook betwist VGZ de hoogte van de schade. VGZ stelt zich voorts op het standpunt dat zij de juiste weg heeft bewandeld voor wat betreft de declaratiestop, zodat van onrechtmatig handelen geen sprake is. Voor zover dat niet zo zou zijn, geldt ook hier dat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste, het causaal verband ontbreekt en de gestelde schade niet kan worden toegerekend aan VGZ, alsook dat de hoogte van de schade wordt betwist.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Vooropgesteld wordt dat VGZ enkel onrechtmatig handelen aan haar vordering ten grondslag legt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft VGZ desgevraagd haar grondslag gewijzigd, in die zin dat zij haar vordering niet langer baseert op ongerechtvaardigde verrijking.
4.2.
Vast staat dat de budgethouders [naam 1] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 10] in de onder de feiten genoemde periodes in 2013 t/m 2018 pgb-gelden toegekend hebben gekregen die zij volledig hebben besteed bij De Zorgdrager. VGZ heeft als zorgkantoor de verantwoording van de besteding van de pgb’s van de budgethouders bij De Zorgdrager (nader) beoordeeld en de pgb’s op een lager bedrag vastgesteld dan aanvankelijk was toegekend. VGZ vordert in deze procedure het verschil tussen het toegekende en het vastgestelde budget zoals dat van de budgethouders is teruggevorderd als schade die de budgethouders respectievelijk VGZ hierdoor hebben/heeft geleden.
4.3.1
[gedaagde 2] heeft allereerst aangevoerd dat ten aanzien van een aantal budgethouders ( [naam 1] in 2016 en 2017, [naam 4] in 2017, [naam 5] in 2015 t/m 2017, [naam 9] in 2015 t/m 2017 en [naam 10] in 2014 t/m 2017) geen terugvorderingsbesluiten zijn genomen, zodat de grondslag voor de vordering van VGZ ten aanzien van die budgethouders en voor die jaren ontbreekt.
4.3.2.
De rechtbank stelt vast dat de verstuurde jaarafrekeningen die onder het toepassingsbereik van de AWBZ vallen zowel een vaststellingsbesluit als een terugvorderingsbesluit inhouden. Daarin is immers nadrukkelijk bepaald dat het teveel ontvangen pgb wordt teruggevorderd. Het gaat dan om de jaarafrekeningen van [naam 6] , [naam 8] en [naam 7] en om de jaarafrekening 2014 van [naam 10] . In de overige jaarafrekeningen, die onder het toepassingsbereik van de Wlz vallen, komt een terugvordering niet ter sprake. Zonder terugvorderingsbesluit lijdt de budgethouder zelf geen schade. Voor een eventuele schadevergoedingsvordering op De Zorgdrager die vatbaar is voor cessie, dient dan ook een afzonderlijk terugvorderingsbesluit te zijn genomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft VGZ desgevraagd vier brieven (die zij kennelijk tot haar beschikking heeft) overgelegd. In drie van de vier brieven (gericht aan de budgethouders [naam 1] , [naam 9] en [naam 10] ) is vermeld dat de betreffende budgethouder vanwege onrechtmatige besteding van zijn pgb een bepaald bedrag aan het zorgkantoor moet terugbetalen. In samenhang bezien met de jaarafrekeningen kunnen deze brieven worden aangemerkt als terugvorderingsbesluiten. Vastgesteld wordt dan ook dat aan alle gecedeerde schadevergoedingsvorderingen (van [naam 1] , [naam 6] , [naam 9] en [naam 10] ) een terugvorderingsbesluit ten grondslag ligt. Vastgesteld wordt voorts dat vergelijkbare brieven aan [naam 4] en [naam 5] – aan wie enkel een pgb uit hoofde van de Wlz was toegekend en die geen akte van cessie hebben getekend – ontbreken. Nu VGZ haar vordering voor die budgethouders niet heeft gebaseerd op cessie, kan in het midden blijven of deze budgethouders schade hebben geleden. In zoverre faalt het verweer. Wel is de rechtbank van oordeel dat VGZ ten aanzien van de budgethouders die hun vordering niet aan VGZ hebben gecedeerd ( [naam 8] , [naam 4] , [naam 7] en [naam 5] ) onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat zij zelf schade heeft geleden. Zo is niet gesteld dat die budgethouders niets hebben terugbetaald aan (de curator van) De Zorgdrager en dat de terugvordering onverhaalbaar is gebleken. Nu het goede trouw beleid niet op deze budgethouders is toegepast, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat VGZ van hen geen (enkele) betaling heeft ontvangen. De vordering van VGZ ten aanzien van die budgethouders zal om die reden dan ook als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. In het midden kan daarom blijven of De Zorgdrager met de indiening van haar declaraties voor die budgethouders de belangen van VGZ heeft veronachtzaamd. Het geschil spitst zich dus toe op de vraag of De Zorgdrager met de indiening van haar declaraties voor de budgethouders [naam 1] , [naam 6] , [naam 9] en [naam 10] onrechtmatig heeft gehandeld, ofwel jegens hen ofwel jegens VGZ.
4.4.1
Volgens VGZ volgt de onrechtmatigheid van het declaratiegedrag van De Zorgdrager reeds uit het feit dat de jaarafrekeningen formele rechtskracht hebben. [gedaagde 2] meent daarentegen dat de jaarafrekeningen en terugvorderingsbesluiten tegenover haar niet onherroepelijk zijn en daarmee geen formele rechtskracht hebben. De besluiten zijn enkel aan de budgethouders geadresseerd en uitgereikt. In de rechtspraak is bepaald dat aan een partij die geen belanghebbende is bij een bestuursrechtelijk besluit (in dit geval De Zorgdrager/ [gedaagde 2] ) de formele rechtskracht niet kan worden tegengeworpen. In een dergelijk geval dient de burgerlijke rechter te oordelen over de vraag of de besluiten onrechtmatig zijn, aldus [gedaagde 2] .
VGZ voert als verweer dat De Zorgdrager/ [gedaagde 2] een eigen belang had om op te komen tegen de besluiten, omdat zij door de terugvorderingsbesluiten direct wordt geraakt in haar vermogenspositie en de mogelijkheid bestaat dat De Zorgdrager door die besluiten wordt geschaad in het door artikel 8 EVRM verleende recht op bescherming van haar reputatie en eer en goede naam. Omdat de heer [gedaagde 2] via [gedaagde 1] enig aandeelhouder en bestuurder was van De Zorgdrager is zijn belang verweven met het belang van De Zorgdrager, zodat ook hij belanghebbende is.
4.4.2.
Daargelaten of [gedaagde 2] als belanghebbende moet worden aangemerkt en verweten kan worden geen rechtsmiddelen te hebben aangewend tegen de vaststellings- en terugvorderingsbesluiten, ziet volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de formele rechtskracht van een besluit uitsluitend op de met dat besluit tot stand gebrachte rechtsgevolgen en niet op de daaraan ten grondslag gelegde oordelen van feitelijke en juridische aard (zie onder meer de uitspraken van 3 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:445 en 21 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3501). Dit betekent dat de feiten en omstandigheden die aan de vaststellings- en terugvorderings-besluiten ten grondslag liggen alsnog in deze procedure aan de orde kunnen worden gesteld. Derhalve dient inhoudelijk te worden beoordeeld of de door De Zorgdrager gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk is verleend.
4.5.1.
Voordat daartoe kan worden overgegaan, dient nog het verweer van [gedaagde 2] te worden beoordeeld inhoudende dat de jaarafrekeningen niet met terugwerkende kracht mochten worden gewijzigd. Volgens [gedaagde 2] is wijziging alleen mogelijk als het gaat om feiten en omstandigheden waarvan VGZ bij de pgb vaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn (artikel 4:49 lid 1 aanhef en onder a Awb). VGZ was op de hoogte van de zorgverlening door De Zorgdrager en heeft jaarverantwoordingen, zorgovereenkomsten en zorgbeschrijvingen (vooraf) goedgekeurd, heeft huisbezoeken afgelegd en administratieve controles uitgevoerd. VGZ heeft destijds geoordeeld dat alles in orde was en de pgb’s overeenkomstig vastgesteld. Onder die omstandigheden is wijziging met terugwerkende kracht niet toegestaan, aldus [gedaagde 2] .
VGZ voert als verweer dat De Zorgdrager opzettelijk een onjuiste administratie heeft gevoerd en valse gegevens heeft verstrekt, waar VGZ destijds nog niet van op de hoogte was.
4.5.2.
Voor zover de betreffende pgb’s zijn verstrekt in de uitvoering van de AWBZ treft dit verweer reeds daarom geen doel omdat onder het regime van de AWBZ alle controles achteraf plaatsvonden aan de hand van verplichte verantwoordingsformulieren. In de systematiek van de Wlz vinden daarentegen wel controles aan de voorkant plaats teneinde de verzekerde te beschermen. De CRvB heeft in zijn uitspraak van 16 februari 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:250) bepaald dat het zorgkantoor naar aanleiding van onder andere signalen omtrent de kwaliteit van de zorg gedurende de gehele besluitvormingsketen desalniettemin te allen tijde een zorginhoudelijk onderzoek mag verrichten en daarbij kan controleren of de gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk wordt en is geleverd, en of sprake is van voldoende kwaliteit en verantwoorde zorg. Als op basis van dit onderzoek grond bestaat de verleningsbeschikking in te trekken, ten nadele van de verzekerde te wijzigen of bij het vaststellingsbesluit het pgb lager vast te stellen, kan het zorgkantoor een daartoe strekkend besluit nemen, tenzij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur – waaronder het rechtszekerheids- en het evenredigheidsbeginsel – daaraan in de weg staan. Van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is geen sprake als bij de aanvraag om een pgb of bij de goedkering van de zorgovereenkomst of bij het indienen van declaraties bij de Svb een niet eenvoudig te doorgronden onjuiste voorstelling van zaken is gegeven.
Uit deze uitspraak volgt dus dat het VGZ gelet op de omstandigheden (het ontvangen van een fraudemelding) toegestaan was een onderzoek te verrichten en daarbij te controleren of de gedeclareerde zorg ook was geleverd. Als vast komt te staan dat De Zorgdrager meer uren heeft gedeclareerd dan er geïndiceerde zorg is verleend, zoals VGZ stelt en [gedaagde 2] betwist, dan kon VGZ daar bij de controle vooraf redelijkerwijs niet van op de hoogte zijn, zodat de lagere vaststelling van de pgb’s met terugwerkende kracht in dat geval was toegestaan en ook aan De Zorgdrager kan worden toegerekend.
4.6.1.
VGZ verwijst voor haar stelling dat De Zorgdrager structureel minder zorg heeft verleend dan de zorg die was geïndiceerd en dat zij gebruik heeft gemaakt van valselijk opgemaakte documenten, naar de bevindingen uit het rechtmatigheidsonderzoek. [gedaagde 2] heeft dit weersproken en aangevoerd dat de zorg maandelijks werd gefactureerd (met een overzicht van de gewerkte uren per dag) en dat de urenspecificaties die bij de facturen werden verstrekt door de budgethouders werden ondertekend. Per budgethouder was er een zorgdossier (met weekrapportages, een crisiskaarten en onderzoekverslagen) en de budgethouders hadden een vaste begeleider en een schaduwbegeleider. Daarnaast werd er ongeplande zorg verleend (overdag verzorgd door de vaste begeleider of achterwacht en ’s avonds of ’s nachts schakelde de bereikbaarheidsdienst een zorgverlener in). Ook werd gedurende de dag zorg vanuit een signalerende en stimulerende functie (ook wel begeleiding door [gedaagde 2] genoemd) verleend. Naast de geplande zorguren benaderden de budgethouders hun begeleider ook vaak telefonisch met zorgvragen. Voorts schakelde De Zorgdrager in de periode van 2013 t/m 2017 ZZP’ers in en had De Zorgdrager twintig werknemers, waaronder een GZ-psycholoog, een orthopedagoog en een gedragswetenschapper, in dienst die naast de begeleiders zorg aan de budgethouders verleenden. De heer [gedaagde 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat ook de uren die werden gemaakt door de medewerkers op kantoor, waaronder de zorgmanager, de orthopedagoog en de psycholoog werden gefactureerd, naast vier uur per week voor de achterwacht en bereikbaarheidsdienst. VGZ heeft enkel de facturen van de ZZP’ers in haar bevindingen betrokken en geen rekening gehouden met de zorgverlening die heeft plaatsgevonden door de heer [gedaagde 2] en de zorgverleners die in dienst waren bij De Zorgdrager, aldus [gedaagde 2] .
4.6.2.
Het gaat in deze zaak enerzijds om pgb’s die zijn toegekend op basis van de tot
1 januari 2015 geldende RSA. Op grond van artikel 2.6.9 van die regeling waren de budgethouders verplicht om het pgb alleen te besteden voor de inkoop van kwalitatief verantwoorde zorg voor de geïndiceerde zorgfuncties. Daarnaast gaat het om pgb’s die zijn toegekend op basis van de vanaf 1 januari 2015 geldende Rlz. Op grond van die regeling mag een pgb uitsluitend worden gebruikt voor het doen van betalingen voor toereikende zorg van goede kwaliteit op basis van een persoonlijk plan (zie artikel 3.3.3 Wlz).
4.6.3.
Vooropgesteld wordt dat de stelling van [gedaagde 2] dat de bewindvoerder van respectievelijk [naam 1] , [naam 9] en [naam 10] de facturen heeft goedgekeurd, niet maakt dat de uren zorg daarmee ook daadwerkelijk zijn verleend. Een bewindvoerder controleert alleen of de in rekening gebrachte uren overeenstemmen met de geïndiceerde uren (en daarmee overeenkomt met de zorgovereenkomst) en niet meer dan dat. Dat de vierde budgethouder – formeel gezien – zelf verantwoordelijk was voor het ondertekenen van de facturen is juist, maar tegelijkertijd gaat het om kwetsbare personen die in hoge mate van De Zorgdrager/de heer [gedaagde 2] afhankelijk waren. Bovendien mocht van De Zorgdrager/de heer [gedaagde 2] als professioneel zorgverlener worden verwacht dat zij op de hoogte was van de geldende regelgeving met betrekking tot de besteding van het pgb. In dat verband geldt het volgende. Jaarlijks wordt een Vergoedingenlijst pgb vastgesteld die door alle zorgkantoren wordt gehanteerd. De lijst, die is opgesteld door de zorgkantoren en Per Saldo (de belangenvereniging voor mensen met een pgb) bevat een overzicht van onderwerpen waarbij is vermeld of en, zo ja, onder welke voorwaarden die vanuit het pgb worden vergoed. Indien een onderwerp niet op de lijst staat, maar een budgethouder het wel wil inkopen, dient deze contact op te nemen met het zorgkantoor.
In de Vergoedingenlijsten van de jaren 2013 t/m 2017 is vermeld dat administratie van het pgb, beheer van het pgb, het opstellen van het zorgplan/werkplan/zorgovereenkomst, psychologische zorg en orthopedagogiek niet onder de vergoeding uit het pgb vallen. De kosten die zijn gemaakt voor deze werkzaamheden mochten dus niet in rekening worden gebracht. Sinds 2014 is daar aan toegevoegd dat overheadkosten, verslaglegging, rapportage en administratieve handelingen evenmin onder de vergoeding vallen.
Vanaf 2016 is op de lijst vermeld dat toezicht vergoed wordt, mits het onderdeel is van de begeleiding, anders gezegd als het geïndiceerd is. Sinds 2017 is op de lijst vermeld dat evaluatiegesprekken van zorgverleners niet onder de pgb-vergoeding vallen. Slaap-/waakdiensten worden wel vergoed vanuit het pgb.
4.6.4.
Niet in geschil is dat De Zorgdrager telkens alle geïndiceerde uren als daadwerkelijk verleende zorguren heeft gedeclareerd met een urenopgave. Een urenadministratie ontbreekt evenwel. Voor zover [gedaagde 2] heeft aangevoerd dat de administratie die de curator heeft meegenomen, is verdwenen, geldt dat de heer [gedaagde 2] tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend dat er geen (gespecificeerde) administratie werd bijgehouden buiten de facturen van de ZZP’ers om, maar dat “alle uren op kantoor op een hoop werden gegooid”. Gemiddeld genomen is slechts ongeveer de helft van de gedeclareerde zorguren gedekt met de facturen van de door De Zorgdrager ingeschakelde ZZP’ers. De overige uren hebben volgens [gedaagde 2] betrekking op de onder 4.6.1. opgesomde posten. Uit hetgeen onder 4.6.3. is overwogen volgt evenwel dat deze werkzaamheden niet afzonderlijk gefactureerd mochten worden, anders gezegd dat deze kosten niet vanuit het pgb mochten worden betaald. De uren die zijn besteed door de medewerkers op kantoor, waaronder de zorgmanager, de orthopedagoog en de psycholoog ten behoeve van de administratie van het pgb, beheer van het pgb, het opstellen van het zorgplan/werkplan/zorgovereenkomst, psychologische zorg en orthopedagogiek, zijn dan ook ten onrechte door De Zorgdrager als zorguren opgevoerd. Dat geldt ook voor de gefactureerde uren voor bemanning van de achterwacht en bereikbaarheidsdiensten (vier uur per week). Zonder indicatie voor permanent toezicht, waarvan bij de onderhavige budgethouders geen sprake is, kan dit niet als geïndiceerde zorg worden aangemerkt. Enkel de daadwerkelijk verleende ongeplande zorg mag in rekening worden gebracht. Die ongeplande zorg is ook in rekening gebracht, maar in feite dus dubbel. Uit de facturen van de ZZP’ers blijkt immers dat zij naast de geplande zorg ook ongeplande zorg hebben verleend en gedeclareerd. Dat strookt ook met de verklaring van [gedaagde 2] dat de vaste begeleider (een van de ZZP‘ers) telkens als eerste werd benaderd als zich buiten de geplande uren om een zorgvraag voordeed. De budgethouders hebben bovendien consequent verklaard dat zij geen zorg van andere zorgverleners hebben ontvangen dan van hun vaste begeleiders (ZZP’ers). Hoewel de rechtbank best wil aannemen dat ook de heer [gedaagde 2] als schaduwbegeleider ongeplande zorg heeft verleend, is niet te achterhalen hoeveel uren dat betreft nu een deugdelijke administratie hiervan ontbreekt. Bovendien resteert ook dan nog een substantieel deel aan gedeclareerde uren die niet voor zorguren kunnen doorgaan. Geconstateerd wordt dan ook dat structureel gemiddeld genomen ongeveer de helft van de gedeclareerde zorg niet verantwoord is/kan worden.
4.6.5.
Geconcludeerd kan dus worden dat de betreffende budgethouders niet de (volledige) zorg hebben gekregen die was geïndiceerd, maar dat De Zorgdrager wel voor alle geïndiceerde uren zorg heeft gedeclareerd en het daaraan verbonden pgb uitbetaald heeft gekregen. In de wetenschap dat dit tot een terugvordering van een (groot) gedeelte van het pgb zou kunnen leiden met alle financiële gevolgen voor de budgethouders van dien, heeft De Zorgdrager daarmee de belangen van de budgethouders met voeten getreden en onrechtmatig jegens hen gehandeld. Dit maakt dat de vier budgethouders een vordering uit hoofde van schadevergoeding hebben op De Zorgdrager die gelet op de onbetwiste cessie aan VGZ toekomt. Of VGZ dezelfde vordering ook toekomt op grond van rechtstreeks onrechtmatig handelen jegens haar, behoeft dan ook geen bespreking meer.
4.7.
De Zorgdrager is (in verband met haar faillissement op 20 juni 2017) evenwel niet in deze procedure betrokken. De vraag is vervolgens of, zoals VGZ stelt, ook de heer [gedaagde 2] en [gedaagde 1] jegens de budgethouders onrechtmatig hebben gehandeld. VGZ voert daartoe aan dat zij hebben gehandeld als vertegenwoordigers van De Zorgdrager. De rechtbank is van oordeel dat niet valt in te zien op welke manier de heer [gedaagde 2] en [gedaagde 1] anders dan in hun hoedanigheid van (middellijk) bestuurder van De Zorgdrager hebben vertegenwoordigd. Dat in de zorgovereenkomsten de heer [gedaagde 2] is vermeld als vertegenwoordiger van De Zorgdrager is daarvoor onvoldoende. Immers, de heer [gedaagde 2] was middellijk bestuurder van De Zorgdrager, dus is het niet vreemd dat hij de zorgovereenkomsten namens De Zorgdrager heeft ondertekend. Voor het overige heeft VGZ onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat sprake is van onrechtmatig handelen door de heer [gedaagde 2] dan wel [gedaagde 1] , los van het handelen als (middellijk) bestuurders.
4.8.1.
Derhalve resteert de vraag of [gedaagde 2] in haar hoedanigheid van (middellijk) bestuurder van De Zorgdrager onrechtmatig jegens de budgethouders heeft gehandeld. Bij die beoordeling wordt voorop gesteld dat, indien een rechtspersoon tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, uitgangspunt is dat alleen de rechtspersoon aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is echter, naast aansprakelijkheid van die rechtspersoon, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
4.8.2.
Gebleken is dat de heer [gedaagde 2] , die bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde 1] was, onder meer zorgovereenkomsten met de budgethouders namens De Zorgdrager ondertekende, facturen aan de budgethouders ondertekende en correspondentie voerde met het zorgkantoor over de pgb’s. Zoals hiervoor reeds is overwogen mocht van De Zorgdrager, en dus van haar (middellijk) bestuurder, worden verwacht dat zij op de hoogte was van de geldende regelgeving met betrekking tot de besteding van het pgb en dat zij alle redelijke inspanningen zou leveren om ervoor te zorgen dat de budgethouders die zorg inkochten bij De Zorgdrager en de besteding van hun pgb richting het zorgkantoor konden verantwoorden. Van een bestuurder van een zorginstelling mag tevens verwacht worden dat hij zicht heeft op de bedrijfsvoering, de administratie en de declaraties en dat fraude wordt voorkomen. [gedaagde 2] heeft daaraan niet voldaan en daarmee haar administratieplicht ex artikel 2:10 BW geschonden. Tegen die achtergrond en nu de budgethouders kwetsbare personen zijn die in hoge mate van De Zorgdrager en [gedaagde 2] afhankelijk waren, is het handelen van [gedaagde 2] ten opzichte van de budgethouders zodanig onzorgvuldig dat haar daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dat maakt reeds dat ook [gedaagde 2] , naast De Zorgdrager, aansprakelijk is voor de door de budgethouders geleden schade. In het midden kan dan blijven of De Zorgdrager zonder faillissement (wel) in staat was geweest om de schade te vergoeden. Dat het faillissement het gevolg is van de declaratiestop van VGZ op
3 mei 2017 is bovendien niet geloofwaardig. Immers, bij de stukken die VGZ heeft overgelegd, bevindt zich een e-mail van een voormalig medewerker van De Zorgdrager, [naam medewerker] , van 9 mei 2017 aan een medewerker van Menzis, waarin is vermeld dat de heer [gedaagde 2] /De Zorgdrager een lening wilde afsluiten van € 150.000,00 vanwege schulden aan de Belastingdienst en een pensioenfonds, dat werd verwacht dat De Zorgdrager op korte termijn een dagvaarding zou ontvangen van de Belastingdienst vanwege het niet nakomen van een betalingsregeling van € 42.000,00, dat er een bedrag van € 60.000,00 aan loonbelasting openstond en dat er “bij sommigen” al sprake was van een huurachterstand van vier maanden. Het ligt niet voor de hand dat dergelijke hoge schulden plotsklaps zijn ontstaan door de declaratiestop van enkele dagen daarvoor.
4.9.
Met VGZ is de rechtbank van oordeel dat de omvang van de schade van de budgethouders kan worden bepaald op het verschil tussen het pgb uit de toekenningsbeschikking en het pgb uit de jaarafrekening. Niet gebleken is immers dat [gedaagde 2] alsnog meer zorguren heeft kunnen verantwoorden. VGZ heeft in haar berekening reeds rekening gehouden met de zorg die wel is verantwoord. Tegen die berekening heeft [gedaagde 2] zich niet verzet. [gedaagde 2] heeft enkel verweer gevoerd tegen de (onjuiste) optelling van de diverse schadebedragen. Dit is echter hersteld door VGZ met een wijziging van eis. Het bedrag aan pgb waar wel zorg voor is verantwoord, wordt in tegenstelling tot wat [gedaagde 2] betoogt niet teruggevorderd. Voor zover de vordering ziet op de budgethouders [naam 1] (€ 30.653,70), [naam 6] (€ 44.646,30), [naam 9] (€ 36.496,87) en [naam 10] (€ 45.899,99) is deze gelijk aan het teruggevorderde pgb en daarom toewijsbaar. Dit komt neer op een totaalbedrag van € 157.696,86.
[gedaagde 2] heeft nog aangevoerd dat daarmee een bedrag van € 47.315,70 aan na de declaratiestop gedeclareerde maar niet betaalde zorg verrekend dient te worden. De rechtbank verwerpt dit verweer. Nog daargelaten dat een mogelijke tegenvordering in deze procedure niet eenvoudig is vast te stellen, treft het verweer hooguit doel tegenover De Zorgdrager van wie de onbetaald gelaten declaraties afkomstig zijn en niet tegenover [gedaagde 2] .
Het beroep op matiging van [gedaagde 2] treft evenmin doel. Gelet op de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van de aan [gedaagde 2] verweten handelingen, is er geen grond voor matiging.
VGZ heeft haar vordering ook ingediend bij de curator van De Zorgdrager. Mochten er uit het faillissement nog betalingen worden gedaan aan VGZ, dan zullen deze in mindering moeten worden gebracht op het toe te wijzen bedrag (voor zover de betalingen zien op de betreffende budgethouders).
4.10.
De wettelijke rente vanaf de betaaldata van de pgb-gelden is toewijsbaar.
4.11.1.
[gedaagde 2] heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad-verklaring. Omdat De Zorgdrager failliet is verklaard, is het inkomen van de heer [gedaagde 2] weggevallen. Dit maakt dat hij thans niet in staat is om de toegewezen schadevergoeding te betalen en hij mogelijk hoger beroep wil instellen zonder dat reeds tot executie zal worden overgegaan. Daarbij komt dat VGZ niet financieel afhankelijk is van de betaling van het toegewezen bedrag en na afronding van het onderzoek bijna drie jaar heeft gewacht met het starten van de onderhavige procedure.
4.11.2.
Overwogen wordt dat het belang van VGZ bij een uitvoerbaar bij voorraad-verklaring van de veroordeling – gelet op het te verwachten tijdsverloop van een hoger beroep, de invloed daarvan op mogelijke verhaalsmogelijkheden bij [gedaagde 2] en het gegeven dat de pgb’s uit publieke middelen afkomstig zijn – zwaarder weegt dan het genoemde belang van [gedaagde 2] bij een schorsende werking van het hoger beroep. Daarbij heeft de rechtbank de ernst van de vaststaande verwijten meegewogen.
4.12.
VGZ vordert ter zake buitengerechtelijke incassokosten een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De onderhavige vordering heeft echter geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit van toepassing is. De rechtbank zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de norm van artikel 6:96 lid 2 sub c BW.
De hoogte van het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is niet in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het (genoemde) Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Hoewel niet direct van toepassing, geldt dat deze tarieven geacht worden redelijk te zijn. Op basis van deze tarieven wordt een bedrag van € 2.923,46 inclusief btw toegewezen.
De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen vanaf de datum van dagvaarding.
4.13.1
[gedaagde 2] zal worden veroordeeld in de proceskosten van VGZ in conventie, vermeerderd met de wettelijke rente. De kosten aan de zijde van VGZ worden begroot op:
- dagvaarding € 94,30
- vast recht 4.200,00
- salaris advocaat
3.540,00(2,0 punten × tarief € 1.770,00)
Totaal € 7.834,30
4.13.2.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, vermeerderd met de wettelijke rente.
in reconventie
4.14.
In reconventie vordert [gedaagde 2] een verklaring voor recht dat VGZ onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de (persoons)gegevens van de heer [gedaagde 2] op te nemen in het interne register van VGZ, het EVR en door melding te doen aan de NZa, het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit en andere zorgverzekeraars en dat VGZ gehouden is de schade te vergoeden die de heer [gedaagde 2] hierdoor heeft geleden en nog zal lijden. Daarnaast wordt een veroordeling tot betaling van die schade ten bedrage van
€ 342.884,67 gevorderd (bestaande uit inkomstenderving, het huren van een auto, immateriële schade en kosten voor juridische bijstand). Tevens wordt verwijdering van de gegevens uit de diverse registers gevorderd op straffe van verbeurte van een dwangsom, alsook een verklaring voor recht dat VGZ onrechtmatig heeft gehandeld door het verrichten van onzorgvuldig onderzoek en door het toepassen van de declaratiestop. De schade die [gedaagde 2] hierdoor heeft geleden wordt eveneens gevorderd en begroot op een bedrag van € 923.741,00 (bestaande uit een schuld voor een zakelijke financiering, inkomstenderving en de kosten voor het verwijderen van negatieve berichten op internet over [gedaagde 2] ).
4.15.
Zoals in conventie is overwogen, is in deze procedure vast komen te staan dat er structureel meer zorguren in rekening zijn gebracht dan De Zorgdrager heeft kunnen verantwoorden. Gelet op de omvang daarvan is de rechtbank van oordeel dat dit niet onopzettelijk kan zijn gedaan. Ook als [gedaagde 2] zou worden gevolgd in haar verklaringen dat zij er vanuit ging dat ook beschikbaarheidsuren en de uren van de werknemers van De Zorgdrager mochten worden gedeclareerd, dan vormt dat nog steeds geen verklaring voor alle onverantwoorde uren. Derhalve is de conclusie gerechtvaardigd dat sprake is van een zwaardere verdenking dan alleen een redelijk vermoeden van schuld dat de nota’s zijn gefalsificeerd. Onder verwijzing naar hetgeen in het tussen partijen gewezen kort geding vonnis (2.77) daaromtrent in rechtsoverweging 4.8. is overwogen, welke overwegingen de rechtbank tot de hare maakt, is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de vereisten voor opname van de (persoons)gegevens van de heer [gedaagde 2] in de in- en externe verwijzingsregisters. Daarmee komt de grondslag aan de reconventionele vorderingen te ontvallen, die daarom zullen worden afgewezen.
4.16.1.
[gedaagde 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van VGZ in reconventie, vermeerderd met de wettelijke rente. De kosten aan de zijde van VGZ worden begroot op 2 punten x 0,5 x € 1.770,00 = € 1.770,00.
4.16.2.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, vermeerderd met de wettelijke rente.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde 2] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VGZ te voldoen een bedrag van € 157.696,86, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de betaaldata van de pgb-gelden tot de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 2] om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan VGZ te voldoen een bedrag van € 2.923,46 inclusief btw ter zake buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van VGZ tot op heden begroot op € 7.834,30, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af;
5.5.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van VGZ tot op heden begroot op € 1.770,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
in conventie en in reconventie
5.6.
veroordeelt [gedaagde 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 246,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
5.7.
verklaart de veroordelingen onder 5.1. t/m 5.3., 5.5. en 5.6. uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.P. Heijmans en in het openbaar uitgesproken op
13 juli 2022.