ECLI:NL:RBGEL:2022:3840

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
22-3283
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening inzake Wmo-aanvraag voor woningaanpassingen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 22 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor woningaanpassingen in een nog te betrekken woning en de overname van uitstaande voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berg en Dal had deze aanvraag afgewezen, omdat verzoekster op dat moment geen ingezetene was van de gemeente. De voorzieningenrechter oordeelde dat er redenen zijn om een minder strikte uitleg van de Wmo 2015 te hanteren, gezien het feit dat verzoekster al een woning huurt in de gemeente Berg en Dal en dat inschrijving in deze gemeente risicovol voor haar zou zijn. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het college opgedragen het onderzoek naar de Wmo-aanvraag van verzoekster te hervatten. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/3283

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R.C.A. van Niftrik),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berg en Dal, (het college)
(gemachtigde: mr. B. Arabaci en A. Gosselink).

Procesverloop

Met het besluit van 16 december 2021 heeft het college de aanvraag van verzoekster voor woningaanpassingen in een nog te betrekken woning en overname van uitstaande voorzieningen, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit, met instemming van het college, rechtstreeks beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 juli 2022 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
In haar uitspraak van 21 juli 2022 heeft de rechtbank, op grond van artikel 8:54a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat het beroepschrift van eiseres door het college in behandeling dient te worden genomen als bezwaarschrift tegen zijn besluit van 16 december 2021.

Overwegingen

Inleiding
1. De van toepassing zijnde bepalingen worden vermeld in de bijlage bij deze uitspraak.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Feiten
3.1.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten. Verzoekster is gediagnosticeerd met Juvenile Dermatomyositis en scoliose. Zij is aangewezen op een elektrische rolstoel, enkele woningaanpassingen en ondersteuning in de vorm van huishoudelijke hulp en begeleiding. Sinds 2013 woont verzoekster in Nijmegen aan de [locatie] . De woning is geschikt voor rolstoelgebruik en aangepast aan de beperkingen van verzoekster. Door de gemeente Nijmegen is, vanuit de Wmo, onder meer huishoudelijke hulp, een elektrische rolstoel en een handbewogen rolstoel aan verzoekster verstrekt. De leefomgeving van de huidige woning sluit niet aan op haar beperkingen, omdat het wooncomplex waar zij woonachtig is niet beschikt over een lift. Daardoor kan zij niet op visite bij haar buren. Daarom is verzoekster op zoek gegaan naar een voor haar meer geschikte woonomgeving. Die heeft zij gevonden in de woongemeenschap van [locatie] in [woonplaats] . Daar kan verzoekster gaan wonen in een geheel gerenoveerde zelfstandige wooneenheid. Bij brief van 25 augustus 2021 heeft [locatie] verzoekster bericht dat per 1 september 2021 een wooneenheid aan haar is toegewezen. Op 1 september 2021 heeft verzoekster het huurcontract getekend voor deze wooneenheid.
3.2.
Omdat de toekomstige woonruimte van verzoekster aangepast moet worden voordat zij daar kan gaan wonen, heeft zij op 19 juli 2021 bij het college een melding gedaan om de voor haar noodzakelijke woningaanpassingen te realiseren. Naar aanleiding van deze melding is het college een onderzoek gestart. Er is contact geweest tussen verzoekster en het sociaalteam Berg en Dal op 15 juli 2021, er heeft een online keukentafelgesprek plaatsgevonden op 23 augustus 2021 en er is een bezoek gebracht aan [locatie] op 30 augustus 2021. Het college heeft Argonaut ingeschakeld voor het uitbrengen van een medisch advies. Met zijn e-mailbericht van 27 oktober 2021 heeft het college aan verzoekster laten weten dat de opdracht aan Argonaut is ingetrokken, omdat het college de Wmo-melding niet hoeft te behandelen zolang verzoekster nog geen ingezetene is van de gemeente Berg en Dal .
3.3.
Op 21 november 2021 heeft verzoekster een Wmo-aanvraag ingediend bij het college voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening op grond van artikel 2.3.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wmo. Vervolgens is het college overgegaan tot de bestreden besluitvorming.
Wat zijn de standpunten van partijen?
4. Het college heeft de afwijzing van de aanvraag van verzoekster gebaseerd op de vaststelling dat volgens artikel 4, tweede lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Berg en Dal 2020 (Verordening), het sociaalteam tot taak heeft te onderzoeken wat de mogelijkheden en beperkingen van een inwoner van Berg en Dal zijn. Als de aanvrager niet in de gemeente Berg en Dal woont, wordt er geen maatwerkvoorziening op grond van de Wmo verstrekt. Uit onderzoek is gebleken dat verzoekster inwoner is van de gemeente Nijmegen en geen inwoner van de gemeente Berg en Dal . Verzoekster dient zich daarom bij het sociaalteam van de gemeente Nijmegen te melden. De gemeente Nijmegen dient naar aanleiding van haar melding een onderzoek te starten. Zodra verzoekster inwoner is van de gemeente Berg en Dal kan zij een melding maken bij het sociaalteam met betrekking tot de overname van de uitstaande hulpmiddelen, ondersteuning bij het huishouden, begeleiding en de vraag om een automatische deuropener. Er zal dan een nieuw onderzoek worden gestart.
5. Verzoekster voert samengevat aan dat het college haar aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Ondanks het tijdsverloop tussen haar melding op 9 juli 2021 en de indiening van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is het voor haar nog altijd onduidelijk of het college gehouden is haar melding en aanvraag in behandeling te nemen, terwijl zij op basis van de voortgang van het onderzoek dat het college heeft gedaan, financiële verplichtingen is aangegaan met [locatie] . Vanwege de onduidelijkheid over de mogelijkheden om te kunnen verhuizen naar [locatie] heeft zij het huurcontract van haar woning in Nijmegen niet op kunnen zeggen. Verzoekster huurt de woning in [locatie] per 1 september 2021. Vanaf 1 juli 2022 moet zij huur gaan betalen aan [locatie] en zal zij geconfronteerd worden met dubbele huurlasten. Verzoekster loopt het risico de woning bij [locatie] kwijt te raken als er niet binnen afzienbare tijd duidelijkheid komt over haar mogelijkheden om te verhuizen. Met de overweging dat verzoekster geen ingezetene is en daarom geen maatwerkvoorziening kan krijgen van de gemeente Berg en Dal heeft het college strikt naar de letter van artikel 1.2.1 aanhef en onder a, van de Wmo 2015 gehandeld. Deze wetsuitleg is onverenigbaar met de vrije verblijfplaatskeuze c.q. het vestigingsrecht. Verzoekster verwijst daarbij naar artikel 2, eerste lid, van het Vierde Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 19, eerste lid, van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. [1] Verzoekster kan vanwege haar klachten en beperkingen alleen verhuizen nadat de noodzakelijke woningaanpassingen gerealiseerd zijn. Door de wetsuitleg van het college zal zij nooit in staat zijn te verhuizen, aangezien het college van de gemeente Nijmegen meent dat zij evenmin gehouden is om de melding en aanvraag in behandeling te nemen.
Verzoekster heeft verder aangevoerd dat zij op 15 juli 2021, 9 augustus 2021 en 12 augustus 2021 telefonisch contact heeft gehad met het sociaalteam. Daarbij is ook gesproken over het feit dat verzoekster nog geen ingezetene was van de gemeente Berg en Dal . Desondanks is de melding wel aangenomen en in behandeling genomen. Op 23 augustus 2021 heeft er een keukentafelgesprek plaatsgevonden en op 30 augustus 2021 hebben consulenten van de gemeente Berg en Dal een bezoek gebracht aan [locatie] . Op basis van de voortgang in behandeling van de Wmo-melding heeft verzoekster op 1 september 2021 het huurcontract met [locatie] ondertekend en is zij daarmee financiële verplichtingen aangegaan. Vanaf 1 juli 2022 moet zij huur betalen. Op 21 september 2021 heeft het college Argonaut ingeschakeld voor medisch advies. Pas op 26 oktober 2021 heeft het college verzoekster telefonisch meegedeeld dat, na overleg met een jurist van Schulinck, geconcludeerd is dat het woonplaatsbeginsel eraan in de weg staat dat het college de Wmo-melding en -aanvraag in behandeling neemt. Gelet op het voorgaande heeft het college bij verzoekster het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat haar Wmo-melding door het college in behandeling zou worden genomen. Door dit opgewekte vertrouwen is het college gehouden tot het in behandeling nemen van de melding en de aanvraag. De afwijsgrond had het college bovendien kort na de melding op 9 juli 2021 duidelijk kunnen zijn, zodat zijn beroep daarop bij het besluit van 16 december 2021 tardief is daarmee niet gerechtvaardigd.
Moet verzoekster worden aangemerkt als ingezetene van de gemeente Berg en Dal ?
6.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1.2.1 aanhef en onder a, van de Wmo 2015 komt een ingezetene van Nederland in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
6.2.
Uit artikel 1, onder h, van de Verordening blijkt dat als ingezetene wordt aangemerkt de cliënt die in het kader van maatschappelijke ondersteuning woonachtig is in de gemeente Berg en Dal . In de toelichting bij dit artikel in de Verordening wordt aansluiting gezocht bij rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), waaruit volgt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats, waarbij een inschrijving de Basisregistratie personen (Brp) een belangrijke aanwijzing is, maar niet doorslaggevend. [2]
6.3.
In de Memorie van Toelichting bij artikel 1.2.1 van de Wmo 2015 is aangegeven:
“Om een maatwerkvoorziening te krijgen, moeten de ingezetenen zich wenden tot het college van de gemeente waarin zij wonen. Het wetsvoorstel heeft, net als de Wmo, betrekking op gemeentelijke taken voor de eigen ingezetenen. Daarom is er geen plaats voor een recht van
personen die geen ingezetenen van de gemeente zijn en daar bijvoorbeeld slechts een «band» mee hebben omdat zij daar werkzaam zijn. Daarin wijkt het wetsvoorstel, net als de Wmo, af van de ziektekostenverzekeringen die op basis van Verordening 338/2004 inzake de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels ook toegankelijk moeten zijn voor ingezetenen van de andere lidstaten van de EU die in Nederland werkzaam zijn.” [3]
6.4.
Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat ingezetene van een gemeente degene is die met een adres in een gemeente staat ingeschreven in de basisregistratie personen en woonplaats heeft in die gemeente. [4]
6.5.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat verzoekster op dit moment strikt genomen geen ingezetene van de gemeente Berg en Dal is. Een enge uitleg van artikel 1.2.1 aanhef en onder a, van de Wmo 2015 zou daarom betekenen dat het college de Wmo-aanvraag van verzoekster af mag afwijzen.
6.6.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn er in het geval van verzoekster redenen om uit te gaan van een iets minder enge uitleg. De voorzieningenrechter verwijst daarbij naar het feit dat verzoekster al sinds 1 september 2021 een woning huurt in Berg en Dal en daarvoor vanaf 1 juli 2022 huur betaalt. Verder is inschrijving in de gemeente Berg en Dal risicovol voor verzoekster, omdat zij in dat geval de door het college van de gemeente Nijmegen vanuit de Wmo 2015 aan haar verstrekte voorzieningen mogelijk kwijt zal raken. Ook kan zij pas verhuizen naar haar woning in Berg en Dal wanneer deze aan haar medische situatie is aangepast. Onder deze omstandigheden gaat het naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter te ver om van verzoekster te eisen dat zij zich eerst inschrijft in de gemeente Berg en Dal en kan daarom de huidige afwijzingsgrond niet standhouden. Daarom ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek toe te wijzen.
7. Nu de voorzieningenrechter het verzoek toewijst zal hij niet oordelen over het beroep van verzoekster op het vertrouwensbeginsel.
Conclusie en gevolgen
8. Gelet op het bovenstaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het college het onderzoek naar de voor verzoekster benodigde woningaanpassingen in een nog te betrekken woning en overname van uitstaande voorzieningen, op grond van de Wmo 2015 hervat en voortzet. Het college dient daarbij binnen de, op grond van artikel 7:10, van de Awb, geldende beslistermijn een besluit op het bezwaarschrift van verzoekster te nemen. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat de toewijzing van het verzoek niet noodzakelijkwijs betekent dat het college de aanvraag zal moeten toewijzen. Voor een toewijzing is ieder geval vereist dat verzoekster haar volledige medewerking verleent aan het onderzoek.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht ter hoogte van € 50,- aan verzoekster vergoeden en krijgt verzoekster ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Dat zijn twee handelingen met een waarde van € 759,- per handeling. Verder heeft verzoekster verzocht om vergoeding van haar reis- en verblijfkosten ter hoogte van € 60,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.578,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het besluit van 16 december 2021;
  • bepaalt dat het college het onderzoek naar de voor verzoekster benodigde woningaanpassingen in een nog te betrekken woning en overname van uitstaande voorzieningen, op grond van de Wmo 2015 hervat en voortzet;
  • bepaalt dat het college binnen de, op grond van artikel 7:10, van de Awb, geldende beslistermijn een besluit op het bezwaarschrift van verzoekster te nemen;
  • bepaalt dat het college het griffierecht ter hoogte van € 50,- aan verzoekster vergoedt;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Peters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 1.2.1, aanhef en onder a
Een ingezetene van Nederland komt overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit:
a. door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
Artikel 2.3.1
Het college draagt er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Artikel 2.3.2, eerste lid
Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
Artikel 2.3.2, vierde lid
Het college onderzoekt:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a, verschuldigd zal zijn.
Artikel 2.3.5, eerste lid, aanhef en onder a
Het college beslist op een aanvraag:
a. van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie.
Vierde Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in het eerste Protocol daarbij zijn opgenomen, Straatsburg, 16-09-1963
Artikel 2, eerste lid
Een ieder die wettig op het grondgebied van een Staat verblijft, heeft binnen dat grondgebied het recht zich vrijelijk te verplaatsen en er vrijelijk zijn verblijfplaats te kiezen.
Artikel 2, derde lid
De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden gebonden dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid of van de openbare veiligheid, voor de handhaving van de openbare orde, voor de voorkoming van strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of van de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 2, vierde lid
De in het eerste lid genoemde rechten kunnen ook, in bepaalde omschreven gebieden, worden onderworpen aan beperkingen die bij de wet zijn voorzien en gerechtvaardigd worden door het algemeen belang in een democratische samenleving.
Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, New York, 13-12-2006
Artikel 19
De Staten die Partij zijn bij dit Verdrag erkennen het gelijke recht van alle personen met een handicap om in de maatschappij te wonen met dezelfde keuzemogelijkheden als anderen en nemen doeltreffende en passende maatregelen om het personen met een handicap gemakkelijker te maken dit recht ten volle te genieten en volledig deel uit te maken van, en te participeren in de maatschappij, onder meer door te waarborgen dat:
a. personen met een handicap de kans hebben, op voet van gelijkheid met anderen, vrijelijk hun verblijfplaats te kiezen, alsmede waar en met wie zij leven, en niet verplicht zijn te leven in een bepaalde leefregeling;
b. personen met een handicap toegang hebben tot een reeks van thuis, residentiële en andere maatschappij-ondersteunende diensten, waaronder persoonlijke assistentie, noodzakelijk om het wonen en de opname in de maatschappij te ondersteunen en isolatie of uitsluiting uit de maatschappij te voorkomen;
c. de maatschappijdiensten en –faciliteiten voor het algemene publiek op voet van gelijkheid beschikbaar zijn voor personen met een handicap en beantwoorden aan hun behoeften.
Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente [woonplaats] 2020
Artikel 1, onder h
Ingezetene: cliënt die in het kader van maatschappelijke ondersteuning woonachtig is in de gemeente [woonplaats] .

Voetnoten

1.Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, New York, 13 december 2006.
2.Uitspraak van 22 september 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO0285).
3.Kamerstukken II, 2013-2014, 33 841, nr. 3, p. 126.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van 1 december 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:3037).