Vraag verbalisanten:
Zijn de ingediende aangiften loonheffingen over de periode 1 januari 2009 tot en met mei 2016 juist?
Antwoord gehoorde:
" de ingediende aangiften over de periode 1 januari 2009 tot en met heden zijn niet juist. lk ben me altijd van bewust geweest dat de aangiften omzetbelasting niet juist waren omdat de door mij aangeleverde gegevens niet volledig waren."
15. De controlemedewerkers hebben op grond van hun bevindingen een schatting van de omzet gemaakt.
16. Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn de naheffingsaanslagen Loonheffingen aan [C.V.] opgelegd. Eiser heeft hiertegen, via zijn gemachtigde, bezwaar gemaakt.
17. Op 5 december 2018 heeft verweerder de gemachtigde een brief gestuurd met daarbij een vaststellingsovereenkomst met een herrekende theoretische omzetberekening en een overzicht van de gevolgen daarvan voor de loonheffingen.
18. Op 14 februari 2019 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Tijdens het hoorgesprek zijn de identificatieplicht en de gevolgen van alsnog kwalificerende identiteitsgegevens (van de sekswerkers) aan de orde gesteld. Op 16 oktober 2019 is het verslag van het hoorgesprek aan de gemachtigde gestuurd. Na afloop van het hoorgesprek heeft verweerder aanvullend nader onderzoek gedaan.
19. Op 4 december 2019 heeft verweerder de gemachtigde een gewijzigde (door verweerder reeds ondertekende) vaststellingsovereenkomst (de gewijzigde vso) gestuurd.
[gegevens]
[gegevens]
[gegevens]
[gegevens]
[gegevens]
[gegevens]
[gegevens]
[gegevens]
[gegevens]
[gegevens]
zaaknummers: AWB 20/6330 tot en met AWB 20/6337 8
Uitgangspunt daarbij vormde onderstaande overzicht:
Bijlage 1 theoretische omzetberekening voor de loonheffingen, [naam onderneming] blad 1 cijfers herrekening:
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
Aangegeven omzet
159825
139793
141462
129098
129689
97593
98374
21519
Pinomzet
152661
117003
152639
142230
155620
195874
134950
25000
Schatting
o.b.v. kamers
270000
270000
270000
270000
270000
270000
270000
67500
Totaal
582486
526796
564101
538328
555309
563467
503324
114019
x 50%
Gemiddelde
geschatte omzet
291243
263398
282050
269164
277654
281733
251662
57010
20. Op 11 september 2020 heeft de gemachtigde laten weten dat de gewijzigde vso niet zal worden ondertekend en heeft hij verweerder verzocht (alsnog) uitspraak op bezwaar te doen.
21. Bij brief van 2 oktober 2020 is de toelichting uitspraak op bezwaar gezonden aan de gemachtigde.
22. Op 22 december 2020 is met betrekking tot alle aan [C.V.] opgelegde naheffingsaanslagen Loonheffingen in één geschrift uitspraak op bezwaar gedaan. Bij uitspraak op bezwaar zijn de naheffingsaanslagen Loonheffingen verminderd. Daarbij is uitgegaan van de omzetten zoals genoemd in bijlage 1 bij de gewijzigde vso, waarvan 50% aan [C.V.] is toegerekend en 50% aan de sekswerkers. Verder is de grondslag voor de berekening anoniemen naar beneden bijgesteld.
23. In geschil is uitsluitend nog het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslagen Loonheffingen, zoals vastgesteld bij uitspraak op bezwaar, zijn gebaseerd op een redelijke schatting. Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend. Verweerder is de tegenovergestelde mening toegedaan.
24. Niet in geschil is dus dat over de onderzochte belastingjaren de vereiste aangiften niet zijn gedaan. Ook is niet in geschil dat [C.V.] in de onderhavige belastingjaren inhoudingsplichtig is voor de loonheffingen en dat eiser, als enig beherend vennoot, daarvoor in rechte kan optreden.
Beoordeling van het geschil
Redelijke schatting
25. Indien de vereiste aangifte niet is gedaan, vloeit uit artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen voort dat de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is. Daarbij geldt dat een
[gegevens]
[gegevens]
[gegevens]
[gegevens]
[gegevens]
[gegevens]
[gegevens]
[gegevens]
[gegevens]
[gegevens]
zaaknummers: AWB 20/6330 tot en met AWB 20/6337 9
aanslag niet naar willekeur mag worden vastgesteld, maar moet berusten op een redelijke schatting van de niet aangegeven belasting.2
26. De beoordeling of een schatting redelijk (niet willekeurig) is, behelst een minder strenge toets dan de beoordeling of en in hoeverre aannemelijk is dat de belastingplichtige een bedrag aan winst of omzet niet in zijn aangifte heeft verantwoord. Die laatste beoordeling moet plaatsvinden op basis van de normale regels van stelplicht en bewijslast, met inachtneming van de hiervoor vermelde regel over een gemotiveerde schatting.3 Vervolgens is het aan belanghebbende om te bewijzen dat de naheffingsaanslagen welke hem zijn opgelegd, onjuist zijn.4
27. Naar het oordeel van de rechtbank is de schatting van verweerder redelijk (niet willekeurig). Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
27. Verweerder heeft in de bezwaarfase een nieuwe (lagere) schatting gemaakt. Met betrekking tot de theoretische omzetberekening op basis van geldstromen is verweerder uitgegaan van de aangegeven omzet en is, op basis van de bij de FIOD afgelegde verklaringen van eiser en [persoon E] , ervan uitgegaan dat 50% van de omzet niet in de administratie is verantwoord. De grieven die eiser tegen het gebruik van deze verklaringen heeft ingebracht, te weten dat uit de verklaringen het tegendeel blijkt, dat deze verklaringen zijn uitgelokt door de FIOD en dat eiser niet beschikt over boekhoudkundige kennis, kunnen hem niet baten. De verklaringen dat 50% van de omzet niet is aangegeven, zijn meermaals, op verschillende dagen en op uitdrukkelijke wijze door eiser gedaan. Ook [persoon E] heeft gelijkluidend verklaard. Uit niets blijkt dat de verklaringen zijn uitgelokt of dat uit de door eiser geciteerde verklaringen het tegendeel zou blijken.
27. Verweerder heeft daarnaast een tweede theoretische omzetberekening gemaakt op basis van een kamerbezetting van 50%. De enkele en niet-onderbouwde stelling van eiser dat 50% te hoog is, maakt nog niet dat sprake is van een onredelijke schatting. Daarbij komt dat onbetwist is gesteld dat bij drukte ook kamers van een naast gelegen pand werden gebruikt, welke kamers in het geheel niet in de berekening zijn meegenomen. Bovendien zijn beide theoretische berekeningen gecombineerd en is uitgegaan van de gemiddelde omzet waarvan 50% aan [C.V.] en 50% aan de sekswerkers is toegerekend.
30. Vervolgens heeft verweerder zijn schatting van de omzetten cijfermatig nog nader onderbouwd met een uitvoerig onderzoek bij de bank waarbij de ontvangen pinbedragen zijn afgezet tegen de pinbetalingen volgens de primaire omzetdagstaten. Dit heeft onder meer geresulteerd in de conclusie van verweerder dat de omzet over de jaren 2009 tot en met 2015 varieerde van ruim € 300.000 tot ruim € 500.000 en voor belastingjaar 2016 circa
€ 78.000 bedroeg. Dit zijn aanzienlijk hogere omzetten dan waar verweerder thans mee heeft gerekend. Voorts
4 vgl. Hoge Raad 29 september 1993, nr. 28.400, BNB 1993/330, r.o 3.4.
[gegevens]
[gegevens]
[gegevens]
[gegevens]
[gegevens]
[gegevens]
[gegevens]
[gegevens]
[gegevens]
[gegevens]
zaaknummers: AWB 20/6330 tot en met AWB 20/6337 10
geldt dat ook het percentage voor de toepassing van het anoniementarief, naar aanleiding van nader onderzoek, door verweerder naar beneden is bijgesteld.
31. Eiser heeft in beroep verder alleen grieven ingebracht die zien op de oorspronkelijke berekeningen van de FIOD. Die berekeningen zijn echter door verweerder losgelaten.
32. Gelet op het vooroverwogene is sprake van een redelijke schatting. Eiser heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd niet bewezen dat de naheffingsaanslagen Loonheffingen, na uitspraak op bezwaar, onjuist zijn. De beroepen dienen daarom ongegrond te worden verklaard.
33. Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente/belastingrente heeft aangevoerd, dienen ook de beroepen inzake de beschikkingen heffingsrente/belastingrente ongegrond te worden verklaard.
34. Omdat de beroepen ongegrond dienen te worden verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.