ECLI:NL:RBGEL:2022:5478

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
C/05/381421 / HA ZA 20-700
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenzaak over erfdienstbaarheid van weg en verjaring

In deze zaak, die zich afspeelt tussen buren, heeft eiser, eigenaar van perceel [perceelnummer 1], een vordering ingesteld tegen gedaagde, eigenaar van perceel [perceelnummer 2] en erfpachter van perceel [perceelnummer 3]. Eiser stelt dat er een erfdienstbaarheid van weg bestaat die hem het recht geeft om via de percelen van gedaagde naar de openbare weg te gaan. Gedaagde betwist dit en stelt dat er geen erfdienstbaarheid is gevestigd en dat, indien deze ooit heeft bestaan, deze inmiddels is komen te vervallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat erfdienstbaarheid is ontstaan door verjaring, aangezien hij gebruik heeft gemaakt van de weg met toestemming van de toenmalige eigenaar. De rechtbank heeft eiser opgedragen te bewijzen dat er een erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve van zijn perceel en ten laste van de percelen van gedaagde. De zaak is aangehouden voor getuigenverhoor, waarbij partijen aanwezig moeten zijn om hun stellingen nader toe te lichten. De rechtbank heeft verder beslist dat de vorderingen van eiser tot verwijdering van hekken en camera's door gedaagde zijn afgewezen, omdat deze niet onrechtmatig zijn en gedaagde een belang heeft bij het beschermen van zijn eigendommen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/381421 / HA ZA 20-700 592 / 1496
Vonnis van 28 september 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.J. Goedhart te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. B.P.J. van Riel te Ede.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 juni 2021,
  • het proces-verbaal van descente en mondelinge behandeling van 25 januari 2022,
  • de akte wijziging eis,
  • de antwoordakte.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren. [eiser] woont aan de [straat 1] [huisnr 2] en [gedaagde] woont aan de [straat 1] [huisnr 1] te [plaats] .
2.2.
[eiser] is sinds 12 december 1985 eigenaar van het perceel met woning aan de [straat 1] [huisnr 2] , kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens 1] (hierna: perceel [perceelnummer 1] ). In die leveringsakte is verwezen naar de erfdienstbaarheid, die is gevestigd in de hierna onder 2.9. vermelde akte van 12 december 1985.
2.3.
[gedaagde] heeft het perceel met woning aan de [straat 1] [huisnr 1] , kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens 2] (hierna: perceel [perceelnummer 2] ), in erfpacht verkregen. [gedaagde] is sinds 1999 eigenaar van een perceel grond waarop een pad loopt vanaf de [straat 1] naar zijn woning, kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens 3] (hierna: perceel [perceelnummer 3] ).
2.4.
De ligging van voormelde percelen ten opzichte van elkaar blijkt uit de volgende kadastrale kaart.
2.5.
Om de openbare weg de [straat 1] te bereiken, maakt [eiser] gebruik van het pad dat vanaf de [straat 1] loopt over perceel [perceelnummer 3] en vervolgens over de percelen [perceelnummer 4] en [perceelnummer 2] naar perceel [perceelnummer 5] en uiteindelijk naar zijn woning op perceel [perceelnummer 1] .
2.6.
Op perceel [perceelnummer 4] staat een woning met het adres [straat 1] [huisnr 3] . Dit perceel is op 29 oktober 1998 door [betrokkene 1] verkocht en een dag later geleverd aan [betrokkene 2] , die het perceel op 20 april 2019 heeft geleverd aan [betrokkene 3] , die daar thans woont.
2.7.
Aan de percelen [perceelnummer 2] , [perceelnummer 1] en [perceelnummer 4] grenst perceel [perceelnummer 5] van [betrokkene 4] met het adres [straat 3] 29 te [plaats] . Op perceel [perceelnummer 5] staat aan de achterzijde nabij de erfgrens met perceel [perceelnummer 4] een oude schuur, die het adres [straat 1] [huisnr 4] had. Een opbouw op perceel [perceelnummer 5] met voorheen het adres [straat 1] [huisnr 5] is gesloopt.
2.8.
De percelen zijn in de loop der jaren, voor zover van belang, als volgt vernummerd:
  • perceel [perceelnummer 1] ← [oude nummer(s) perceel 1]
  • perceel [perceelnummer 5] ← [oude nummer(s) perceel 2]
  • perceel [perceelnummer 2] ← [oude nummer(s) perceel 3]
  • perceel [perceelnummer 4] ← [oude nummer(s) perceel 4]
  • perceel [perceelnummer 3] ← [oude nummer(s) perceel 5]
2.9.
In een notariële akte van levering van 12 december 1985 hebben [betrokkene 5] , de rechtsvoorganger van [betrokkene 4] (perceel [perceelnummer 5] ), en [betrokkene 6] , de rechtsvoorganger van [eiser] (perceel [perceelnummer 1] ), twee stroken grond geruild en aan elkaar geleverd. [betrokkene 5] heeft daarbij aan [betrokkene 6] in eigendom overgedragen een strook grond van perceel [oude nummer(s) perceel 2] (thans perceel [perceelnummer 5] ) en [betrokkene 6] heeft aan [betrokkene 5] overgedragen een strook grond van perceel [oude nummer(s) perceel 1] (thans perceel [perceelnummer 1] ). In deze akte is tevens een recht van erfdienstbaarheid gevestigd dat als volgt is omschreven:
Bij deze wordt gevestigd ten nutte van perceel [oude nummer(s) perceel 1] [perceel [perceelnummer 1] van [eiser] , toevoeging rechtbank] en ten laste van het aan de comparant sub 1 [ [betrokkene 5] , toevoeging rechtbank] in eigendom verblijvende gedeelte van voormeld perceel [oude nummer(s) perceel 2] [perceel [perceelnummer 5] van [betrokkene 4] , toevoeging rechtbank] de erfdienstbaarheid van uitweg om te komen van en te gaan naar de openbare straatweg, genaamd de [straat 1] en van en naar perceel [oude nummer(s) perceel 1] via het thans bestaande pad en de thans bestaande uitrit gelegen aan de westzijde van het perceel [oude nummer(s) perceel 2] , waarop de woningen [straat 1] [huisnr 5] en [huisnr 4] , zulks te voet, per rijwiel, auto, wagen of ander vervoermiddel in de ruimste zins des woords, (…).
Dit is de erfdienstbaarheid uit de notariële akte waarnaar in de hiervoor onder 2.2 vermelde leveringsakte wordt verwezen.
2.10.
In 1999 heeft [gedaagde] het kadaster opdracht gegeven om een beperkt standaardonderzoek erfdienstbaarheden uit te voeren naar perceel [oude nummer(s) perceel 4] , dat destijds in eigendom was van [betrokkene 1] , waarbij wordt teruggegaan tot 1 januari 1929. Bij brief van het kadaster van 21 april 1999 is aan [gedaagde] meegedeeld dat er geen erfdienstbaarheden voorkomen in akten die betrekking hebben op dit perceel. Perceel [oude nummer(s) perceel 4] is op enig moment gesplitst in de percelen [perceelnummer 4] en [perceelnummer 3] , waarna perceel [perceelnummer 3] in 1999 aan [gedaagde] is verkocht en geleverd.
2.11.
In opdracht van [betrokkene 4] heeft het kadaster op 9 juni 2005 onderzoek gedaan in de openbare registers naar inschrijvingen die mogelijk erfdienstbaarheden bevatten betreffende perceel [perceelnummer 5] . In het onderzoeksrapport is onder andere het volgende te lezen:
(…)
(…)
2.12.
Op 27 maart 2019 is door het kadaster in opdracht van [eiser] een erfdienstbaarhedenonderzoek gedaan voor perceel [perceelnummer 3] als dienend en perceel [perceelnummer 1] als heersend erf over de periode 1 oktober 1838 tot en met 26 maart 2019. In het onderzoeksrapport staat, voor zover van belang:
2.13.
Bij brief van 25 oktober 2018 heeft de advocaat van [gedaagde] aan de advocaat van [eiser] meegedeeld dat er geen recht van erfdienstbaarheid is gevestigd op de percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] . Ook staat in de brief dat in het geval door [eiser] een beroep wordt gedaan op verkrijging door verjaring van een erfdienstbaarheid een lopende verjaringstermijn wordt gestuit.
2.14.
In 2020 heeft [gedaagde] op perceel [perceelnummer 3] een hek geplaatst, dat zichtbaar is op de hierna afgebeelde foto.
AFBEELDING II
2.15.
Bij de grens tussen perceel [perceelnummer 2] en [perceelnummer 5] staat een laag groen hek, dat is weergegeven op de volgende foto:
AFBEELDING III
[gedaagde] heeft dat hek enige tijd geleden ongeveer 30 centimeter naar links richting het pad verplaatst.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na wijziging van eis dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair
I. voor recht verklaart dat de erfdienstbaarheid inhoudende een recht van (uit)weg, zoals gevestigd bij notariële akte van 8 december 1885, thans nog bestaat ten dienste van het perceel [perceelnummer 1] als heersend erf en ten laste van de percelen [perceelnummer 3] en [perceelnummer 2] als dienende erven om te voet en per gemotoriseerd vervoer via deze percelen te komen van en te gaan naar de openbare weg de [straat 1] ,
subsidiair
II. voor recht verklaart dat er ten dienste van perceel [perceelnummer 1] als heersend erf en ten laste van de percelen [perceelnummer 3] en [perceelnummer 2] als dienende erven door verjaring een erfdienstbaarheid van (uit)weg is ontstaan om te komen van en te gaan naar de openbare weg de [straat 1] , althans een zodanige beslissing die de rechtbank juist acht,
III. [gedaagde] veroordeelt om medewerking te verlenen aan de notariële vastlegging van de onder II genoemde erfdienstbaarheid binnen vier weken na een daartoe strekkend verzoek van de door [eiser] aangezochte notaris, op straffe van een dwangsom,
meer subsidiair
IV. voor recht verklaart dat er ten dienste van perceel [perceelnummer 1] , als heersend erf en ten laste van perceel [perceelnummer 3] als dienend erf door verjaring een erfdienstbaarheid van (uit)weg is ontstaan om te komen van en te gaan naar de openbare weg de [straat 1] , althans een zodanige beslissing die de rechtbank juist acht,
V. [gedaagde] veroordeelt om medewerking te verlenen aan de notariële vastlegging van de onder IV genoemde erfdienstbaarheid binnen vier weken na een daartoe strekkend verzoek van de door [eiser] aangezochte notaris, op straffe van een dwangsom,
voor alle vorderingen
VI. [gedaagde] veroordeelt om [eiser] en al de zijnen die [eiser] tot zijn perceel wenst toe te laten, onbeperkt en onvoorwaardelijk de vrije toegang te geven over de weg gelegen op de percelen [perceelnummer 3] en [perceelnummer 2] om te komen van en te gaan naar de openbare weg de [straat 1] en de weg op geen enkele wijze te blokkeren op een wijze die [eiser] en de zijnen zouden beperken in het gebruik van de weg, op straffe van een dwangsom,
VII. [gedaagde] veroordeelt om binnen vier weken na betekening van dit vonnis
het toegangshek dat aanwezig is op perceel [perceelnummer 3] primair, te verwijderen en subsidiair te verbreden zodat de vrije doorgang minimaal drie meter zal zijn;
het hekwerk dat aanwezig is op perceel [perceelnummer 2] , als zichtbaar op de foto in rechtsoverweging 2.15., primair te verwijderen en subsidiair te verplaatsen zodat de vrije doorgang aldaar minimaal vier meter zal zijn,
een en ander op straffe van een dwangsom,
VIII. [gedaagde] veroordeelt om binnen vier weken na betekening van dit vonnis de camera’s die door [gedaagde] zijn geplaatst, voor zover deze de weg gedeeltelijk filmen of kunnen filmen, te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom,
IX. [gedaagde] veroordeelt om binnen vier weken na betekening van dit vonnis de notenboom, die aanwezig is op het perceel van [gedaagde] , nabij de erfgrens met het perceel van [eiser] , en de bramenstruiken die op het perceel van [gedaagde] aanwezig zijn, terug te snoeien, zodanig dat deze beplantingen niet langer op en boven het perceel van [eiser] zullen (over)groeien en dat steeds te doen wanneer dat nodig is, op straffe van een dwangsom,
X. [gedaagde] veroordeelt om binnen vier weken na betekening van dit vonnis de klimop die van het perceel van [gedaagde] tegen de gevel van de woning van [eiser] groeit te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom,
XI. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] stelt primair dat uit het onderzoek van het kadaster van 9 juni 2005 volgt dat bij akte van 9 december 1885 een recht van erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve van perceel [perceelnummer 1] en ten laste van perceel [perceelnummer 3] . Er rust volgens hem ook een erfdienstbaarheid op perceel [perceelnummer 2] ten behoeve van perceel [perceelnummer 1] . Dat blijkt uit de aktes van vestiging en levering van 12 december 1985 waarin de bestaande weg is beschreven. In het geval niet komt vast te staan dat voormelde erfdienstbaarheden zijn gevestigd, dan stelt [eiser] subsidiair dat die erfdienstbaarheden zijn ontstaan door verjaring, aangezien hij al sinds 1985 dagelijks meermaals gebruik maakt van het pad op de percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] om van en naar zijn perceel te gaan. Zodoende heeft hij meer dan twintig jaren het bezit van een erfdienstbaarheid. Voor het geval de rechtbank van oordeel zou zijn dat op perceel [perceelnummer 2] geen recht van erfdienstbaarheid kan zijn verkregen nu [gedaagde] daarvan erfpachter en geen eigenaar is, stelt [eiser] meer subsidiair dat een erfdienstbaarheid is ontstaan ten laste van alleen perceel [perceelnummer 3] . Hij heeft er voorts belang bij dat [gedaagde] zijn medewerking verleent aan vastlegging van de door verjaring ontstane erfdienstbaarhe(i)d(en).
[eiser] stelt dat de door [gedaagde] geplaatste hekken op de percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] hem belemmeren om met een voertuig zijn perceel te bereiken, omdat deze de weg versmallen. Deze dienen daarom verwijderd, verbreedt of verplaatst te worden om dat nadeel op te heffen. De door [gedaagde] aan zijn woning geplaatste camera’s dienen te worden verwijderd, omdat deze camera’s [eiser] filmen als hij gebruik maakt van de weg zonder dat hij daarvoor toestemming heeft gegeven, waarmee inbreuk wordt gemaakt op zijn privacy. In die zin handelt [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] . De takken van de notenboom van [gedaagde] hangen boven zijn perceel en de bramenstruiken van [gedaagde] groeien door de erfafscheiding heen op zijn perceel. Dit is in strijd met art. 5: [huisnr 5] BW. [gedaagde] dient deze daarom te snoeien. De klimop van [gedaagde] die tegen de gevel van de woning van [eiser] groeit, dient eveneens verwijderd te worden.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Hij betwist dat de door [eiser] gestelde erfdienstbaarheden zijn gevestigd, althans dat deze nog bestaan. De erfdienstbaarheid, zoals vermeld in de akten van 12 december 1985, is gevestigd ten behoeve van perceel [perceelnummer 1] (destijds perceel [oude nummer(s) perceel 1] ) en ten laste van perceel [perceelnummer 5] (destijds perceel [oude nummer(s) perceel 2] ) van [betrokkene 4] . Perceel [perceelnummer 2] was niet bij de ruil betrokken. De erfdienstbaarheid die in 1885 is gevestigd, is in 1900 reeds teniet gegaan. Als er al een recht van erfdienstbaarheid bestaat, blijkt uit de stukken niet dat deze betrekking heeft op de weg die thans over de percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] loopt. [gedaagde] betwist voorts dat er een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan door verjaring. Volgens hem mocht [eiser] vanaf 1985 tot 1999, toen [gedaagde] perceel [perceelnummer 3] in eigendom verkreeg, met toestemming van de toenmalige eigenaar gebruik maken van de weg. [gedaagde] betwist dat de aanwezigheid van de hekken de toegang tot het perceel van [eiser] belemmeren. [gedaagde] voert aan dat hij het hek op perceel [perceelnummer 3] heeft geplaatst, omdat hij anders geen invloed meer heeft op wie er zich op de weg begeven, wat een aantasting is van zijn eigendomsrecht. Verder is het hek op perceel [perceelnummer 3] slechts eenmaal afgesloten geweest en als het dicht gaat, wordt het niet op slot gedaan, aldus [gedaagde] . [gedaagde] betoogt verder dat hij de camera’s heeft geplaatst om de weg op perceel [perceelnummer 3] in de gaten te houden, om zijn eigendommen en het erf waarop zijn woning staat te beschermen. De takken van de notenboom hangen volgens [gedaagde] niet over de erfgrens heen. De bramenstruiken mag [eiser] zelf verwijderen. De klimop die tegen de woning van [eiser] aangroeit is van [eiser] zelf. De vorderingen van [eiser] dienen daarom afgewezen te worden, aldus [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter gelegenheid van de plaatsopneming is gebleken dat [eiser] op geen andere wijze toegang heeft tot zijn perceel dan via het pad op perceel [perceelnummer 3] (en perceel [perceelnummer 2] ). Hij kan dus niet, zoals [gedaagde] in zijn conclusie van antwoord nog heeft gesteld, over perceel [perceelnummer 5] van [betrokkene 4] van en naar de openbare weg gaan. [gedaagde] heeft dat op de mondelinge behandeling ook erkend. [eiser] heeft er dus een belang bij dat hij over perceel [perceelnummer 3] en [perceelnummer 2] mag komen en gaan van en naar de openbare weg. [gedaagde] wil hem dat niet ontzeggen, maar betwist dat er een erfdienstbaarheid van weg is gevestigd danwel is ontstaan door verjaring over de thans bestaande weg op de percelen [perceelnummer 3] en [perceelnummer 2] . Of een dergelijk recht bestaat zal hieronder eerst worden beoordeeld.
Erfdienstbaarheid ontstaan door vestiging
4.2.
[eiser] stelt dat uit het onderzoek van het kadaster van 9 juni 2005 volgt dat er bij akte van 8 december 1885 een recht van erfdienstbaarheid is gevestigd met perceel [perceelnummer 1] (voorheen de percelen [oude nummer(s) perceel 1] ) als heersend erf en perceel [perceelnummer 3] (voorheen de percelen [oude nummer(s) perceel 5] ) als dienend erf. Voorts is het recht van weg over het perceel van [betrokkene 7] genoemd in de akte van 3 juli 1918, ook genoemd in de akte van 6 september 1930, waarin staat dat het verkochte recht van uitweg heeft over perceel [oude nummer(s) perceel 4] , thans perceel [perceelnummer 3] , naar de [straat 2] , nu de [straat 1] . Uit de door het kadaster uitgevoerde onderzoeken is volgens [eiser] niet, of niet duidelijk, op te maken of ook een erfdienstbaarheid is gevestigd op perceel [perceelnummer 2] . In de aktes van vestiging en levering van 12 december 1985 is wel de thans bestaande weg over [perceelnummer 2] beschreven die is gelegen ten westen van perceel [oude nummer(s) perceel 1] , thans perceel [perceelnummer 1] . Daarom volgt uit deze akte(s) dat perceel [perceelnummer 2] belast is met een recht van erfdienstbaarheid ten behoeve van perceel [perceelnummer 1] .
4.3.
[gedaagde] betwist dat het gestelde recht van erfdienstbaarheid is gevestigd, althans nog bestaat. De erfdienstbaarheid die in 1885 is gevestigd is in 1900 reeds teniet gegaan, wat volgens [gedaagde] blijkt uit twee door hem overgelegde kadastrale kaarten uit 1900 en 1911. Daarnaast blijkt uit het erfdienstbaarhedenonderzoek van het kadaster in 1999 dat er geen rechten van erfdienstbaarheid zijn gevestigd op perceel [perceelnummer 3] . Het recht waarop [eiser] lijkt te wijzen is een recht dat ooit rustte op de percelen [oude nummer(s) perceel 1] (thans perceel [perceelnummer 1] van [eiser] ), [oude nummer(s) perceel 2] (thans perceel [perceelnummer 5] van [betrokkene 4] ) en [oude nummer(s) perceel 3] (thans perceel [perceelnummer 2] van [gedaagde] in erfpacht) om van en naar de [straat 3] te gaan over perceel [oude nummer(s) perceel 2] . [gedaagde] betwist ook dat de weg liep waar nu perceel [perceelnummer 3] ligt. Uit de stukken volgt dit niet, nu daarin enkel staat dat [eiser] een uitweg heeft ten westen van perceel [oude nummer(s) perceel 2] (thans perceel [perceelnummer 5] ). Perceel [perceelnummer 3] ligt echter niet ten westen van perceel [oude nummer(s) perceel 2] . [gedaagde] betwist ook dat er een recht van erfdienstbaarheid is gevestigd op perceel [perceelnummer 2] , nu dat perceel blijkens de akte uit 1985 niet bij de ruil is betrokken, maar slechts de percelen [oude nummer(s) perceel 1] en [oude nummer(s) perceel 2] .
4.4.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de door partijen overgelegde stukken volgt niet zonder meer dat de door [eiser] gestelde erfdienstbaarheid op perceel [perceelnummer 3] is gevestigd en nog steeds bestaat. In 1885 is weliswaar een erfdienstbaarheid gevestigd, maar niet duidelijk is of deze op de weg op het huidige perceel [perceelnummer 3] rustte, omdat de grond waar nu de weg ligt destijds onderdeel was van een groter perceel. Perceel [perceelnummer 3] en [perceelnummer 4] zijn namelijk ontstaan uit perceel [oude nummer(s) perceel 4] en dat perceel had in 1900 kennelijk nummer [perceelnummer 6] , blijkens de door [gedaagde] als productie 14 overgelegde kadastrale tekening uit 1900. Uit deze tekening valt immers af te leiden dat de percelen met nummers [oude nummer(s) perceel 5] en [oude nummer(s) perceel 5] , genoemd als dienende erven in de akte van 8 december 1885, zijn vernummerd naar [perceelnummer 6] . Over welk deel van het perceel de erfdienstbaarheid loopt blijkt echter niet. Dit blijkt ook niet uit de akten van 3 juli 1918 en 6 september 1930, waarin naar het perceel van de heer [betrokkene 7] (perceel [oude nummer(s) perceel 4] ) is verwezen.
4.5.
Uit de door [gedaagde] overgelegde tekeningen blijkt echter evenmin dat de in 1885 gevestigde erfdienstbaarheid teniet is gegaan. Dat er geen doorgang is getekend op de kadastrale tekeningen uit 1900 en 1911 tussen de heersende en dienende erven, wat de rechtbank overigens niet uit de tekeningen kan opmaken, rechtvaardigt niet de conclusie dat de erfdienstbaarheid teniet is gegaan. Verder betreft de erfdienstbaarheid uit 1885 niet een recht om over het perceel van [betrokkene 4] naar de [straat 3] te gaan, nu dat niet is te rijmen met de vernummering van de betreffende percelen zoals deze in de diverse erfdienstbaarhedenonderzoeken is weergegeven. Dat de erfdienstbaarheid niet loopt over de weg op perceel [perceelnummer 3] is dan ook niet komen vast te staan, ook niet nu de erfdienstbaarheid niet is genoemd in het erfdienstbaarhedenonderzoek uit 1999 dat ziet op perceel [oude nummer(s) perceel 4] . Dit onderzoek gaat namelijk terug tot 1 januari 1929 toen de erfdienstbaarheid uit 1885 al was gevestigd, zodat te verwachten valt dat deze erfdienstbaarheid daarin niet wordt genoemd.
4.6.
Dat er een erfdienstbaarheid is gevestigd ten laste van perceel [perceelnummer 2] zoals [eiser] stelt, staat ook nog niet vast. Bij de akte van ruiling waarop [eiser] een beroep doet was de eigenaar van perceel [perceelnummer 2] geen partij, zodat er geen deel van perceel [perceelnummer 2] is overgedragen aan één van de andere partijen en de gevestigde erfdienstbaarheid dus niet bij deze akte ten laste van dit perceel kan zijn gevestigd.
4.7.
Nu [eiser] zich beroept op het rechtsgevolg dat er een erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve van perceel [perceelnummer 1] en ten laste van de percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] , hetgeen door [gedaagde] is betwist, rust op [eiser] de bewijslast van de juistheid van zijn stelling. De rechtbank zal hem daartoe in de gelegenheid stellen. [eiser] zal dienen te bewijzen dat er een recht van erfdienstbaarheid is gevestigd om van en naar de openbare weg de [straat 1] te komen en te gaan over de thans bestaande weg die loopt over de percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] .
4.8.
Hierna zal voor het geval [eiser] er niet in slaagt om te bewijzen dat het door hem gestelde recht van erfdienstbaarheid is gevestigd, met als gevolg dat de primaire vorderingen moeten worden afgewezen, reeds bij voorbaat worden geoordeeld over de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen.
Erfdienstbaarheid ontstaan door verjaring
4.9.
[eiser] stelt zich (meer) subsidiair op het standpunt dat de gestelde erfdienstbaarhe(i)d(en) over de percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] (althans over perceel [perceelnummer 3] ) zijn (is) ontstaan door verjaring. [eiser] stelt dat hij sinds 1985 dagelijks meermaals gebruik maakt van de weg om van en naar perceel [perceelnummer 1] te gaan. Volgens hem heeft hij zodoende meer dan twintig jaren het bezit van een erfdienstbaarheid. Op grond van de bepaling in zijn leveringsakte mocht hij er gerechtvaardigd op vertrouwen dat hij op grond van een erfdienstbaarheid gebruik mocht maken van de weg, aldus [eiser] .
[gedaagde] betwist dat er een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan door verjaring. Volgens hem heeft [eiser] nooit het bezit gehad van een erfdienstbaarheid omdat hij vanaf 1985 met toestemming van de toenmalig eigenaar van de weg, [betrokkene 1] , de weg mocht gebruiken en hij dat gebruik met toestemming van [gedaagde] mocht voortzetten nadat in 1999 perceel [perceelnummer 3] aan [gedaagde] was verkocht en geleverd.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] geen recht van erfdienstbaarheid om te komen en te gaan over de weg op percelen [perceelnummer 3] en [perceelnummer 2] in bezit heeft genomen. [eiser] stelt slechts dat hij vanaf 1985 van de weg gebruik heeft gemaakt, maar hij heeft de betwisting door [gedaagde] van de stelling dat hij, [eiser] , daarmee bezitter is geworden onvoldoende weersproken. Op de mondelinge behandeling heeft [eiser] desgevraagd verklaard dat toen hij [betrokkene 1] , de toenmalig eigenaar van de weg op perceel [oude nummer(s) perceel 4] (dat later [perceelnummer 3] is geworden), heeft voorgesteld om de weg van hem te kopen, [betrokkene 1] tegen hem heeft gezegd dat hij daar geen geld voor moest uitgeven, nu hij er van hem “al overheen mocht”. Daarom heeft hij destijds van de koop afgezien, aldus [eiser] . Hieruit volgt dat [eiser] toestemming had van de toenmalige eigenaar van wat nu perceel [perceelnummer 3] is om van de weg gebruik te maken, zodat hij geen bezitter is geworden van een recht van erfdienstbaarheid maar slechts houder. Door de werking van art. 3:111 BW is [eiser] dat ook gebleven. In dit artikel is immers bepaald dat als iemand houder is geworden van een goed voor een ander, hij zichzelf niet tot bezitter kan maken, tenzij daarin verandering wordt gebracht door een handeling van degene voor wie men het goed houdt of door tegenspraak van diens recht. Dat [eiser] bezitter is geworden op één van deze manieren is niet gesteld of gebleken. [eiser] heeft daartoe, tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , onvoldoende gesteld. Aan bewijslevering op dit punt wordt dan niet toegekomen. De subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen zullen, in het geval na bewijsvoering aan beoordeling van deze vorderingen zou worden toegekomen, daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
De hekken op de percelen [perceelnummer 2] en 1073
4.11.
[eiser] stelt dat de door [gedaagde] geplaatste hekken op de percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] hem belemmeren om met een voertuig zijn perceel te bereiken, omdat deze de weg versmallen. Het hek zichtbaar op de foto in rechtsoverweging 2.14. is ook een aantal keer afgesloten geweest. Plaatsing van de hekken is onrechtmatig en [gedaagde] maakt misbruik van bevoegdheid, omdat deze slechts zijn geplaatst en/of verplaatst met als doel om [eiser] te hinderen en [gedaagde] geen belang heeft bij (ver)plaatsing van de hekken. [gedaagde] dient veroordeeld te worden om [eiser] te allen tijde in de gelegenheid te stellen ongestoord en ongehinderd van de weg gebruik te maken en deze niet te blokkeren zoals gevorderd onder VI. Daartoe dient [gedaagde] dan ook de hekken te verwijderen, althans de doorgang breder te maken of het hek te verplaatsen zoals gevorderd onder VII, aldus [eiser] . [gedaagde] verzet zich tegen toewijzing van vordering VI en VII.
4.12.
De rechtbank zal de vordering onder VI afwijzen. De vordering is te breed geformuleerd en te onbepaald. Bovendien geldt dat zelfs als komt vast te staan dat het door [eiser] gestelde recht van erfdienstbaarheid is gevestigd, [eiser] bepaalde beperkingen moet dulden. Zo zal hij bijvoorbeeld moeten dulden dat [gedaagde] met een hek het perceel afsluit, mits hij van dat hek de sleutel krijgt zodat hij nog steeds van de weg gebruik kan maken. [1] Overigens heeft [eiser] erkend dat het hek op perceel [perceelnummer 3] slechts éénmaal afgesloten is geweest, zodat hij in die zin ook geen belang heeft bij verwijdering van het hek. Ook de vordering onder VII zal worden afgewezen. [eiser] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat hij over het pad kan rijden, maar dat hij bij het hek op perceel [perceelnummer 3] niet uit zijn auto kan stappen om het hek te openen en dat hij door de aanwezigheid van het hek op perceel [perceelnummer 2] , dat door [gedaagde] dertig centimeter naar de weg toe is verplaatst, moeilijk de bocht naar zijn perceel kan maken. Dit enkele feit is, zo dat zal zou komen vast te staan, onvoldoende om [gedaagde] te veroordelen om de hekken te verwijderen of verbreden. [gedaagde] heeft voldoende belang bij de aanwezigheid op het hek op perceel [perceelnummer 3] . Indien het hek op perceel [perceelnummer 3] is gesloten, wat slechts een enkele keer voorkomt, kan van [eiser] gevergd worden iets eerder uit zijn auto te stappen om het hek te openen. Een onoverkomelijke belemmering levert dat niet op, althans is onvoldoende gebleken. Voorts heeft [gedaagde] zich in zijn antwoordakte bereid verklaard het op perceel [perceelnummer 2] aanwezige hek dertig centimeter te verplaatsen. De rechtbank gaat ervanuit dat [gedaagde] dat zal doen, waarmee [eiser] in staat wordt gesteld om de bocht makkelijker te maken.
De camera’s aan de woning van [gedaagde]
4.13.
[eiser] betoogt dat de camera’s aan de woning van [gedaagde] moeten worden verwijderd, omdat de camera’s hem filmen als hij gebruik maakt van de weg zonder dat hij daarvoor toestemming heeft gegeven, waarmee een inbreuk wordt gemaakt op zijn rechten uit hoofde van de AVG. Hij meent dat [gedaagde] daarmee onrechtmatig jegens hem handelt.
[gedaagde] wil dat de camera’s blijven hangen, omdat hij de weg op perceel [perceelnummer 3] in de gaten wil blijven houden om zijn eigendommen en het erf waarop zijn woning staat te beschermen. Als het donker is kunnen er eenvoudig ongezien strafbare feiten worden gepleegd en kan eenieder ongezien zijn woning benaderen, aldus [gedaagde] .
4.14.
Bij de beantwoording van de vraag of de camera’s verwijderd dienen te worden heeft als uitgangspunt te gelden dat een inbreuk op een recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in beginsel een onrechtmatige daad oplevert. De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan echter aan een inbreuk het onrechtmatige karakter ontnemen. Of een rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan slechts worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval. Daarbij moeten tegen elkaar worden afgewogen de ernst van die inbreuk en de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend. Ook dient te worden beoordeeld of het gebruik van de camera voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. [2]
4.15.
De vordering tot verwijdering van de camera’s zal worden afgewezen. Niet in geschil is dat de door [gedaagde] geplaatste camera’s zijn gericht op de weg op perceel [perceelnummer 3] en [perceelnummer 2] waar [eiser] regelmatig overheen rijdt om van en naar de openbare weg te komen. Dat betekent dat het komen en gaan van [eiser] over deze weg wordt vastgelegd door de camera’s. Dat is een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] en derhalve in beginsel onrechtmatig. Deze inbreuk is echter gerechtvaardigd gelet op het door [gedaagde] gestelde en door [eiser] niet weersproken belang om zijn eigen veiligheid en zijn eigendommen te kunnen beschermen. Doordat de weg bij nacht volledig donker is, bestaat er een verhoogd risico op inbraak in de woning van [gedaagde] , ook omdat het op de weg geplaatste hek niet wordt afgesloten. Ook gelet op de leeftijd van [gedaagde] is zijn behoefte om zich veilig te voelen in zijn huis begrijpelijk. Hoewel [eiser] het gebruik van de camera’s als ingrijpend ervaart, is de inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer beperkt, nu hij alleen wordt gefilmd als hij zich op de weg op de percelen van [gedaagde] begeeft en niet op zijn eigen perceel.
4.16.
Bovendien heeft [gedaagde] onweersproken gesteld dat hij zijn camera’s als sinds 2021 niet meer aan heeft staan en dat hij bereid is om de camera’s weg te halen. In die zin heeft [eiser] daarom geen belang bij zijn vordering.
Overhangende takken, bramenstruik en klimop
4.17.
[eiser] wil dat [gedaagde] overhangende takken van de op zijn perceel staande notenboom en bramenstruiken verwijderd (art. 5: [huisnr 5] BW). Ook wil hij dat [gedaagde] de klimop verwijderd, nu deze over de perceelsgrens heen tegen zijn woning aangroeit. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
4.18.
De rechtbank zal de vorderingen onder IX en X afwijzen. Ter gelegenheid van de plaatsopneming heeft de rechtbank vastgesteld dat de notenboom meer dan twee meter van de erfgrens afstaat en dat de takken van de boom zijn gesnoeid en daardoor niet over de erfgrens heen hangen. Voor zover de bramenstruiken over de erfgrens heen zijn gegroeid, mag [eiser] deze zelf snoeien. Overigens heeft [gedaagde] daarover op de mondelinge behandeling gezegd dat hij deze struiken zelf zal weghalen. Ook heeft de rechtbank geconstateerd dat de klimop reeds was verwijderd, zodat er geen belang meer bestaat bij toewijzing van de vordering tot verwijdering daarvan.
Bepalingen voor de bewijsopdracht
4.19.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.20.
Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.
4.21.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat er ten behoeve van perceel [perceelnummer 1] en ten laste van de percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] een erfdienstbaarheid van weg is gevestigd die loopt over de thans bestaande weg op percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] om te gaan naar en te komen van de openbare weg de [straat 1] ,
5.2.
bepaalt dat, voor zover [eiser] dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. S.J. Peerdeman in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
12 oktober 2022voor het opgeven door [eiser] van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de dinsdagen in de maanden november 2022 tot en met februari 2023, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4.
verwijst voor het geval [eiser] op die roldatum heeft medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of,
maar alleen indien [eiser] daarom op de onder 5.3 bedoelde roldatum heeft verzocht,naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [eiser] , waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
5.5.
bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.6.
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2022.

Voetnoten

1.HR 23-06-2006, ECLI:NL:HR:2006:AW6598 (Erven Klijs/Ons Belang).
2.Hof Arnhem-Leeuwarden, 1 augustus 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:6605 en HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9609.