ECLI:NL:RBGEL:2022:7606

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
385321
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake schadevergoeding voor studenten van de Bachelor Medische Hulpverlening tegen de Stichting Hogeschool van Arnhem en Nijmegen

In deze zaak vorderen studenten van de Bachelor Medische Hulpverlening schadevergoeding van de Stichting Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) vanwege studievertraging die zij hebben opgelopen door een tekort aan stageplaatsen. De studenten stellen dat de HAN hen heeft aangemoedigd om de opleiding te volgen zonder hen te informeren over de juridische inbedding van hun beroep, waardoor zij zich niet konden registreren in het BIG-register. Dit leidde tot een tekort aan stageplaatsen en uiteindelijk tot studievertraging en waardeloze diploma's. De rechtbank heeft de procedure in twee zaken behandeld, waarbij de studenten gezamenlijk als eisers zijn opgetreden. De HAN heeft verweer gevoerd en onder andere een beroep gedaan op verjaring van de vorderingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verjaringstermijn niet is gaan lopen voordat de studenten bekend waren met de schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de HAN tekort is geschoten in haar zorgplicht jegens de studenten door niet te zorgen voor voldoende stageplaatsen en hen niet tijdig te informeren over de gevolgen van het ontbreken van een BIG-inbedding. De rechtbank heeft de studenten in de gelegenheid gesteld hun vorderingen nader toe te lichten en heeft alle beslissingen aangehouden in afwachting van de aktes.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
Vonnis van 28 september 2022
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/05/385321 / HA ZA 21-144 / 546 / 560 van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[eiser 5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[eiser 6],
wonende te [woonplaats] ,
7.
[eiser 7],
wonende te [woonplaats] ,
8.
[eiser 8],
wonende te [woonplaats] ,
9.
[eiser 9],
wonende te [woonplaats] ,
10.
[eiser 10],
wonende te [woonplaats] ,
11.
[eiser 11],
wonende te [woonplaats] ,
12.
[eiser 12],
wonende te [woonplaats] ,
13.
[eiser 13],
wonende te [woonplaats] ,
14.
[eiser 14],
wonende te [woonplaats] ,
15.
[eiser 15],
wonende te [woonplaats] ,
16.
[eiser 16],
wonende te [woonplaats] ,
17.
[eiser 17],
wonende te [woonplaats] ,
18.
[eiser 18],
wonende te [woonplaats] ,
19.
[eiser 19],
wonende te [woonplaats] ,
20.
[eiser 20],
wonende te [woonplaats] ,
21.
[eiser 21],
wonende te [woonplaats] ,
22.
[eiser 22],
wonende te [woonplaats] ,
23.
[eiser 23],
wonende te [woonplaats] ,
24.
[eiser 24],
wonende te [woonplaats] ,
25.
[eiser 25],
wonende te [woonplaats] ,
26.
[eiser 26],
wonende te [woonplaats] ,
27.
[eiser 27],
wonende te [woonplaats] ,
28.
[eiser 28],
wonende te [woonplaats] ,
29.
[eiser 29],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. R.J.C. Bindels te Utrecht,
tegen
de stichting
STICHTING HOGESCHOOL VAN ARNHEM EN NIJMEGEN,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. J.M.H.W. Bindels te Arnhem,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/05/392297 / HA ZA 21-423 van
[eiser in gevoegde zaak],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R.J.C. Bindels te Utrecht,
tegen
de stichting
STICHTING HOGESCHOOL VAN ARNHEM EN NIJMEGEN,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. J.M.H.W. Bindels te Arnhem.
Eisers gezamenlijk zullen hierna ‘de studenten’ worden genoemd. Gedaagde zal ‘de HAN’ worden genoemd.

1.De procedure in de zaak 21-144

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 juli 2021,
  • de akte uitlating verjaring en omvang schade tevens zijnde akte indiening aanvullende producties van 1 december 2021 van de zijde van de studenten,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling gehouden op 17 december 2021,
  • het rolbericht van 25 mei 2022 waarin mr. R.J.C. Bindels met instemming van mr. J.M.H.W. Bindels bericht dat hij de zaak intrekt voor de volgende eisers (herhaald in het rolbericht van mr. J.R. van Damme van 26 augustus 2022):
[eiser 11]
[eiser 2] ,
[eiser 8]
[eiser 21]
[eiser 17]
[eiser 23]
[eiser 24]
[eiser 26]
[eiser 29]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de zaak 21-423

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 oktober 2021,
  • de akte uitlating verjaring en omvang schade tevens zijnde akte indiening aanvullende producties van 1 december 2021 van de zijde van [eiser in gevoegde zaak] ,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling, gehouden op 17 december 2021.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Vanaf het schooljaar 2010 – 2011 biedt de HAN de vierjarige opleiding ‘Bachelor Medische Hulpverlening’ (BMH) aan. Daarmee worden studenten opgeleid tot anesthesiemedewerker, hulpverlener op de spoedeisende hulp of ambulancehulpverlener.
3.2.
Wie werkzaam is in de genoemde beroepen, in het bijzonder dat van ambulancehulpverlener, zal zelfstandig handelingen moeten verrichten die volgens de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (de wet BIG) zijn voorbehouden aan personen die zijn geregistreerd in een daarvoor aangehouden register. Tot 1 mei 2017 was het beroep van medisch hulpverlener geen categorie van beroepsbeoefenaren volgens de wet BIG, zodat registratie als medisch hulpverlener tot dat moment niet mogelijk was.
3.3.
Voordat de HAN de opleiding BMH aanbood, heeft zij laten onderzoeken of er behoefte bestond aan een dergelijke opleiding. In september 2007 heeft het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt een eindrapport ‘Arbeidsmarktonderzoek naar de behoefte aan een HBO-opleiding Medische Hulpverlening’ uitgebracht. [1] Op 15 december 2009 heeft dat kenniscentrum een rapport uitgebracht met de titel ‘Macrodoelmatigheid van de bacheloropleiding Medische Hulpverlening’. [2]
3.4.
Bij brief van 23 januari 2009 heeft de stichting Ambulancezorg Nederland aan de HAN bericht dat zij positief staat tegenover de nieuwe opleiding BMH en voorts dat zij zich realiseert dat zij een belangrijke partner van het HBO kan worden in het leveren van praktijkkennis en ‘straks ook van stageplaatsen’. [3]
3.5.
Op 27 april 2010 heeft de Nederlands-Vlaamse accreditatie-organisatie (NVAO) besloten om de aanvraag toets nieuwe opleiding van de HAN voor de opleiding BMH positief te beoordelen. [4]
3.6.
Op 27 april 2010 heeft de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) geadviseerd om positief te besluiten op het verzoek van de HAN (en de Hogeschool Utrecht) om de opleiding BMH als bekostigde opleiding te verzorgen. [5]
3.7.
In 2010 en 2011, telkens bij aanvang van het studiejaar vanaf de zomer, zijn de studenten (eisers in deze procedure) met de opleiding BMH begonnen.
3.8.
Op 25 juni 2012 heeft de HAN per e-mail aan haar studenten bericht: [6]
Beste studenten,
De afgelopen maanden hebben wij verschillende keren met jullie gesproken over de stand van zaken met betrekking tot de stages. Jullie ontvangen deze brief om je te informeren over de voortgang.
(...)
Wij bemerken dat het werkveld ook aarzelingen heeft om daadwerkelijk stageplaatsen aan te bieden vanwege o.a. onduidelijkheid of het beroep Medisch Hulpverlener uiteindelijk ondergebracht gaat worden in de wet BIG. Met name vanuit de ambulancezorg, die een groot voorstander is van deze nieuwe opleiding, wordt aangegeven dat zij weinig of geen stageplaatsen voor de differentiatie kunnen bieden zolang er geen duidelijkheid is over de juridische inbedding na het afstuderen.
(...)
Wat betekent dat voor jou?
Voor jullie die nu in het 1e of 2e jaar van de opleiding zitten blijven wij het geplande onderwijs aanbieden, echter zonder garantie op een stageplaats. Wanneer het ons niet lukt om stageplaatsen te regelen kan dat mogelijk gevolgen hebben voor je studieduur. Voor diegenen die dit risico op verlenging niet willen lopen, willen wij je wijzen op het volgende.
Wij stellen jullie in de gelegenheid om met ingang van het komend studiejaar over te stappen naar de HBOV. Wij realiseren ons dat je destijds bewust niet hebt gekozen voor de HBOV. We willen je dit in overweging geven omdat je via die route alsnog kunt gaan werken op de spoedeisende hulp of ambulance. In de bijlage zie je hoe een eventuele overstap naar de HBOV er voor jou uit gaat zien en hoelang de opleiding dan nog duurt.
(...)
3.9.
Bij deze brief is een bijlage gevoegd waar het volgende in staat:
Mogelijkheden voor BMH studenten die willen overstappen naar de HBOV:
Studenten 1e jaar(studenten met P, of een voorlopig positief advies)
1.
Studenten met VWO, HAVO, of MBO (muv MBOV): in reguliere TOP route
Diploma HBOV na 3 jaar
2.
Studenten met een MBOV vooropleiding: in reguliere MBOV route
Diploma HBO-V na 2,5 jaar
Studenten 2e jaar
1.
Studenten zonder een eerdere verpleegkundige opleiding: TOP route
Diploma HBOV na 2,5 of 3 jaar, afhankelijk van behaalde studieresultaten
2.
Studenten met een MBOV vooropleiding: in reguliere MBOV route
Diploma HBOV na 2 jaar indien alle studiepunten behaald zijn of anders 2,5 jaar
3.10.
In juni 2014 heeft het Landelijk Platform Bacheloropleiding Medische Hulpverlening een ‘position paper bachelor medische hulpverlening’ uitgebracht. [7] Daar staat in:
4. Huidige situatie
(...) De eerste lichting BMH-studenten studeert dit jaar af. Het gebrek aan voldoende stageplaatsen vormt momenteel een serieuze belemmering voor de afronding van de studie. Doordat de juiste wettelijke regeling van hun bevoegdheden ontbreekt, is op korte termijn de uitstroom richting de ambulancezorg een bijkomende belemmering. De Inspectie voor de Gezondheidszorg kan immers zonder juridische regeling geen BMH-ers op de ambulance toestaan. Uiteindelijk geldt dit voor alle BMH-studenten: zonder wettelijke regeling dreigen ze startbekwaam en gemotiveerd, maar aan handen en voeten gebonden op de arbeidsmarkt te verschijnen. (...)
6. Samenvatting
(...) De Bacheloropleiding Medische Hulpverlening is levensvatbaar, vertegenwoordigt een belangrijke meerwaarde voor zorg en onderwijs en sluit aan bij vigerend overheidsbeleid. Het Landelijk Platform BMH adviseert de minister om:
1. De bachelor medisch hulpverlener, analoog aan de regeling voor verpleegkundige beroepen, volgens artikel 3 (basisberoep) met functioneel zelfstandige bevoegdheid (indiceren en uitvoeren) te regelen en de Master Physician Assistant (MPA) volgens artikel 14 (specialist);
2. Op korte termijn voor de bachelor medisch hulpverlener een overgangsregeling te treffen (...)
Komt er geen wettelijke regeling, dan betekent dit een belemmering van de doorgroei van het beroep, maar ook een belemmering op het gebied van de veiligheid van de (individuele) volksgezondheid. Bovendien stoppen de opleidingen op korte termijn het uitstroomprofiel ambulancezorg en verschijnen tientallen opgeleide jongeren met een maatschappelijk waardeloos diploma op de arbeidsmarkt. (...)
3.11.
Op 17 februari 2017 hebben [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , bijgestaan door mr. R.J.C. Bindels, de HAN gedagvaard voor deze rechtbank.
Bij de dagvaarding zijn als productie 2 lijsten met gegevens van studenten gevoegd. [8] Op 4 juli 2018 heeft deze rechtbank in deze zaak een tussenvonnis [9] gewezen en op 27 november 2019 een eindvonnis. [10] Op 12 oktober 2021 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden in het hoger beroep in deze zaak een tussenarrest gewezen. [11]
3.12.
Op 10 juli 2018 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden arrest gewezen in het hoger beroep in een zaak tussen de Hogeschool Utrecht en enkele van haar studenten. [12]
3.13.
Bij brief van 26 februari 2019 heeft de advocaat van de studenten aan de advocaat van de HAN bericht: [13]
Volledigheidshalve treft u bijgaand aan een geactualiseerde stuitingslijst met – in totaal – 56 studenten. Voor zover hier studenten bij staan die zich nog niet hadden aangesloten bij de BMH zaak, is dit thans wel het geval. Alle studenten op de aangehechte lijst behouden zich (...) het recht voor om hun vordering in rechte geldend te maken.
Deze brief dient dan ook aangemerkt te worden als een (hernieuwde) stuitingshandeling in de zin van art. 3:317 lid 1 BW.
De studenten houden zich ondubbelzinnig het recht voor om nakoming c.q. schadevergoeding te vorderen. (...)
Bij deze brief is een lijst gevoegd met de gegevens van 57 studenten, onder wie [eiser in gevoegde zaak] .

4.Het geschil

4.1.
De studenten vorderen schadevergoedingen van de HAN, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, als volgt:
rolnummer 21-144
1
[eiser 1]
€ 42.566,08
2
[eiser 2]
ingetrokken
3
[eiser 3]
€ 70.951,06
4
[eiser 4]
€ 46.170,36
5
[eiser 5]
€ 22.634,00
6
[eiser 6]
€ 37.950,69
7
[eiser 7]
€ 62.245,54
8
[eiser 8]
ingetrokken
9
[eiser 9]
€ 48.298,18
10
[eiser 10]
€ 34.993,77 [14]
11
[eiser 11]
ingetrokken
12
[eiser 12]
€ 22.879,00
13
[eiser 13]
€ 53.540,75
14
[eiser 14]
€ 17.590,47
15
[eiser 15]
€ 57.878,84
16
[eiser 16]
€ 25.025,68
17
[eiser 17]
ingetrokken
18
[eiser 18]
€ 12.475,34
19
[eiser 19]
€ 50.426,00
20
[eiser 20]
€ 34.806,34
21
[eiser 21]
ingetrokken
22
[eiser 22]
€ 22.879,00
23
[eiser 23]
ingetrokken
24
[eiser 24]
ingetrokken
25
[eiser 25]
€ 12.475,34
26
[eiser 26]
ingetrokken
27
[eiser 27]
€ 28.147,96
28
[eiser 28]
€ 50.426,00
29
[eiser 29]
ingetrokken
rolnummer 21-423
1
[eiser in gevoegde zaak]
€ 62.782,75
4.2.
De studenten vorderen voorts vergoeding van proceskosten en nakosten.
4.3.
De studenten leggen aan hun vorderingen het volgende ten grondslag.
Het was voor hen pas mogelijk zich in het BIG-register te laten registeren vanaf 1 mei 2017. Zij verwijten de HAN dat zij hen niettemin vanaf 2010 heeft aangemoedigd om de nieuwe vierjarige opleiding BMH te volgen zonder zorg te dragen voor de juridische inbedding en zonder hen erop te wijzen dat zij zich niet in het BIG-register zouden kunnen inschrijven en dat het medische werkveld zich hierdoor terughoudend zou opstellen ten opzichte van dit nieuwe beroep. Doordat er om deze reden niet genoeg stageplaatsen beschikbaar waren, hebben de studenten studievertraging opgelopen en was het diploma dat zij haalden waardeloos. Daardoor hebben zij schade geleden. Zij vorderen vergoeding van die schade.
4.4.
De HAN voert gemotiveerd verweer. Primair voert zij aan dat de vorderingen van de studenten zijn verjaard. Voorts meent zij dat zij niet is tekortgeschoten, dat een eventuele tekortkoming niet aan haar kan worden toegerekend en dat er geen causaal verband is tussen de gestelde tekortkoming en de schade. Verder betwist de HAN voor elke student de schade en doet zij een beroep op matiging.

5.De beoordeling

5.1.
[eiser in gevoegde zaak] stelt in de zaak met rolnummer 21-423 in wezen dezelfde soort vordering in als de studenten in de zaak met rolnummer 21-144. De zaken zullen daarom gezamenlijk worden beoordeeld.
verjaring
5.2.
De HAN licht haar beroep op verjaring als volgt toe. De studenten zijn allemaal met de opleiding BMH begonnen in 2010 of 2011. De HAN heeft hen in de loop van het studiejaar 2011 – 2012 herhaaldelijk geïnformeerd over het tekort aan stageplaatsen en de mogelijkheid dat dit tekort zal leiden tot studievertraging. Met haar brief van 25 juni 2012 heeft de HAN de studenten daarover schriftelijk geïnformeerd. De studenten waren dus in elk geval vanaf 25 juni 2012 bekend met de mogelijkheid van studievertraging en daarmee met de mogelijkheid van schade als gevolg daarvan. Hun vorderingen tot schadevergoeding verjaren door verloop van vijf jaren vanaf die datum, dat is dus per 25 juni 2017 (art. 3:310 lid 1 BW). Dit is anders als de verjaringen zijn gestuit. De studenten hebben echter bij dagvaarding geen bewijzen van stuiting in het geding gebracht. Bij conclusie van antwoord heeft de HAN de studenten uitgenodigd om voorafgaand aan de mondelinge behandeling bewijzen van stuiting in het geding te brengen. [15]
5.3.
De studenten betwisten niet dat de HAN hen op 25 juni 2012 per e-mail heeft geïnformeerd over het tekort aan stageplaatsen en over de mogelijkheid dat dit tekort zal leiden tot studievertraging. Zij voeren echter (ter zitting) aan dat de verjaringstermijn pas gaat lopen als zij bekend zijn met de schade en dat zij daarmee pas bekend zijn geworden toen zij afstudeerden omdat zij toen pas wisten hoeveel vertraging zij hadden opgelopen.
5.4.
De verjaringstermijn van de vordering tot schadevergoeding gaat op grond van de wet niet lopen voordat de benadeelde bekend is geworden met de schade. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is daarvoor nodig dat de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot schadevergoeding in te stellen. Hierin ligt besloten dat de verjaringstermijn niet gaat lopen voordat de benadeelde een opeisbare vordering heeft. In het e-mailbericht van 25 juni 2012 heeft de HAN de studenten weliswaar gewezen op de mogelijkheid van schade, maar daarmee hadden de studenten nog geen opeisbare vordering op de HAN. De verjaringstermijn van de vorderingen van de studenten is daarom niet gaan lopen toen zij het e-mailbericht van 25 juni 2012 ontvingen. Dat wordt niet anders doordat zij uit het e-mailbericht konden afleiden dat zij in de toekomst een vordering op de HAN zouden kunnen krijgen. Daarbij komt dat de HAN geen ander moment heeft genoemd waarop de verjaringstermijn van de vorderingen van de studenten is ingegaan. Daarom verwerpt de rechtbank het beroep van de HAN op verjaring van die vorderingen. [16]
5.5.
In het geval van [eiser in gevoegde zaak] heeft de HAN wel een ander moment genoemd waarop de verjaringstermijn van haar vordering is ingegaan. De HAN stelt subsidiair dat [eiser in gevoegde zaak] met haar schade bekend was tijdens de afronding van haar studie in het studiejaar 2014 – 2015, toen zij heeft gesolliciteerd en daarbij heeft geconstateerd dat zij met haar BMH-diploma geen baan kon vinden. [17] In reactie op het verjaringsverweer van de HAN stelt [eiser in gevoegde zaak] dat zij de verjaring heeft gestuit, onder meer door de brief van 26 februari 2019 van mr. R.J.C. Bindels (haar advocaat) aan mr. J.M.H.W. Bindels (de advocaat van de HAN) met daarop geactualiseerde stuitingslijsten (waarop de naam van [eiser in gevoegde zaak] wordt vermeld). [18] De HAN brengt hiertegen in dat deze brief niet is gestuurd naar haar maar naar haar advocaat en dat die weliswaar voor haar optrad doordat hij verweer voerde tegen eerder door andere studenten ingestelde rechtsvorderingen, maar dat daaruit niet volgt dat hij een volmacht had om voor haar op te treden bij een nieuwe aanspraak en dat ook de schijn daarvan niet is opgewekt. [19]
5.6.
Het is tussen partijen niet in geschil dat mr. J.M.H.W. Bindels de HAN heeft bijgestaan in een voorgaande procedure waarin studenten de HAN, vertegenwoordigd door mr. R.J.C. Bindels, hadden aangesproken tot schadevergoeding wegens studievertraging. Mr. R.J.C. Bindels heeft hangende die procedure aan mr. J.M.H.W. Bindels de brief van 26 februari 2019 gestuurd om de verjaring te stuiten van soortgelijke vorderingen van andere studenten onder wie [eiser in gevoegde zaak] . Mr. J.M.H.W. Bindels heeft daarop niet aan mr. R.J.C. Bindels kenbaar gemaakt dat hij ter zake van [eiser in gevoegde zaak] en andere studenten niet namens de HAN optrad. Op grond van deze omstandigheden, die naar het oordeel van de rechtbank voor risico komen van de HAN, heeft [eiser in gevoegde zaak] (althans mr. R.J.C. Bindels) mogen aannemen dat mr. J.M.H.W. Bindels als advocaat bevoegd was deze stuitingsbrief voor de HAN in ontvangst te nemen. [20] Aangenomen dat [eiser in gevoegde zaak] een opeisbare vordering op de HAN heeft gekregen toen zij tijdens de afronding van haar studie in het studiejaar 2014 – 2015 constateerde dat zij met haar BMH-diploma geen baan kon vinden, is de verjaring die op dat moment is gaan lopen aldus gestuit met de brief van 26 februari 2019. Daarom verwerpt de rechtbank ook het beroep van de HAN op verjaring van de vordering van [eiser in gevoegde zaak] .
tekortkoming
5.7.
De studenten stellen dat het tot 1 mei 2017 niet mogelijk was zich als medisch hulpverlener te laten registreren in het BIG-register. Als gevolg daarvan werden er in de medische praktijk onvoldoende stageplaatsen beschikbaar gesteld. Daardoor konden de studenten de opleiding BMH niet voltooien binnen de vier jaar die ervoor stond. Bovendien leidde het ertoe dat het diploma dat met deze opleiding kon worden behaald, de studenten geen toegang gaf tot passend werk. De studenten verwijten de HAN dat zij hen niettemin heeft aangemoedigd om de opleiding BMH te volgen.
5.8.
Om hun standpunten kracht bij te zetten, doen de studenten een beroep op het oordeel dat deze rechtbank heeft gegeven bij vonnis van 4 juli 2018 in de zaak die [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] tegen de HAN hebben aangespannen. In dat vonnis staat: [21]
5.14
Uit het vorenstaande volgt dat er een tekort aan stageplekken is ontstaan voor de studenten van de BMH-opleiding en dat dit voor een belangrijk deel zijn oorzaak vindt in van te voren voorzienbare omstandigheden als het ontbreken van een BIG-inbedding, de onbekendheid met de nieuwe opleiding en een ongunstige financiering. De conclusie is dan dat de HAN niet heeft voldaan aan haar eerder genoemde verplichting om zich er voordat zij de studenten aannam van te vergewissen dat met grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten was dat er voor hen voldoende stageplekken beschikbaar waren. Nu het voorzienbare risico op een tekort aan stageplaatsen zich heeft verwezenlijkt betekent dit dat de HAN in beginsel is tekortgeschoten in de zorgplicht jegens haar studenten zodat zij in beginsel voor de bij hen door het tekort aan stageplaatsen ontstane schade aansprakelijk is.
5.9.
De studenten doen voorts een beroep op het oordeel dat het hof Arnhem-Leeuwarden heeft gegeven bij arrest van 10 juli 2018. In dat arrest staat: [22]
4.6
Bij de vraag of HU [Hogeschool Utrecht, rechtbank] tekort is geschoten in haar verplichtingen uit de onderwijsovereenkomst neemt het hof in aanmerking dat (...) tot één van de hoofdverplichtingen van de onderwijsovereenkomst behoort om de student in staat te stellen zonder noemenswaardige studievertraging de studie te kunnen afronden en in beginsel in aanmerking te laten komen voor de functies waarvoor de BMH opleidt.
(...)
4.16 (...)
HU is aldus tekortgeschoten in de op haar rustende verplichting om een student in staat te stellen zonder noemenswaardige studievertraging de studie af te kunnen ronden en in beginsel in aanmerking te laten komen voor de functies waarvoor de studie opleidt. Dat tekortschieten is te wijten aan het eigen nalaten van HU en komt gezien haar eigen wetenschap van de aan de opleiding verbonden risico’s en haar functie als professionele onderwijsinstelling ook voor haar risico.
5.10.
De HAN betoogt dat er wat betreft de beschikbaarheid van stageplaatsen geen resultaatsverbintenis op haar rust, maar een inspanningsverbintenis. Zij meent dat zij daaraan heeft voldaan. Zij onderscheidt drie fasen: (a) de fase van de ontwikkeling van de opleiding en de vaststelling van het curriculum, (b) de fase waarin de opleiding voor het eerst werd aangeboden en waarin kon worden ervaren hoeveel stageplaatsen er zouden zijn en (c) de fase nadat was gebleken dat er niet genoeg stageplaatsen waren. De HAN meent dat uit de vele onderzoeken die hebben geleid tot de ontwikkeling, accreditatie en bekostiging van de opleiding BMH blijkt dat zij in de eerste fase ruimschoots aan haar inspanningsverbintenis heeft voldaan. Zij verwijst daartoe naar het rapport ‘Arbeidsmarktonderzoek naar de behoefte aan een HBO-opleiding Medische Hulpverlening’ van september 2007, het rapport ‘Macrodoelmatigheid van de bacheloropleiding Medische Hulpverlening’ van 15 december 2009, het advies van 27 april 2010 van de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs aan de minister van OCW, het besluit van 27 april 2010 van de NVAO en de brief van 23 januari 2009 van de stichting Ambulancezorg Nederland. Voor de in acht te nemen zorgvuldigheid in de tweede fase geldt volgens de HAN hetzelfde als voor die in de eerste fase omdat de studenten in deze procedure met de opleiding zijn begonnen in 2010 en 2011 en er in 2011 – 2012, toen voor het eerst stage moest worden gelopen, nog geen ervaring was opgedaan met het aantal stageplaatsen. De HAN stelt dat zij in de derde fase de nodige maatregelen heeft genomen om het tekort aan stageplaatsen te mitigeren door de instroom fors te verlagen, bij het ministerie erop aan te dringen dat de experimenteerbepaling zou worden toegepast, onderdelen van de stage te vervangen door een skills lab en de studenten de mogelijkheid te bieden over te stappen naar een verkorte opleiding HBO-V. [23]
5.11.
In reactie hierop hebben de studenten gewezen op het vonnis van 4 juli 2018 waaruit hiervoor is geciteerd, op het eindvonnis van 27 november 2019 in dezelfde zaak en op het arrest dat het hof Arnhem-Leeuwarden op 12 oktober 2021 in hoger beroep heeft gewezen. Volgens de studenten is de kwestie van de aansprakelijkheid van de HAN met die uitspraken afgekaart en gaat het alleen nog over verjaring en schade. [24]
5.12.
Ter zitting heeft de HAN gehandhaafd wat zij bij conclusie van antwoord heeft aangevoerd over de vestiging van aansprakelijkheid.
5.13.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Het had gezien het beroep van de studenten op de genoemde uitspraken op de weg van de HAN gelegen om toe te lichten in welke opzichten de vorderingen die de studenten in deze zaak hebben ingesteld voor de beoordeling van haar aansprakelijkheid afwijken van de vorderingen die [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] hebben ingesteld en waarom in deze zaak anders zou moeten worden geoordeeld over haar aansprakelijkheid dan in die zaak. Dat heeft de HAN niet gedaan. Daarom sluit de rechtbank zich aan bij de oordelen van de rechtbank en het hof in die zaak en wel zo dat zij in de onderhavige zaak oordeelt als volgt. Er is een tekort aan stageplaatsen ontstaan voor de studenten van de BMH-opleiding. Dat vindt voor een belangrijk deel zijn oorzaak in voorzienbare omstandigheden als het ontbreken van een BIG-inbedding, de onbekendheid met de nieuwe opleiding en een ongunstige financiering. Daaruit concludeert de rechtbank dat de HAN niet heeft voldaan aan haar verplichting om voordat zij de studenten aannam zich ervan te vergewissen dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten was dat er voor hen voldoende stageplaatsen beschikbaar waren. Nu het voorzienbare risico op een tekort aan stageplaatsen zich heeft verwezenlijkt betekent dit dat de HAN in beginsel is tekortgeschoten in de zorgplicht jegens haar studenten zodat zij in beginsel aansprakelijk is voor de schade die bij hen is ontstaan door het tekort aan stageplaatsen. [25] De tekortkoming van de HAN bestaat er niet zozeer uit dat zij de studenten niet tijdig heeft gewezen op het risico dat er niet genoeg stageplaatsen zouden zijn en de gevolgen daarvan, maar dat zij niet heeft voldaan aan haar zorgplicht door zich niet, voordat zij de studenten aannam, ervan te vergewissen dat er voor hen voldoende mogelijkheden bestonden om het curriculum te volgen. [26] De HAN heeft voorts de studenten de indruk gegeven en de studenten hebben redelijkerwijs mogen verwachten dat zij na hun afstuderen bevoegd zouden zijn om het vak uit te oefenen waarvoor zij waren opgeleid. Zij waren daartoe echter niet bevoegd omdat zij zich niet als medisch hulpverlener konden laten registreren in het BIG-register. Daarmee is de HAN tekortgeschoten in de op haar rustende verplichting om studenten in aanmerking te laten komen voor de functies waarvoor de studie opleidt. [27]
toerekenbaarheid van de tekortkoming aan de HAN
5.14.
De HAN bestrijdt dat de tekortkoming aan haar kan worden toegerekend. Zij licht dat als volgt toe. De studenten hebben haar niet in gebreke gesteld en zij hebben niet tijdig geklaagd. Een ingebrekestelling of klacht zou weliswaar niets hebben veranderd aan het feitelijke tekort aan stageplaatsen, maar de HAN had naar aanleiding daarvan ervoor kunnen kiezen de opleiding BMH te beëindigen en daarmee de omvang van de opgetreden vertraging kunnen beperken. Ook had zij in gesprek kunnen gaan met de ministeries van OCW en Volksgezondheid over de vraag onder welke voorwaarden de opleiding BMH kon worden voortgezet. Volgens de HAN is het Ministerie van Volksgezondheid er verantwoordelijk voor dat er genoeg zorgpersoneel is en is het ook verantwoordelijk voor de bekostiging van een opleiding op dat gebied. Daarom meent de HAN dat zij is benadeeld doordat zij niet in gebreke is gesteld en er niet tijdig is geklaagd. [28]
5.15.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De HAN heeft het standpunt dat de tekortkoming niet aan haar kan worden toegerekend toegelicht met een betoog dat erop is gebaseerd dat de studenten haar niet in gebreke hebben gesteld en dat zij niet tijdig hebben geklaagd. Als zou komen vast te staan dat de studenten de HAN niet in gebreke hebben gesteld, dan zou dat kunnen leiden tot het oordeel dat de HAN niet in verzuim is komen te verkeren en daarom niet gehouden is om schade te vergoeden (art. 6:74 lid 2 BW). Als zou komen vast te staan dat de studenten niet tijdig hebben geklaagd, dan zou dat kunnen leiden tot het oordeel dat de studenten geen beroep meer kunnen doen op een gebrek in de prestatie (art. 6:89 BW). Die vaststellingen kunnen echter niet leiden tot het oordeel dat de tekortkoming niet aan de HAN toerekenbaar is. Het is immers niet zo dat tekortkomingen waarop een schuldenaar niet door haar wederpartij wordt gewezen, om die reden niet aan haar toerekenbaar zijn. Als toelichting op het verweer dat de tekortkoming niet aan de HAN toerekenbaar is, had de HAN feiten en omstandigheden moeten stellen op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat de tekortkoming niet is te wijten aan haar schuld dan wel dat deze niet krachtens wet, rechtshandelingen of in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening komt, met andere woorden feiten en omstandigheden die een beroep op overmacht rechtvaardigen (art. 6:75 BW). Dat heeft de HAN niet gedaan. Zij heeft dit verweer daarmee onvoldoende toegelicht.
5.16.
De HAN betoogt voorts dat er gewoonweg geen reden was om te voorzien dat er een tekort aan stageplaatsen zou ontstaan. Zij licht dit toe met dezelfde argumenten die zij heeft aangevoerd tegen het verwijt dat zij is tekortgeschoten. [29] Dit verweer van de HAN faalt omdat de rechtbank oordeelt dat er een tekort aan stageplaatsen is ontstaan voor de studenten van de BMH-opleiding en dat dit voor een belangrijk deel zijn oorzaak vindt in voorzienbare omstandigheden als het ontbreken van een BIG-inbedding, de onbekendheid met de nieuwe opleiding en een ongunstige financiering, zoals hiervoor overwogen. De conclusie is dat de tekortkoming van de HAN aan haar kan worden toegerekend.
causaal verband
5.17.
De HAN betwist dat de studenten bij een adequate waarschuwing ervan zouden hebben afgezien de opleiding BMH te volgen. Zij wijst erop dat er een groep studenten is die onmiddellijk na de waarschuwing in het studiejaar 2011 – 2012 is overgestapt naar de opleiding HBO-V (a), dat er een groep is die dat niet meteen in 2012 deed maar pas een jaar later (b), en een groep die pas in 2014 of later is overgestapt (c). De HAN stelt voorts dat er in 2012 en latere jaren ondanks de waarschuwing studenten aan de opleiding zijn begonnen. De HAN leidt hieruit af dat de studenten die de opleiding BMH hebben voortgezet niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij een eerdere waarschuwing voor het risico op studievertraging zouden hebben afgezien van een keuze voor die opleiding. Zij concludeert dat er geen causaal verband is tussen de tekortkoming en de schade. [30]
5.18.
Zoals hiervoor overwogen, is de HAN jegens de studenten tekortgeschoten niet zozeer doordat zij hen niet tijdig heeft gewezen op het risico dat er niet genoeg stageplaatsen zouden zijn en op de gevolgen daarvan, maar doordat zij zich voordat zij de studenten aannam er niet van heeft vergewist dat er voor hen voldoende stageplaatsen beschikbaar zouden zijn en voorts doordat zij niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting om studenten in aanmerking te laten komen voor de functies waarvoor de studie opleidt. Doordat er inderdaad een tekort aan stageplaatsen is ontstaan, heeft eerstgenoemde tekortkoming van de HAN geleid tot schade voor de studenten. Voor zover studenten na het behalen van hun diploma hun vak niet konden uitoefenen omdat zij zich niet in het BIG-register konden laten registreren, heeft ook de als tweede genoemde tekortkoming geleid tot schade. Daarmee is het causale verband tussen de tekortkomingen en de schade gegeven.
het e-mailbericht van 25 juni 2012
5.19.
De HAN heeft ter zitting gewezen op de bijlage bij haar e-mailbericht van 25 juni 2012. [31] Daar staat dat studenten, afhankelijk van hun vooropleiding, het diploma HBO-V binnen 2½ tot drie jaar hadden kunnen halen als zij naar aanleiding van dat e-mailbericht zouden zijn overstapt. Studenten hadden dat diploma dan uiterlijk aan het eind van het studiejaar 2014 – 2015 kunnen halen. Studenten die op 25 juni 2012 in hun eerste jaar zaten, dat is de lichting van 2011, zouden dan in het geheel geen studievertraging hebben opgelopen. Studenten die toen in hun tweede jaar zaten, dat is de lichting van 2010, zouden hooguit een jaar studievertraging hebben opgelopen.
5.20.
Van de zijde van de studenten is naar voren gebracht dat het al vakantie was toen zij de brief van 25 juni 2012 ontvingen.
5.21.
Partijen zijn het erover eens dat de HAN met haar e-mailbericht van 25 juni 2012 de studenten in de gelegenheid heeft gesteld om over te stappen naar de opleiding HBO-V en dat de studenten deze opleiding, afhankelijk van de vooropleiding, in een verkort traject hadden kunnen voltooien. De studenten hebben niet aangevoerd dat een diploma HBO-V voor hen minder waarde heeft dan een diploma BMH. Als de studenten dus waren overgestapt, dan hadden zij geen studievertraging opgelopen, of hooguit een jaar. Zij hadden de studievertraging daarmee hoe dan ook aanmerkelijk kunnen bekorten. De schade waarvan de studenten vergoeding vorderen is daarmee mede een gevolg van een omstandigheid die aan hen kan worden toegerekend, wat een reden is om de vergoedingsplicht van de HAN te verminderen. Het veranderen van studie, ook binnen dezelfde instelling, is evenwel een ingrijpende beslissing. De studenten werden in de vakantie, dus betrekkelijk kort voor de aanvang van het nieuwe studiejaar, voor deze beslissing gesteld. Dat zij die beslissing niet of niet direct hebben genomen, kan daarom niet volledig aan de studenten worden toegerekend. Dat brengt de rechtbank tot het oordeel dat de studenten niet volledig eigen schuld hebben aan de studievertraging. De mate van eigen schuld stelt de rechtbank vast op 50%.
schade (algemeen)
5.22.
De studenten maken aanspraak op vergoeding van drie categorieën schade als gevolg van de studievertraging. De eerste categorie is schade die zij stellen te lijden doordat zij de arbeidsmarkt later hebben betreden. De tweede categorie is extra collegegeld dat zij hebben moeten betalen doordat zij langer hebben moeten studeren. De derde categorie is misgelopen studiefinanciering. [32]
eerste categorie: later betreden arbeidsmarkt
5.23.
De studenten vorderen vergoeding van schade die zij stellen te hebben geleden doordat zij als gevolg van de tekortkoming van de HAN later zijn toegetreden tot de arbeidsmarkt. Zij zoeken daarbij aansluiting bij de letselschaderichtlijn van de Letselschaderaad. [33]
5.24.
Volgens de HAN is het onjuist om (zonder meer en onverkort) aansluiting te zoeken bij de letselschaderichtlijn. Deze richtlijn gaat ervan uit dat de benadeelde in het vertragingsjaar in het geheel niet in staat is om inkomsten te verwerven. Dat uitgangspunt is passend in het geval van letsel, maar niet in het onderhavige geval, waarin de opgelopen vertragingen niet het gevolg zijn van letsel. De studenten hadden volgens de HAN immers een deel van de gemiste inkomsten kunnen opvangen door een bijbaan te zoeken dan wel de uren uit te breiden van een bijbaan die zij mogelijk al hadden. De HAN betoogt dat het aan de studenten is om hun schade aan te tonen en dat zij dus ook moeten stellen welke inkomsten zij hebben verworven. Voor zover de studenten geen inkomsten hebben verworven gedurende de tijd dat zij geen stage konden lopen, hebben de studenten volgens de HAN niet voldaan aan hun schadebeperkingsplicht. [34]
5.25.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De Letselschaderaad geeft op haar website (onder ‘Veel gestelde vragen over richtlijnen’) een toelichting op haar richtlijnen. [35] Daar staat onder ‘Richtlijn Studievertraging’:
Mogen de inkomsten (studiefinanciering, stagevergoeding en bijverdiensten) die iemand geniet tijdens een extra jaar studievertraging in mindering worden gebracht op de vergoeding conform de Richtlijn?
De Richtlijn ziet louter op de studievertraging als zodanig c.q. het daardoor later betreden van de arbeidsmarkt. Extra studiekosten (bijvoorbeeld boeken- en examenkosten) vallen buiten het bereik van de Richtlijn. Hieruit valt af te leiden dat ontvangen inkomsten tijdens het vertragingsjaar niet rechtstreeks met de vergoeding conform de Richtlijn mogen worden verrekend, ook deze vallen buiten het bereik van de Richtlijn. Verrekening met de totale omvang van de schade is wellicht aan de orde, echter dient daartoe eerst de redelijkheidsafweging van artikel 6:100 BW te worden toegepast. Bij rechtstreekse verrekening met de vergoeding wordt deze afweging ten onrechte gepasseerd.
5.26.
De Letselschaderaad houdt aldus de mogelijkheid open dat er bedragen in mindering worden gebracht op de normbedragen uit de richtlijn die zij heeft opgesteld. Die mogelijkheid is op zichzelf dus geen reden om geen aansluiting bij de richtlijn te zoeken. Er is ook overigens geen reden om dat niet te doen. De rechtbank zal bij de begroting van de schade dus aansluiting zoeken bij deze richtlijn.
5.27.
Of inderdaad bedragen in mindering moeten worden gebracht op de normbedragen uit de richtlijn, moet worden beoordeeld op basis van de redelijkheid. Daarover oordeelt de rechtbank als volgt. Schade die studenten lijden doordat zij de arbeidsmarkt als gevolg van studievertraging later hebben betreden is er niet in de eerste plaats in gelegen dat zij in het jaar dat zij hadden kunnen beginnen met het verrichten van gediplomeerd werk inkomsten uit dat werk hebben gemist, maar vooral daarin dat zij later een aanvang hebben kunnen maken met hun gediplomeerde werkzame leven en daardoor een professionele en een financiële achterstand hebben opgelopen, die kan doorwerken in hun hele carrière. Die schade kan naar zijn aard niet worden gecompenseerd doordat studenten tijdens hun studie, in afwachting van een stageplaats, inkomsten verwerven uit ongediplomeerd werk. Inkomsten die zij uit ongediplomeerd werk hebben verworven of hadden kunnen verwerven, behoren daarom in redelijkheid niet in mindering te worden gebracht op de vergoedingsplicht.
5.28.
De rechtbank zal aldus bij de begroting van de schade van de studenten aansluiting zoeken bij de richtlijn studievertraging van de Letselschaderaad zonder bedragen in mindering te brengen op de normbedragen uit die richtlijn.
5.29.
De studenten lichten niet toe hoe zij de bedragen waarvan zij vergoeding vorderen hebben berekend. Zij zullen in de gelegenheid worden gesteld dat alsnog te doen.
tweede categorie: extra collegegeld
5.30.
De studenten stellen dat zij als gevolg van de studievertraging langer collegegeld hebben moeten betalen. Hun vorderingen zijn gebaseerd op de volgende bedragen: [36]
voor het studiejaar 2014/2015: € 1.906,00
voor het studiejaar 2015/2016: € 1.951,00
voor het studiejaar 2016/2017: € 1.984,00
voor het studiejaar 2017/2018: € 2.006,00
5.31.
De HAN betwist niet dat de studenten die langer collegegeld hebben moeten betalen, aanspraak hebben op vergoeding daarvan. Ook betwist zij de gestelde hoogte van het collegegeld over de verschillende studiejaren niet.
5.32.
Als de studenten geen studievertraging hadden opgelopen, dan hadden zij niet langer hoeven studeren en geen extra collegegeld hoeven betalen. Het extra collegegeld dat de studenten hebben moeten betalen als gevolg van studievertraging waarvoor de HAN aansprakelijk is, is daarom schade die naar het oordeel van de rechtbank door de HAN aan hen moet worden vergoed.
5.33.
De studenten lichten ook hier niet toe hoe zij de bedragen waarvan zij in dit verband vergoeding vorderen hebben berekend. Zij zullen in de gelegenheid worden gesteld dat alsnog te doen.
derde categorie: misgelopen studiefinanciering
5.34.
De studenten stellen dat zij als gevolg van de studievertraging studiefinanciering zijn misgelopen, maar dat zij wel maandelijks extra studiekosten moesten betalen. Zij vorderen op die grond schadevergoeding. Zij berekenen de hoogte daarvan door het bedrag van de basisbeurs per maand voor thuiswonende dan wel uitwonende studenten te vermenigvuldigen met het aantal maanden studievertraging. [37]
5.35.
Volgens de HAN zijn de studenten geen studiefinanciering misgelopen. Zij betoogt dat de studenten normaal gesproken in vier jaar zouden zijn afgestudeerd en daarna geen studiefinanciering meer zouden hebben ontvangen. Als deze vordering zou worden toegewezen naast de schade die de studenten stellen te hebben geleden doordat zij de arbeidsmarkt later hebben betreden, zouden zij volgens de HAN een dubbele vergoeding krijgen over dezelfde periode. [38]
5.36.
De studenten betwisten niet dat zij studiefinanciering hebben ontvangen over de maximale periode van vier jaar. Dat staat daarmee vast. Daaruit volgt dat zij geen studiefinanciering hebben misgelopen. Van de schade die de studenten hebben geleden doordat zij als gevolg van de studievertraging geen inkomsten hadden, hebben zij vergoeding gevorderd op basis van de letselschaderichtlijn. Voor het extra collegegeld dat zij als gevolg van de vertraging hebben moeten betalen, hebben zij een afzonderlijke vergoeding gevorderd (op [eiser 1] na). De vorderingen tot vergoeding van de schadepost bestaande uit misgelopen studiefinanciering zullen om deze redenen worden afgewezen.
beroep op matiging
5.37.
Voor het geval dat de HAN wordt veroordeeld tot schadevergoeding, doet zij een beroep op matiging (art. 6:109 BW). [39] Het oordeel daarover wordt aangehouden totdat duidelijk is hoe groot de schadevergoeding is die de HAN in beginsel zou moeten betalen, dus zonder matiging.
schade (per student)
5.38.
De studenten hebben bij dagvaarding gesteld hoe hun individuele situaties zijn en toegelicht wat zij op die basis vorderen. De HAN heeft daarop bij conclusie van antwoord per student verweer gevoerd. Daarop hebben de studenten bij akte gereageerd. Ter zitting is er niet voldoende gelegenheid geweest om in te gaan op de situaties en schadevorderingen van de afzonderlijke studenten.
5.39.
De rechtbank zal de studenten in de gelegenheid stellen hun vorderingen nader toe te lichten. Van hen wordt verwacht dat zij voorrekenen hoe de gevorderde bedragen tot stand zijn gekomen. Tevens wordt van hen verwacht dat zij een berekening maken waarin de hiervoor gegeven oordelen van de rechtbank zijn verwerkt. Desgewenst zullen zij kunnen ingaan op verweren van de HAN met betrekking tot hun specifieke situatie voor zover zij dat nog niet hebben gedaan. De zaak zal hiertoe worden verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van de studenten.
5.40.
De HAN zal in de gelegenheid worden gesteld bij antwoordakte te reageren op de akte van de studenten.
5.41.
Alle beslissingen worden aangehouden in afwachting van de aktes.

6.De beslissing

De rechtbank
in beide zaken
6.1.
stelt de studenten in de gelegenheid hun vorderingen bij akte nader toe te lichten zoals overwogen onder 5.39,
6.2.
verwijst de zaak daartoe naar de rol van 26 oktober 2022 voor akte aan de zijde van de studenten,
6.3.
verstaat dat de HAN een antwoordakte zal mogen nemen zoals overwogen onder 5.40,
6.4.
houdt alle beslissingen aan in afwachting van de aktes.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. Meijer op 28 september 2022.

Voetnoten

1.Productie 4 bij dagvaarding
2.Productie 5 bij dagvaarding
3.Productie 2 bij conclusie van antwoord
4.Productie 1 bij conclusie van antwoord
5.Productie 7 bij dagvaarding
6.Productie 18 bij dagvaarding
7.Productie 15 bij dagvaarding
8.Akte uitlating productie 7
9.Akte uitlating productie 1, ECLI:NL:RBGEL:2018:2950
10.Akte uitlating productie 2, ECLI:NL:RBGEL:2019:5615
11.Akte uitlating productie 3, ECLI:NL:GHARL:2021:9631
12.Dagvaarding productie 2, ECLI:NL:GHARL:2018:6232
13.Productie 8 bij akte uitlating
14.Na wijziging van eis, zie akte uitlating 33
15.Conclusie van antwoord 85, 86
16.Art. 3:310 lid 1 BW en Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3784
17.Conclusie van antwoord 58
18.Akte uitlating 7
19.Spreekaantekeningen 8, 10
20.Hoge Raad 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671
21.Dagvaarding 30, productie 20 (ECLI:NL:RBGEL:2018:2950)
22.Dagvaarding 31, productie 21 (ECLI:NL:GHARL:2018:6232)
23.Conclusie van antwoord 58 – 63
24.Akte uitlating 1 – 5
25.Vgl. het vonnis van 4 juli 2018, rov. 5.14
26.Vgl. het vonnis van 27 november 2019, rov. 3.7
27.Vgl. het arrest van 12 oktober 2021, rov. 3.27
28.Conclusie van antwoord 64 – 67
29.Conclusie van antwoord 68
30.Conclusie van antwoord 70 - 84
31.Spreekaantekeningen 11
32.Dagvaarding 34 – 39; [eiser 10] maakt aanspraak op een vierde categorie, die afzonderlijk voor haar geval zal worden beoordeeld
33.Productie 22 bij dagvaarding
34.Conclusie van antwoord 90 - 96
36.Dagvaarding 39 en nader bij de individuele studenten
37.Dagvaarding 38 en de toelichtingen voor elke individuele student
38.Conclusie van antwoord 97
39.Conclusie van antwoord 168 – 187