ECLI:NL:RBGEL:2023:21

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
19/3618
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van jeugdhulp en persoonsgebonden budget aan kinderen met zorgbehoefte

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 4 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de toekenning van jeugdhulp en een persoonsgebonden budget (pgb) aan drie kinderen, vertegenwoordigd door hun moeder. De rechtbank heeft de verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg, in de gelegenheid gesteld om gebreken in een eerder besluit te herstellen. Na een gewijzigde beslissing op bezwaar heeft verweerder jeugdhulp toegekend voor maximaal 38 uur en 55 minuten per week voor de periode van 2 november 2018 tot 1 augustus 2023. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft waarom voor bepaalde zorgtaken geen voorziening op grond van de Jeugdwet (Jw) wordt toegekend, zoals begeleiding bij huiswerk en medische behandelingen, die als gebruikelijke ouder-kindzorg worden beschouwd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder van de kinderen een aanzienlijke hoeveelheid zorg verleent die de normale ouder-kindzorg overstijgt, maar dat de toekenning van voorzieningen op basis van de Jw alleen geldt voor zorg die niet onder de gebruikelijke zorg valt. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers, die stelden dat er onterecht geen voorziening werd toegekend voor bepaalde zorgtaken en dat het pgb onjuist was vastgesteld, verworpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder de hoogte van het pgb correct heeft vastgesteld volgens de geldende regelgeving en dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen eisers en hun moeder.

De rechtbank heeft het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond verklaard. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.929,50.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 19/3618

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

1.1) [eisers]

2) [eisers]in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van
en [eisers]
allen te [woonplaats],
eisers
(gemachtigde: mr. R.C.A. van Niftrik),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg, verweerder

(gemachtigde: mr. D. van Tilborg).

Procesverloop

In de tussenuitspraak van 21 oktober 2021 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Op 20 juli 2022 heeft verweerder een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen waarbij het bezwaar alsnog gegrond is verklaard en het primaire besluit is herroepen. Verweerder heeft per kind ([kind], [kind] en [kind]) een voorziening op het gebied van jeugdhulp toegekend [1] , een en ander voor maximaal 38 uur en 55 minuten per week, over de periode van 2 november 2018 tot 1 augustus 2023 in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
Op 3 november 2022 heeft de meervoudige kamer de zaak ter verdere behandeling verwezen naar de enkelvoudige kamer van de rechtbank.
Op 13 december 2022 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Eiser is niet verschenen, eiseres heeft via een videoverbinding deelgenomen. Zij is bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Partijen worden hierna aangeduid met ‘[kind], [kind] en [kind]’ danwel ‘de kinderen’ (eisers), ‘de moeder van eisers’ en ‘verweerder’.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit 2 het bestreden besluit 1 ingetrokken. Eisers hebben niet gesteld schade te hebben geleden ten gevolge van bestreden besluit 1.
Gelet hierop hebben eisers geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen bestreden besluit 1. De rechtbank verklaart daarom het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 wegens het ontvallen van procesbelang niet ontvankelijk.
3. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit 2, nu partijen daarbij voldoende belang hebben.
4. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [2]
5.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het onderzoek dat eerder door de rechtbank aan verweerder is opgedragen nog steeds niet goed en zorgvuldig is verricht en dat daaraan nog steeds een motiveringsgebrek kleeft (rechtsoverwegingen 7.1. en 7.2.). Daarop heeft de rechtbank verweerder opnieuw in de gelegenheid gesteld onderzoek te laten verrichten naar de vraag hoeveel zorg de moeder van eisers per kind verleent en hoeveel van die zorg de normale ‘ouder-kind’-zorg overstijgt én naar de vraag in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van eisers toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden.
5.2.
Hierop heeft verweerder, in samenspraak met de moeder van eisers, JPH Consult verzocht om (aanvullend) onderzoek te verrichten. JPH Consult heeft op 29 april 2022 een rapport uitgebracht. JPH Consult concludeert dat de moeder van eisers per week aan eisers tenminste 55 uur en 25 minuten [3] zorg verleent die de normale ‘ouder-kind’-zorg overstijgt.
5. Vervolgens heeft verweerder de gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Verweerder heeft alsnog jeugdhulp toegekend, zij het dat verweerder voor een aantal zorgtaken een kleinere of geen voorziening op grond van de Jeugdwet (Jw) toekent omdat dit zorgtaken betreft die niet onder de reikwijdte van de Jw vallen. Het gaat in het bijzonder om de begeleiding door moeder van eisers bij het maken van huiswerk om het doel ‘het afmaken van school’ te bereiken, de begeleiding door moeder van eisers naar, van en tijdens (medische) behandelingen én de begeleiding door moeder van eisers bij het verrichten van huishoudelijke taken (het schoonhouden van de eigen kamers).
Verweerder komt dan ook toe aan de toekenning van voorzieningen op grond van de Jw aan eisers voor – in totaal – 38 uur en 55 minuten per week in de vorm van een pgb. De hoogte van het pgb is bepaald volgens de in het besluit opgenomen tabel.
5.3.
Eisers kunnen zich niet verenigen met de gewijzigde beslissing op bezwaar. Volgens eisers wordt ten onrechte geen voorziening toegekend voor de begeleiding bij het huiswerk, de (medische) behandelingen en het verrichten van de huishoudelijke taken.
Daarnaast is het pgb op onjuiste wijze vastgesteld.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Met het (laten) verrichten van het (aanvullend) onderzoek door JPH Consult heeft verweerder de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken hersteld.
6.2.
Tussen partijen zijn nog twee zaken in geschil:
- het niet toekennen van voorzieningen op grond van de Jw voor begeleiding van eisers door hun moeder bij het huiswerk, (medische) behandelingen en het schoonmaken van de kamers;
- de hoogte van het pgb.
Toekenning voorzieningen
6.3.
De rechtbank stelt voorop dat het college alleen dan gehouden is tot het toekennen van een voorziening op grond van de Jw als, na gedegen onderzoek, is komen vast te staan dat hulp nodig is om gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren maar de eigen mogelijkheden van de jeugdige en zijn netwerk (ouders) ontoereikend zijn.
6.4.
Als het gaat om de zorg die door (een) ouder(s) wordt verleend, zal onderscheid gemaakt moeten worden tussen ‘gebruikelijke ouder-kind-zorg’ en de daarboven uitstijgende zorg. Voor het verlenen van de gebruikelijke ouder-kind-zorg zal het college in beginsel geen voorziening op grond van de Jw hoeven toe te kennen.
Als het gaat om de daarvan afwijkende en/of daarboven uitstijgende zorg zal het college zich de vraag mogen stellen of voor die zorg wel een voorziening op grond van de Jw moet worden toegekend of dat daarvoor andere (wettelijke) regelingen zijn aan te wijzen.
6.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder overtuigend gemotiveerd waarom op de hierna volgende onderdelen is afgeweken van het advies van JPH Consult. Verweerder heeft duidelijk gemotiveerd dat én waarom voor bepaalde vormen van begeleiding geen voorziening op grond van de Jw wordt toegekend. De rechtbank kan verweerder dan ook volgen in de vaststelling van het (grote) aantal zorgtaken én het (aanzienlijke) aantal uren waarvoor wel voorzieningen op grond van de Jw zijn toegekend én de vaststelling van het aantal zorgtaken waarvoor geen voorzieningen zijn toegekend.
6.6.
Dat eisers zich daarin niet kunnen vinden, mede omdat zij die begeleiding altijd van hun moeder hebben ontvangen en uitsluitend van haar willen ontvangen, maakt dat niet anders. Dat geldt in het bijzonder voor de begeleiding van het schoonmaken van de kamers, waarvan de moeder van eisers tijdens de comparitie heeft opgemerkt dat
allekinderen (jeugdigen) tot 18 jaar in meer of mindere mate begeleiding (aansturing/aansporing) van hun ouders nodig hebben.
In zoverre wijkt de situatie van eisers dan ook niet af van die van kinderen die niet bekend zijn met de beperkingen van eisers. Ten aanzien van de door eisers vermelde taken begeleiding bij het huiswerk en bij (medische) behandelingen overweegt de rechtbank dat begeleiding bij huiswerk een taak is die primair gericht is op het leerproces. Daarmee is sprake van een specifiek op onderwijs gerichte voorziening in het kader van passend onderwijs en niet van een voorziening die valt onder jeugdhulp. Indien begeleiden bij maken van huiswerk noodzakelijk is vanwege de beperkingen van de kinderen zullen eisers en hun moeder zich voor hulp daarvoor tot de school moeten wenden. Met betrekking tot de gevraagde hulp voor begeleiding van de kinderen bij (medische) behandelingen overweegt de rechtbank dat dit normale ouder-kindzorg is waarvoor geen voorziening behoeft te worden toegekend.
6.7.
De hiertegen gerichte beroepsgronden slagen niet.
Hoogte pgb
6.8.
Voor de toekenning van het pgb heeft verweerder terecht aangesloten bij de Verordening zoals deze gold ten tijde van de gewijzigde beslissing op bezwaar. Het bestuursorgaan dient de heroverweging in beginsel te laten plaatsvinden aan de hand van de ten tijde van de beslissing op bezwaar geldende recht, feiten en omstandigheden. Dat betreft in dit geval de Verordening Jeugdhulp gemeente Doesburg 2019 (de Verordening).
6.8.1.
Op grond van artikel 2.9 aanhef en onder c, van de Jw worden bij verordening regels gesteld over de wijze waarop een pgb bedoeld in artikel 8.1.1. van de Jw wordt vastgesteld. In artikel 8ab van de Regeling Jeugdwet is bepaald dat aan een persoon aan wie een pgb is verstrekt ten laste van zijn pgb een hulp uit het sociaal netwerk voor jeugdhulp, die
zonder dienstbetrekkingwordt verleend, kan worden betaald:
a. een tegemoetkoming van maximaal € 141 per kalendermaand;
b. een door het college vastgestelde tegemoetkoming per kalendermaand voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding en reiskosten ten behoeve van de hulp.
6.8.2.
Artikel 5, vijfde lid, van die Verordening bepaalt dat de hoogte van een pgb aan een persoon die behoort tot het eigen sociale netwerk
a. indien er sprake is van een overeenkomst van opdracht in het kader van een
arbeidsrelatie:
minimaal 100% van het wettelijk minimum loon en een minimum vakantietoeslag bedraagt;
b. indien er
geen sprake is van een arbeidsrelatieen dus geen sprake van een overeenkomst van opdracht:
een tegemoetkoming en/of een onkostenvergoeding voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding of reiskosten ten behoeve van de ondersteuning bedraagt, overeenkomstig de door het college daarvoor vastgestelde bedragen.
Het zesde lid bepaalt dat het college nadere regels vaststelt over de hoogte van een pgb en de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.
6.8.3.
Die nadere regels zijn vastgelegd in de Nadere regels persoonsgebonden budget jeugdhulp gemeente Doesburg 2021 (de Nadere regels).
In artikel III van de Nadere regels is bepaald dat de hoogte van een persoonsgebonden aan een persoon die behoort tot het eigen sociale netwerk:
a. indien er sprake is van een overeenkomst van opdracht in het kader van een
arbeidsrelatie:
minimaal 100% van het wettelijk minimum loon en bijbehorende vakantietoeslag en maximaal
€ 20,- per uur bedraagt;
b. indien er
geen sprake is van een arbeidsrelatieen dus geen sprake van een overeenkomst van opdracht: een tegemoetkoming en/of een onkostenvergoeding. Deze tegemoetkoming bedraagt maximaal € 141,- per kalendermaand, eventueel aangevuld met een tegemoetkoming voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding of reiskosten ten behoeve van de hulp. De maximale bedragen die de budgethouder per maand aan de ondersteuning uit het eigen sociale netwerk mag vergoeden zijn:
- Schoonmaakmiddelen: € 15,-
- Eten/drinken: € 450,- (uitgaande van maximaal € 15,- per dag)
- Kleding: € 30,-
- Reiskosten: € 60,-
6.9.
Verweerder heeft overeenkomstig deze bepalingen het aan eisers toegekende pgb vastgesteld. Dat verweerder daarbij ten onrechte niet zou zijn uitgegaan van het minimumuurloon zoals dat hoort bij een 40-urige werkweek hebben eisers niet aannemelijk gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat eisers met hun moeder een arbeidsovereenkomst hebben gesloten ter zake van de verleende jeugdhulp. Van een verplichting om het tarief te baseren op het wettelijk minimumloon dan wel een tarief van maximaal € 20,- per uur te vergoeden is daarom geen sprake. Met het door verweerder gehanteerde tarief acht de rechtbank eisers zeker niet tekort gedaan.
Ook de tegen de vaststelling van het pgb gerichte beroepsgrond slaagt niet.
7. Gelet op de tussenuitspraak en de daarop volgende besluitvorming ziet de rechtbank wel aanleiding om aan eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt toe te kennen. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 837,- en 2 punten voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.929,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 niet ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.929,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.V. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Voor [kind] 10 uur en 55 minuten per week, voor [kind] 15 uur en 20 minuten per week en voor [kind] 12 uur en 40 minuten per week.
2.Dit betreft de uitspraken van 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5704, en 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4694.
3.Voor [kind] 17 uur en 25 minuten per week, voor [kind] 23 uur en 20 minuten per week en voor [kind] 14 uur en 40 minuten per week.