ECLI:NL:RBGEL:2023:2311

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1634
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening in beroepszaak inzake beëindiging recht op opvang gemeentelijke opvang

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die in beroep is gegaan tegen het besluit van de burgemeester van Westervoort. Dit besluit, genomen op 28 november 2022, beëindigde het recht op opvang van verzoekster en haar kinderen in de gemeentelijke opvang. De burgemeester handhaafde dit besluit in een daaropvolgend bezwaar, waardoor verzoekster en haar kinderen de opvang uiterlijk op 21 maart 2023 moesten verlaten. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft op 6 april 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel verzoekster als de gemachtigden van de burgemeester aanwezig waren. De rechter oordeelt dat de rechtsvraag of de burgemeester, zolang het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in rechte onaantastbaar is, zelfstandig het EU-recht moet beoordelen en toepassen, een principiële vraag is die niet in een voorlopige voorzieningenprocedure kan worden beantwoord. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, en het bestreden besluit wordt geschorst tot de uitspraak op het beroep.

De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij het verzoek en dat de gevolgen van het bestreden besluit voor haar minderjarige kinderen aanzienlijk zijn. De burgemeester wordt veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoekster, die in totaal € 1.674,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/1634

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[Verzoekster A] , uit [plaats B] , verzoekster

(gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld),
en

de burgemeester van Westervoort

(gemachtigde: mr. L. Ormel-Koomen en W.B. Vriezen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van de burgemeester om het recht op opvang van haar en haar kinderen, [C] (geboren [in] 2019) en [D] (geboren [in] 2010), in de gemeentelijke [opvang E] , gelegen aan het [adres F] in [plaats B] , te beëindigen.
1.1.
De burgemeester heeft met het besluit van 28 november 2022 het recht op opvang van verzoekster en haar kinderen beëindigd. Met het bestreden besluit van 14 maart 2023 op het bezwaar van verzoekster is de burgemeester bij dit besluit gebleven. Verzoekster en haar kinderen moeten de [opvang E] uiterlijk op dinsdag 21 maart 2023 om 12.00 uur verlaten. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
In zijn mailbericht van 20 maart 2023 heeft de burgemeester de rechtbank meegedeeld in te kunnen stemmen met het opschorten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit en het besluit van 28 november 2022 tot beëindiging van het recht op opvang van verzoekster en haar kinderen in [opvang E] . Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot deze beslissing komt en wat de gevolgen van deze beslissing zijn. Daarbij bespreekt hij eerst wat het wettelijk kader is (onder 5) en de rechtsvraag die gelet op de gronden van verzoekster moet worden beantwoord (onder 6). De voorzieningenrechter komt (onder 7) tot het oordeel dat de rechtsvraag die in deze zaak speelt niet in deze uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden beantwoord. Deze rechtsvraag moet door een meervoudige kamer van deze rechtbank worden beantwoord. Dat is voor de voorzieningenrechter reden om het verzoek toe te wijzen. De voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij dit verzoek.
De feiten
3. Verzoekster is geboren in [Land H] . Zij heeft sinds 2018 gedurende enkele periodes in [Land G] verbleven. Op 1 september 2018 heeft zij een [Land G] verblijfsvergunning gekregen die geldig was tot 27 februari 2019. Op 5 september 2018 is verzoekster [Land G] weer ingereisd. De [Land G] verblijfsvergunning is tweemaal verlengd tot 25 november 2021. Op 19 juli 2022 heeft verzoekster zich voor het eerst ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Vervolgens is zij naar [Land G] gegaan om haar kinderen op te halen. Op 6 september 2022 is zij met haar kinderen aangekomen in de [opvang E] in [plaats B] . Op 7 september 2022 hebben zij zich in de BRP ingeschreven in Westervoort.
Het bestreden besluit
4. Bij besluit van 26 oktober 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag van verzoekster en haar kinderen voor tijdelijke bescherming als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG afgewezen. Deze tijdelijke bescherming houdt verband met de inval in Oekraïne door Russische strijdkrachten. De aanvraag is afgewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat verzoekster tot één van de doelgroepen behoort waarvoor tijdelijke bescherming is bedoeld. Verzoekster heeft een [Land G] verblijfsvergunning geldig van 8 juli 2020 tot 31 december 2021. Uit haar paspoort blijkt dat om verlenging van deze verblijfsvergunning is verzocht. Verzoekster heeft verklaard dat zij en haar kinderen in 2020 voor het laatst in [Land H] zijn geweest. Als verzoekster besluit om geen asielaanvraag in te dienen, zal zij Nederland in beginsel moeten verlaten. Zij ontvangt dan ook geen opvang en voorzieningen. Verzoekers en haar kinderen hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van 26 oktober 2022.
4.1.
De burgemeester legt aan het bestreden besluit - samengevat - het volgende ten grondslag. Omdat de staatssecretaris heeft besloten dat verzoekster niet als ontheemd kan worden aangemerkt, bestaat er voor haar en haar kinderen geen recht op opvang in de [opvang E] . Dat de burgemeester zich ter onderbouwing van zijn besluit (uitsluitend) op het besluit van de staatssecretaris heeft mogen baseren, wordt ondersteund door de reactie die de staatssecretaris op 12 december 2022 heeft gegeven op schriftelijke vragen over problemen voor Oekraïners die zonder verblijfsticker in Nederland verblijven en de nota “Handelswijze gemeenten opvang Oekraïners en derdelanders die nooit aan voorwaarden RTB hebben voldaan” (de nota) van het Programma Directoraat- Generaal Oekraïense Ontheemden van 27 januari 2023. Daaruit volgt, volgens de burgemeester, dat verzoekster geen recht heeft, en overigens nooit heeft gehad, op een verblijf en voorzieningen in de [opvang E] . De burgemeester heeft verzoekster sinds 6 september 2022 ruim meer dan enkele dagen coulance geboden en is niet bereid deze situatie nog langer, mogelijk ten koste van personen die wel als ontheemd kunnen worden aangemerkt, te laten voortduren. Verzoekster en haar kinderen moeten daarom de [opvang E] op dinsdag 21 maart 2023 om 12.00 uur verlaten.
Het wettelijk kader
5. De burgemeester baseert zijn besluit om het recht op opvang van verzoekster en haar kinderen in [opvang E] te beëindigen op artikel 4 van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne (de Regeling).
5.1.
In artikel 4 van de Regeling staat de burgemeester een ontheemde uit kan sluiten van de opvang, bedoeld in het artikel 2, eerste lid, indien:
a. de ontheemde rechtens van zijn vrijheid is ontnomen;
b. door de Minister belast met de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 is geoordeeld dat betrokkene tijdelijke bescherming wordt geweigerd vanwege het bepaalde in artikel 28 van de Richtlijn;
c. de ontheemde tevens de Nederlandse nationaliteit bezit.
Welke rechtsvraag moet in deze zaak worden beantwoord?
6. Verzoekster is het niet eens met het besluit dat zij en haar kinderen de [opvang E] moeten verlaten, omdat het onderzoek van de IND dat ten grondslag ligt aan het besluit van de staatssecretaris van 26 oktober 2022 zeer summier is. In uitspraken van de rechtbank Den Haag in vergelijkbare zaken is steeds geconcludeerd dat dat onderzoek onzorgvuldig en onvolledig is. [1] Het is vaste rechtspraak dat pas mag worden uitgegaan van een oordeel van de staatssecretaris inzake de toepassing van EU-recht indien er een besluit ligt dat in rechte onaantastbaar is. [2] Tot die tijd dient elk bestuursorgaan zelfstandig het EU-recht toe te passen en dienen zij met elkaar te overleggen. Dat klemt temeer nu al vaststaat dat de besluitvorming van de IND ondeugdelijk is en een voorlopige inschatting betreft. In het besluit van 26 oktober 2022 staat dat “nog niet kan worden vastgesteld” of verzoekster en haar kinderen onder de Richtlijn vallen. Het bestreden besluit heeft zeer grote gevolgen voor de minderjarige kinderen van verzoekster. De opmerking van de bezwaarschriftencommissie dat verzoekster en haar kinderen niet in aanmerking komen voor plaatsing van een sticker in hun paspoort en dat zij dus geen ontheemden zijn, kan niet worden aangemerkt als een toetsing aan het EU-recht. Zij vallen wel onder de EU Richtlijn. Tot nu toe is verzoekster als ontheemde aangemerkt en het is niet toegestaan dit zomaar af te nemen terwijl hierover een procedure loopt in bezwaar. Dat is niet alleen in strijd met de eis van een effectief rechtsmiddel zoals bedoeld in artikel 47 van het Handvest voor de Grondrechten EU (het Handvest) maar ook met het Unierechtelijk rechtszekerheidsbeginsel en het Unierechtelijk vertrouwensbeginsel. Ditzelfde geldt voor derdelanders die onder de Richtlijn zijn gebracht en die in de opvang mogen blijven tot tenminste september 2023.
6.1.
In deze zaak speelt de vraag of de burgemeester gehouden is, zolang het besluit van de staatssecretaris van 26 oktober 2022 niet in rechte onaantastbaar is, zelfstandig het EU-recht (de Regeling) te beoordelen en toe te passen.
Meervoudige kamer
7. De vraag of een bestuursorgaan gehouden is, zolang een besluit over de toepassing van EU-recht niet in rechte onaantastbaar is, zelfstandig het EU-recht te beoordelen en toe te passen is een principiële rechtsvraag. De rechtsvraag leent zich daarom niet voor een voorlopige voorzieningenprocedure. De beroepszaak moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter door een meervoudige kamer worden behandeld.

Conclusie en gevolgen

8. Omdat in deze zaak een principiële rechtsvraag moet worden beantwoord wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toe. De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit en het besluit van 28 november 2022 tot beëindiging van het recht op opvang van verzoekster en haar kinderen in [opvang E] tot de uitspraak op het beroep. Op die manier kunnen verzoekster en haar kinderen de uitkomst van de beroepszaak afwachten, zonder dat zij en haar kinderen de [opvang E] nu al moeten verlaten.
8.1.
Omdat het verzoek wordt toegewezen bepaalt de voorzieningenrechter dat de burgemeester het griffierecht ter hoogte van € 184 moet vergoeden en dat verzoekster ook een vergoeding krijgt van haar proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit en het besluit van 28 november 2022 tot de uitspraak op het beroep;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 184,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Peters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

BIJLAGE

Regeling opvang ontheemden Oekraïne

Artikel 1
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
c. ontheemde: de vreemdeling die tijdelijke bescherming geniet als bedoeld in artikel 1 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij onder de reikwijdte valt van het Uitvoeringsbesluit van 4 maart 2022 van de richtlijn 2001/55/EG of een verlenging daarvan;
d. richtlijn: richtlijn 2001/55/EG van de raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PbEU L 212/12);
(…)
g. gezinsleden: de volgende leden van het gezin van de ontheemde die in verband met de tijdelijke bescherming in Nederland aanwezig zijn:
1°. echtgenoten of aan gehuwden gelijkgestelde partners;
2°. hun minderjarige kinderen, mits zij ongehuwd en van hun afhankelijk zijn;
3°. de vader, moeder, of een andere volwassene die volgens het recht of de praktijk in Nederland verantwoordelijk is voor de minderjarige en ongehuwde ontheemde;
Artikel 2, eerste lid
De burgemeester draagt zorg voor de opvang van ontheemden. De in de eerste volzin bedoelde taak is niet van toepassing op alleenstaande minderjarige ontheemden.
Artikel 4
De burgemeester kan een ontheemde uitsluiten van de opvang, bedoeld in het artikel 2, eerste lid, indien:
a. de ontheemde rechtens van zijn vrijheid is ontnomen;
b. door de Minister belast met de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 is geoordeeld dat betrokkene tijdelijke bescherming wordt geweigerd vanwege het bepaalde in artikel 28 van de Richtlijn;
c. de ontheemde tevens de Nederlandse nationaliteit bezit.
Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen
Artikel 2, aanhef en onder c
In deze richtlijn wordt verstaan onder "ontheemden": onderdanen van derde landen of staatlozen die hun land of regio van oorsprong hebben moeten verlaten of geëvacueerd zijn, met name ingevolge een verzoek van internationale organisaties, en wier terugkeer onder veilige en duurzame omstandigheden onmogelijk is gezien de situatie in dat land en die eventueel kunnen vallen onder de toepassing van artikel 1A van het Verdrag van Genève of andere internationale of nationale instrumenten van internationale bescherming, in het bijzonder:
i. i) personen die uit door een gewapend conflict of inheems geweld getroffen gebieden hebben moeten vluchten;
ii) personen die ernstig gevaar lopen op dan wel slachtoffer zijn geweest van systematische of algemene schending van de mensenrechten.
Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan
Artikel 2, eerste lid
1. Dit besluit is van toepassing op de volgende categorieën van personen die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als gevolg van de militaire invasie door de Russische strijdkrachten die op die datum begon:
a. a) Oekraïense onderdanen die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven;
b) staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming of gelijkwaardige nationale bescherming genoten;
c) gezinsleden van de in punten a) en b) genoemde personen.

Voorschrift Vreemdelingen 2000

Artikel 3.9a, eerste lid
Als vreemdelingen, bedoeld in artikel 3.1a, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit, zijn aangewezen vreemdelingen die:
a. de Oekraïense nationaliteit hebben en die na 26 november 2021 Oekraïne zijn ontvlucht of die in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie zijn gereisd;
b. de Oekraïense nationaliteit hebben en die kunnen aantonen dat zij in de periode vóór 27 november 2021 feitelijk al in Nederland verbleven; of
c. beschikken over een op 23 februari 2022 geldige Oekraïense permanente verblijfsvergunning en ten aanzien van wie:
1°. aannemelijk is dat zij Oekraïne na 26 november 2021 hebben verlaten; en
2°. niet is gebleken dat zij na 23 februari 2022 naar het land van herkomst zijn teruggekeerd.
Artikel 3.9a, tweede lid
Artikel 3.1a, eerste lid, aanhef en onder b tot en met d, van het Besluit, is van overeenkomstige toepassing op familieleden van vreemdelingen als bedoeld in het eerste lid.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag 6 december 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:14589) en 2 februari 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:1008).
2.CRvB 18 december 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:4200).