ECLI:NL:RBGEL:2023:2313

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
AWB_23/1160
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening en ongegrondverklaring beroep tegen last onder bestuursdwang voor permanente bewoning recreatiewoning

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers afgewezen en het beroep ongegrond verklaard. Eisers, die eigenaar zijn van een recreatiewoning, hebben bezwaar gemaakt tegen een last onder bestuursdwang die hen verbiedt om permanent in hun recreatiewoning te wonen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede had eerder al maatregelen genomen om de permanente bewoning te beëindigen, maar eisers hebben hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college terecht heeft gehandeld door de last onder bestuursdwang op te leggen, aangezien de permanente bewoning in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het college zouden verplichten om van handhaving af te zien. De eisers hebben onvoldoende aangetoond dat zij in een schrijnende situatie verkeren en dat handhaving onevenredig zou zijn. De voorzieningenrechter wijst erop dat het college voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eisers en dat de handhaving noodzakelijk is voor het algemeen belang. De uitspraak bevestigt dat de last onder bestuursdwang in stand blijft en dat er geen aanleiding is voor een voorlopige voorziening.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 23/1160 en 23/1161
uitspraak van de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] en [eiser], eisers

(gemachtigde: K. Wittop Koning),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede

(gemachtigde: S. Janssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers tegen de last onder bestuursdwang wegens permanente bewoning van hun recreatiewoning. Het college heeft bij besluit van 4 november 2022 aan eisers een preventieve last onder bestuursdwang opgelegd. Met het bestreden besluit van 31 januari 2023 is het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eisers daartegen. [1]
1.1.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college en mr. N.M. Brok en S. de Vries namens het college.
Eiser is niet op zitting verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt de last onder bestuursdwang. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. Het college stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een herhaald verzoek om een voorlopige voorziening, nu het verzoek dezelfde strekking en inhoud heeft en de feitelijke situatie niet is gewijzigd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van een herhaald verzoek. Daarvoor is al voldoende dat het vorige verzoek hangende bezwaar werd gedaan.
Inmiddels is op het bezwaar beslist en nu wordt een voorlopige voorziening gevraagd in de beroepsfase. Daarom zal de voorzieningenrechter dit betoog van het college passeren.
4. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Hoe is het besluit tot stand gekomen?
5. Eisers zijn eigenaar en bewoners van een recreatiewoning aan [locatie] te [woonplaats].
5.1.
Bij besluit van 10 december 2019 heeft het college eisers een last onder dwangsom opgelegd om bewoning van de recreatiewoning voor 10 december 2020 te beëindigen en beëindigd te houden, omdat permanente bewoning van een recreatiewoning in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Indien eisers niet (tijdig) aan dit besluit voldoen, verbeuren zij een dwangsom van € 20.000 ineens. Eisers hebben geen rechtsmiddelen tegen dit besluit ingesteld, zodat dit besluit onherroepelijk is.
5.2.
Omdat eisers de bewoning van de recreatiewoning niet voor 10 december 2020 hebben beëindigd, is het college bij besluit van 16 april 2021 overgegaan tot invordering van de verbeurde dwangsom van € 20.000.
5.3.
Het college heeft bij besluit van 12 mei 2022 een last onder bestuursdwang opgelegd met als voorwaarde dat eisers alsnog voor 10 augustus 2022 de overtreding dienen te beëindigen.
5.4.
Omdat eisers de overtreding niet tijdig hebben beëindigd, is het college op
10 augustus 2022 overgegaan tot verzegeling van de recreatiewoning voor de duur van drie maanden tot 11 november 2022. Eisers hebben geen rechtsmiddelen ingesteld, zodat ook dit besluit onherroepelijk is.
5.5.
Bij besluit van 4 november 2022 heeft het college aan eisers een preventieve last onder bestuursdwang opgelegd. Omdat eisers niet beschikten over andere zelfstandige woonruimte, zij aangaven dat zij na 11 november 2022 weer in de recreatiewoning wilden gaan wonen en zij niet woonachtig waren op het adres waarop zij volgens het BRP zijn ingeschreven, heeft het college de verzegeling van de recreatiewoning voor onbeperkte duur verlengd. Uit het besluit volgt dat de verzegeling wordt opgeheven zodra eisers zelfstandige woonruimte hebben gevonden. Eisers hebben bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
5.6.
De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 13 januari 2023 [2] het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
5.7.
Bij besluit van 3 februari 2023 heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Heeft het college terecht geconcludeerd dat er sprake is van strijdig gebruik?
6. Uit het bestemmingsplan “Omgeving de Goudsberg, [locatie] te [woonplaats]” (hierna bestemmingsplan) vastgesteld op 26 januari 1989 en het “Ede, parapluplan recreatieparken” (hierna Parapluplan) vastgesteld op 23 januari 2020, volgt dat permanente bewoning van de recreatiewoning niet is toegestaan. In artikel 1.6 van de planregels is “permanente bewoning” gedefinieerd als het gebruiken van een recreatie woonverblijf als hoofdverblijf. In artikel 1.4 van de planregels is “hoofdverblijf” gedefinieerd als een gebouw welke voor een persoon functioneert als de plaats waar het centrum van zijn sociale en maatschappelijke activiteiten ligt. De recreatiewoning mag op grond van het bestemmingsplan dus niet als hoofdverblijf worden gebruikt. Dat is ook niet tussen partijen in geschil.
7. Op grond van artikel 5:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een herstelsanctie, zoals de last onder bestuursdwang, preventief worden opgelegd indien het gevaar voor overtreding klaarblijkelijk dreigt. Daarvan is sprake indien een overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen [3] .
7.1.
Vast staat dat het college sinds 2019 twee keer eerder heeft geprobeerd met een last onder dwangsom en een last onder bestuursdwang om eisers de overtreding te laten beëindigen. Eisers hebben geen andere (structurele) woonruimte betrokken. Bovendien houden zij vast aan hun voornemen om terug te keren naar de recreatiewoning voor permanente bewoning. Gelet op deze situatie is het college, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, bevoegd om handhavend op te treden door middel van een preventieve last onder bestuursdwang.
Beginselplicht tot handhaving
8. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Daarnaast kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Bijzondere omstandigheden
9. Eisers voeren aan dat zij zich in een schrijnende situatie bevinden, waardoor het college had moeten afzien van daadwerkelijke handhaving. Eisers en hun minderjarige kinderen hebben geen zicht op andere woonruimte, zij verblijven steeds kort in verschillende recreatiewoningen in verband met de maximale huurtermijn en er is nog steeds sprake van een penibele financiële situatie. Eisers stellen dat hun belangen in het besluit onvoldoende zijn meegewogen en het besluit daarom onvoldoende is gemotiveerd.
10. Ten aanzien van het door eisers aangevoerde motiveringsgebrek overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De bezwaarschriftencommissie stelt zich op het standpunt dat uit het besluit niet voldoende (kenbaar) blijkt in welke mate het college de belangen en de gevolgen voor eisers bij de effectuering van het besluit hebben meegewogen.
De voorzieningenrechter overweegt dat het nemen van een besluit op bezwaar, het college de mogelijkheid biedt een geconstateerd motiveringsgebrek te herstellen [4] . In het bestreden besluit heeft het college het motiveringsgebrek hersteld en overwogen dat eisers niet hebben aangetoond dat zij dakloos zijn, niet aantonen dat zij op zoek zijn naar zelfstandige woonruimte, niet aantonen dat zij vrijwel geen inkomsten meer hebben uit het bedrijf, niet aantonen dat er geen betaalbare woonruimte te vinden is en niet aantonen dat de recreatiewoning alleen met verlies kan worden verkocht. De voorzieningenrechter acht dit een voldoende motivering van het besluit. Het betoog van eisers slaagt niet.
10.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat eisers hun stelling dat er sprake is van een schrijnende situatie nog steeds onvoldoende met stukken hebben onderbouwd. Zo verwijzen eisers steeds naar de algemene situatie op de woningmarkt, maar het is in het geheel niet duidelijk wat zij concreet hebben ondernomen om aan woonruimte te komen en of het voor hen onmogelijk is om andere woonruimte te vinden. Evenmin is er zicht op hun financiële situatie en op de huidige woonomstandigheden. Zoals de voorzieningenrechter in de uitspraak op de voorlopige voorziening hangende bezwaar reeds heeft overwogen, dient diegene die zich beroept op bijzondere omstandigheden dit ook aannemelijk te maken. Het college is daarbij afhankelijk van hetgeen eisers aanleveren. Bovendien heeft het college herhaaldelijk aangegeven mee te willen denken en werken aan oplossingen, mits eisers laten zien welke inspanningen zij verrichten om aan zelfstandige woonruimte te komen. Dat eisers de keuze maken om niet in gesprek te gaan ook verder geen informatie aanleveren, is dan ook voor hun rekening en risico. Het college heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter met de informatie die hij tot zijn beschikking heeft, voldoende rekening gehouden met de omstandigheden en belangen van eisers en hun minderjarige kinderen.
10.2.
Ook het betoog van eisers dat handhavend optreden onevenredig is gelet op de krapte op de woningmarkt, slaagt niet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 1 maart 2023 [5] geoordeeld dat handhaving zware gevolgen heeft en het door de krapte op de woningmarkt moeilijk is om andere woonruimte te vinden, maar dat dat niet betekent dat handhavend optreden onevenredig is, gelet op de daarmee te dienen doelen. Door eisers is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niets aangevoerd dat aanleiding geeft om daar anders over te oordelen.
10.3.
Nu het college de bevoegdheid tot handhaving heeft en eisers onvoldoende hebben onderbouwd dat er sprake is van bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien, ziet de voorzieningenrechter geen redenen om aan te nemen dat het college van handhavend optreden had moeten afzien.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de last onder bestuursdwang in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A. de Wijse-Hageman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.ARN 22/5433
3.ABRvS 21 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU8881
4.Dit volgt uit artikel 7:11 van de Awb.