ECLI:NL:RBGEL:2023:3941

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
AWB - 21/1771 en 21/1772
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en toekenning van WIA-uitkering in het kader van de Ziektewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 6 juli 2023, worden twee zaken behandeld die betrekking hebben op de arbeidsongeschiktheid van een werknemer en de toekenning van een WIA-uitkering. Eiseres, [A] B.V., heeft beroep aangetekend tegen besluiten van het UWV die betrekking hebben op de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft vastgesteld dat de werknemer met ingang van 6 november 2018 doorlopend arbeidsongeschikt is en of de toekenning van de WIA-uitkering per 3 november 2020 correct is.

De rechtbank concludeert dat het UWV zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de medische en arbeidskundige beoordelingen de besluiten van het UWV onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat de werknemer inderdaad doorlopend arbeidsongeschikt is in de zin van de ZW en dat de WIA-uitkering terecht is toegekend. Eiseres heeft in haar verweer aangevoerd dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest en dat de samenstelling van ziekteperiodes niet terecht is, maar de rechtbank volgt deze argumenten niet. De rechtbank wijst de beroepen van eiseres af en bepaalt dat het UWV het griffierecht in de zaak 21/1771 moet vergoeden, maar dat er in de zaak 21/1772 geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank bevestigt dat de besluiten van het UWV in overeenstemming zijn met de geldende wet- en regelgeving en dat de belangen van de betrokken partijen op een juiste manier zijn afgewogen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/1771 en 21/1772

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[A] B.V., gevestigd in [plaats B] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.H. Edema-Spaans),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: P.L.E. Delahaije).

Inleiding

21.1771

Met het besluit van 30 juni 2020 heeft het UWV bepaald dat [C] (werknemer) met ingang van 6 november 2018 doorlopend arbeidsongeschikt is in de zin van de Ziektewet (ZW) en dat zijn ZW-uitkering daarom vanaf 9 december 2019 ongewijzigd blijft doorlopen.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit 1) van 18 februari 2021.

21.1772

Het UWV heeft bepaald dat werknemer met ingang van 3 november 2020 recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 60,57%.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit 2) van 18 februari 2021.
Ten aanzien van beide beroepen heeft het UWV gereageerd met verweerschriften. Ten aanzien van het beroep 21/1771 heeft het UWV daarnaast een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 april 2021 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 28 april 2021 overgelegd.
Werknemer heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met zijn werkgever (eiseres). De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist dat alleen de gemachtigde van eiseres van de medische stukken kennis mag nemen. De rechtbank zal in de uitspraak geen medische informatie opnemen, om te voorkomen dat eiseres alsnog kennisneemt van de medische situatie van eiseres.
Met toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat ging aan deze procedure vooraf

21.1771

1. Werknemer heeft voor het laatst gewerkt als loodgieter/installatiemonteur bij eiseres voor gemiddeld 29,43 uur per week. Op 6 november 2018 heeft werknemer zich ziekgemeld voor dit werk vanwege gezondheidsklachten. Het UWV heeft werknemer vervolgens ziekengeld op grond van de ZW toegekend.
2. Naar aanleiding van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) heeft het UWV met het besluit van 8 november 2019 de ZW-uitkering van werknemer per 9 december 2019 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Werknemer heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt en zich op 31 december 2019 opnieuw ziekgemeld. Omdat werknemer zich binnen vier weken na beëindiging van de ZW-uitkering op basis van de EZWb opnieuw ziek had gemeld, heeft op 18 mei 2020 opnieuw een EZWb plaatsgevonden. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het UWV met het besluit van 30 juni 2020 beslist dat werknemer vanaf 6 november 2019 doorlopend arbeidsongeschikt is in de zin van de ZW en dat zijn ZW-uitkering vanaf 9 december 2019 ongewijzigd blijft doorlopen. Het UWV heeft daarbij beslist dat dit besluit de beslissing van 8 november 2019 vervangt waarin het UWV had besloten de ZW-uitkering te beëindigen naar aanleiding van de EZWb. Eiseres heeft tegen het besluit van 30 juni 2020 bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit 1 heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard.

21.1772

3. Werknemer heeft op 3 september 2020 een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het UWV bepaald dat werknemer met ingang van 3 november 2020 recht heeft op een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 60,57%. Met het bestreden besluit 2 heeft het UWV het bezwaar van eiseres hiertegen ongegrond verklaard.

Wat vindt het UWV

21.1771

4. Het UWV vindt dat werknemer met ingang van 6 november 2018 doorlopend arbeidsongeschikt is omdat hij minder dan 65% kan verdienen van zijn oude loon.
5. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit 1 gebaseerd op het rapport van een arts bezwaar en beroep (arts B&B) [1] van 12 januari 2021. De medische belastbaarheid van werknemer is opgenomen in de FML van 18 mei 2020. In beroep heeft de arts B&B op 28 april 2021 een nieuwe FML opgesteld, waarin de ingangsdatum van de FML is gewijzigd.
6. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit 1 gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige B&B van 4 februari 2021. Naar aanleiding van de in beroep opgestelde FML, heeft het UWV een rapport van de arbeidsdeskundige B&B van 28 april 2021 ingediend, waarin de arbeidsdeskundige B&B ongewijzigd vaststelt dat werknemer op 9 december 2019 niet in staat was om ten minste 65% van zijn oorspronkelijke loon te verdienen
.

21.1772

7. Het UWV vindt dat werknemer op 3 november 2020 voor 60,57% arbeidsongeschikt is en heeft daarom besloten werknemer een WIA-uitkering toe te kennen.
8. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit 2 gebaseerd op het rapport van een arts B&B [2] van 12 januari 2021. De medische belastbaarheid van werknemer is opgenomen in de FML van 16 oktober 2020.
9. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit 2 gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige B&B van 4 februari 2021
.

Wat vindt eiseres

21.1771

10. Eiseres is het niet eens met het UWV. Zij vindt dat het UWV ten onrechte de hernieuwde ziekmelding van 31 december 2019 aan haar als eigenrisicodrager heeft toegerekend. Eiseres stelt dat de besluitvorming onzorgvuldig tot stand is gekomen. Pas een half jaar na de ziekmelding van 31 december 2019 heeft het UWV de ziekmelding in behandeling genomen. Het UWV heeft hierbij geen gedegen onderzoek verricht omdat er geen fysiek onderzoek, maar alleen telefonisch contact met de verzekeringsarts heeft plaatsgevonden. Bovendien kunnen volgens eiseres de nodige vraagtekens gezet worden bij de beoordeling en motivering van de verzekeringsarts omdat de informatie van het telefonisch spreekuur en de informatie vanuit de behandelend sector dateren van bijna een half jaar na de ziekmelding van 31 december 2019. Het fysieke spreekuur met de arts B&B vond maar liefst een jaar na de ziekmelding plaats.
Verder stelt eiseres dat de ziekteperiodes ten onrechte zijn samengevoegd. De ongeschiktheid om te werken bij de ziekmelding van 6 november 2018 vloeide volgens haar niet voort uit dezelfde oorzaak als de ziekmelding van 31 december 2019. Om die reden had een samenstelling van de ziekteperiodes achterwege moeten blijven op grond van artikel 19aa, vierde lid, van de ZW. Volgens eiseres heeft het besluit van het UWV om de ZW-uitkering naar aanleiding van de EZWb te beëindigen formele rechtskracht gekregen omdat werknemer zijn bezwaar hiertegen heeft ingetrokken. De samenstelling van de ziekteperiodes had ook achterwege moeten blijven omdat bij de EZWb is geconcludeerd dat werknemer per 5 november 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was zodat van die datum had moeten worden uitgegaan voor de bepaling van de periode van vier weken en niet vanaf het moment dat de ZW-uitkering daadwerkelijk eindigde (9 december 2019). Daarnaast moet op grond van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 22 maart 2017 [3] de maatstaf van ‘zijn arbeid’ worden opgevat als de arbeid die bij de EZWb gold. Werknemer was dus niet meer als arbeidsongeschikt in de zin van de ZW aan te merken en hij genoot al bijna een maand een Werkloosheidswet (WW)-uitkering. De ziekmelding diende om die reden vanuit de WW-situatie te worden bezien, in welk geval er pas na dertien weken (dan wel eerder als de WW eerder eindigt) aanspraak bestaat op een ZW-uitkering. Het UWV had pas per 9 maart 2020 een ZW-uitkering aan werknemer moeten toekennen. In dat geval had die ZW-uitkering kunnen doorlopen tot de pensioendatum van werknemer en was de uitkering niet ten laste van eiseres gekomen als eigenrisicodrager. Het bepaalde in artikel 19aa, vierde lid, van de ZW, wordt gefrustreerd indien het UWV bij een ziekmelding binnen vier weken na de beëindiging van de ZW-uitkering naar aanleiding van de EZWb opnieuw een EZWb doet aan de hand van de nieuwe medische klachten en beperkingen. Artikel 19aa, vierde lid, van de ZW wordt dan in feite een dode letter. Volgens eiseres is dit beleid strijdig met de wet en de beginselen van behoorlijk bestuur zoals het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Eiseres vindt dat zij erop kon en mocht vertrouwen dat, nadat de ZW-uitkering van werknemer op grond van de EZWb van begin november 2019 ten einde kwam en zij vervolgens meer dan een half jaar niets meer van het UWV had vernomen, zij niet alsnog zou worden geconfronteerd met een nieuwe betalingsverplichting als eigenrisicodrager ZW. Door pas een half jaar na de ZW-aanvraag een beslissing af te geven en eiseres pas toen te informeren over het feit dat zij als eigenrisicodrager voor de betaling daarvan diende zorg te dragen, alsmede voor de re-integratie van werknemer (die toen al ruim een half jaar was gestagneerd), is sprake van een onzorgvuldige en onvoldoende gemotiveerde beslissing, die bovendien voor onevenredige schade voor eiseres heeft gezorgd.
11. Eiseres stelt verder dat de intrekking of verlaging van een uitkering, die voortvloeit uit een door de (ex-)werkgever ingediend beroep, ingevolge artikel 30b, eerste lid, van de ZW niet eerder kan plaatsvinden dan de dag volgend op die waarop de uitspraak is gedaan. Zij vindt echter dat het UWV ingevolge artikel 63a, achtste lid, van de ZW aan de eigenrisicodrager dan de schade dient te vergoeden die deze lijdt door toepassing van artikel 30b, eerste lid, van de ZW.

21.1772

12. Eiseres is het niet eens met het UWV. Zij voert aan dat de beslissing van het UWV onjuist, onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid is, onder meer omdat het UWV in dit geval ten onrechte is uitgegaan van een eerste ziektedag van 6 november 2018 vanwege een (eveneens onterechte) samenstelling van twee ziekteperiodes. Voor de inhoudelijke beroepsgronden tegen de samenstelling van de ziekteperiodes verwijst eiseres naar het beroepschrift en aanvullend beroepschrift met bijbehorende producties in de zaak 21/1771.
13. Eiseres voert aan dat wanneer de rechtbank in de zaak 21/1771 tot het oordeel komt dat de samenstelling van de ziekteperiodes inderdaad niet terecht is geweest, de conclusie geen andere kan zijn dan dat het UWV ten onrechte per 3 november 2020 een WIA-uitkering heeft toegekend aan werknemer. Want in dat geval had werknemer vanuit zijn WW-situatie een ZW-uitkering moeten ontvangen met als eerste ziektedag 31 december 2019 en was die uitkering doorgelopen tot zijn AOW-gerechtigde leeftijd die per 10 februari 2021 zou aanvangen.
14. Indien de rechtbank van oordeel is dat de ziekteperiodes wel terecht zijn samengesteld en er dus voor de datum aanvang AOW-leeftijd een einde wachttijd is bereikt en er dus een WIA-uitkering, zij het voor korte tijd, is toegekend, voert eiseres aan dat het UWV de WIA-uitkering niet aan eiseres had mogen toerekenen. Gelet op de omstandigheden van het geval is dat onjuist en in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het vertrouwensbeginsel en het evenredigheidbeginsel. Eiseres vindt dat zij erop kon en mocht vertrouwen dat, nadat de ZW-uitkering van werknemer naar aanleiding van de EZWb van begin november 2019 ten einde kwam en zij vervolgens meer dan een half jaar niets meer van het UWV had vernomen, zij niet alsnog zou worden geconfronteerd met nieuwe gevolgen van te betalen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, zij het als eigenrisicodrager voor de ZW dan wel in de vorm van verhoogde gedifferentieerde premies in het kader van de WIA-toekenning.

Wat vindt de rechtbank

21.1771

15. De vraag is of het UWV terecht stelt dat werknemer met ingang van 6 november 2018 doorlopend arbeidsongeschikt is in de zin van de ZW en dat zijn ZW-uitkering daarom vanaf 9 december 2019 ongewijzigd blijft doorlopen. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht.
16. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat werknemer vanaf 6 november 2018 doorlopend arbeidsongeschikt is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Medische grondslag van het bestreden besluit 1
Het onderzoek
17. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De arts B&B heeft kennis genomen van het dossier en het bezwaar van eiseres. Hij heeft werknemer gezien en onderzocht op een spreekuur. De rechtbank vindt ook dat de arts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de arts B&B aspecten van de medische situatie van werknemer heeft gemist.
18. De rechtbank stelt vast dat de werknemer in de primaire fase en in de bezwaarfase niet fysiek is onderzocht door een verzekeringsarts. De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de werknemer in bezwaar is gezien en fysiek is onderzocht door een arts B&B, niet zijnde een verzekeringsarts, het medisch onderzoek niet onzorgvuldig maakt. De rechtbank merkt op dat een spreekuurcontact één van de onderzoekshandelingen is om de medische feiten in een concreet geval vast te stellen. Het verrichten van een spreekuurcontact (lichamelijk en/of psychisch onderzoek) behoort niet tot het specifieke specialistische terrein van een geregistreerde verzekeringsarts; iedere afgestudeerde arts is in staat en bevoegd om dit adequaat te doen. Hiervoor is dus wel een arts, maar geen verzekeringsgeneeskundige deskundigheid nodig. Die deskundigheid is wel nodig voor de vertaalslag van die medische feiten naar beperkingen in de functionele mogelijkhedenlijst (of FML), maar die is gewaarborgd door de contrasignering door de verzekeringsarts B&B.
19. Naar het oordeel van de rechtbank maakt ook de omstandigheid dat het onderzoek en de medische informatie dateert van zes maanden na de ziekmelding van 1 december 2019, het onderzoek niet onzorgvuldig. De verzekeringsarts heeft namelijk voldoende onderbouwd waarom de informatie vanuit de behandelend sector van toepassing is op de datum in geding. Naar het oordeel van de rechtbank is om dezelfde reden het onderzoek door de arts B&B, dat een jaar na de ziekmelding van 31 december 2019 heeft plaatsgevonden, niet onzorgvuldig.
De beoordeling
20. De rechtbank is van oordeel dat de arts B&B de medische belastbaarheid van werknemer in het rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de medische belastbaarheid van werknemer zoals de arts B&B die heeft vastgesteld. De arts B&B heeft inzichtelijk gemotiveerd dat uit informatie van de behandelend sector blijkt dat werknemer vanaf november 2019 forse medische klachten heeft op grond waarvan een urenbeperking in combinatie met andere functionele beperkingen dient te worden aangenomen. De medische belastbaarheid van werknemer heeft het UWV vastgelegd in de FML van 28 april 2021. De rechtbank vindt dat de arts B&B voldoende heeft toegelicht waarom hij geen aanleiding heeft gezien de medische belastbaarheid van werknemer in de FML aan te passen. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk en zij ziet dan ook geen aanleiding de arts B&B hierin niet te volgen.
21. De rechtbank stelt vast dat de arts B&B in de beroepsprocedure de ingangsdatum van de FML heeft gewijzigd en deze wijziging heeft vastgelegd in de FML van 28 april 2021. De ingangsdatum was vastgesteld op 18 mei 2020, maar dient 5 november 2019 te zijn. Doordat de FML in beroep is aangepast, is het bestreden besluit pas in beroep van een toereikende medische onderbouwing voorzien. Dit betekent dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd zoals artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vereist. Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd omdat aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet is benadeeld. Mede gelet op wat hierna zal worden overwogen, zou ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit 1
22. De arbeidskundige B&B heeft in het rapport van 28 april 2021 op grond van de in beroep gewijzigde FML van 28 april 2021 geconcludeerd dat geen functies te duiden zijn waarmee werknemer meer dan 65% van zijn maatmanloon kan verdienen. Daarmee is aangetoond dat werknemer niet in staat was tenminste 65% van zijn maatmanloon te kunnen verdienen per 9 december 2019.
Tussenconclusie
23. Het UWV heeft terecht beslist dat werknemer vanaf 6 november 2018 doorlopend arbeidsongeschikt is in de zin van de ZW en dat zijn ZW-uitkering daarom vanaf 9 december 2019 ongewijzigd is blijven doorlopen.
24. De rechtbank volgt eiseres nier in haar stelling dat het UWV de ziekteperiodes van werknemer ten onrechte heeft samengeteld. Het besluit van 30 juni 2020, waarin het UWV heeft besloten dat werknemer vanaf 6 november 2018 doorlopend arbeidsongeschikt is, is in de plaats gekomen van het besluit van 8 november 2019. Dit betekent dat van een onderbreking van de arbeidsongeschiktheid, achteraf bezien, geen sprake is, zodat ook het samentellen van tijdvakken van ongeschiktheid niet aan de orde is. Het beroep van eiseres op artikel 19aa, vierde lid, van de Ziektewet slaagt daarom niet.
25. Ook het beroep van eiseres op de jurisprudentie van de Raad [4] die ziet op welke arbeid als “zijn arbeid” in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt indien sprake is van een nieuwe ziekmelding vanuit de WW, kan eiseres niet baten. Omdat werknemer vanaf 6 november 2018 doorlopend arbeidsongeschikt is, is van een nieuwe ziekmelding vanuit de WW geen sprake meer.
Schadevergoeding?
26. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het UWV op grond van artikel 63a, achtste lid, van de ZW aan haar de schade dient te vergoeden die zij lijdt door toepassing van artikel 30b, eerste lid, van de ZW. Uit artikel 63a, achtste lid, van de ZW in samenhang met artikel 30b, eerste lid, van de ZW volgt dat het UWV de schade vergoedt die de eigenrisicodrager lijdt doordat de intrekking of verlaging van een uitkering die voortvloeit uit het door de werkgever ingestelde bezwaar of beroep, niet eerder plaatsvindt dan de dag volgend op die waarop de beslissing op bezwaar of de uitspraak bekend wordt gemaakt. In deze zaak is geen sprake van een intrekking of verlaging van de uitkering, zodat de artikelen 30b en 63a van de ZW niet van toepassing zijn. Het beroep van eiseres op deze artikelen slaagt daarom niet. Anders dan eiseres stelt, was het UWV dus niet gehouden om op grond van die artikelen aan eiseres een schadevergoeding toe te kennen.

21.1772

27. De vraag is of het UWV terecht aan werknemer per 3 november 2020 een WIA-uitkering heeft toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 60,57%. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht.
28. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat werknemer op 3 november 2020 voor 60,57% arbeidsongeschikt is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Medische grondslag van het bestreden besluit 2
29. De rechtbank is van oordeel dat de arts B&B de medische belastbaarheid van werknemer op 3 november 2020 in het rapport van 12 januari 2021 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd.
30. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat werknemer op 3 november 2020 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de arts B&B heeft vastgesteld.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit 2
31. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij werknemer zijn vastgesteld, ziet de rechtbank in wat eiseres heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
32. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat werknemer op 3 november 2020 met de middelste van de drie geduide functies 39,43% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 60,57% arbeidsongeschikt is.
Tussenconclusie
33. Het UWV heeft terecht besloten dat werknemer per 3 november 2020 60,57% arbeidsongeschikt is. Omdat het UWV terecht heeft beslist dat werknemer vanaf 6 november 2018 doorlopend arbeidsongeschikt is, is het tijdvak van 104 weken arbeidsongeschiktheid [5] op 2 november 2020 verstreken. Het UWV heeft daarom terecht met ingang van 3 november 2020 aan werknemer een WIA-uitkering toegekend.

21.1771 en 21/1772

Schending vertrouwensbeginsel?
34. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat zij erop kon en mocht vertrouwen dat zij niet zou worden geconfronteerd met betalingsverplichtingen op grond van de ZW en WIA. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [6] Eiseres heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Dat het UWV, zoals eiseres stelt, met het besluit van 8 november 2019 de ZW-uitkering van werknemer naar aanleiding van de EZWb heeft beëindigd en zij vervolgens meer dan een half jaar niets meer van het UWV had vernomen, kan niet worden aangemerkt als een toezegging, uitlating en/of gedraging dat zij als eigenrisicodrager niet verantwoordelijk zou worden gehouden voor het uitbetalen van de uitkeringen. Het UWV is bevoegd een besluit te herzien als gevolg van nadien gebleken omstandigheden. Hij hoeft een eerdere fout niet te laten voorbestaan. Bovendien blijkt uit het dossier dat werknemer op 20 december 2019 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 8 november 2019 en dat hij dit bezwaar pas na het besluit van 30 juni 2020 heeft ingetrokken. Ook om die reden kon eiseres er redelijkerwijs niet op vertrouwen dat zij niet verantwoordelijk zou worden gehouden voor het uitbetalen van de uitkeringen. Het besluit van 8 november 2019 had nog geen formele rechtskracht op het moment dat het besluit van 30 juni 2020 werd genomen.
Schending evenredigheidsbeginsel?
35. Voor zover eiseres zich beroept op het evenredigheidsbeginsel, overweegt de rechtbank als volgt. Het evenredigheidsbeginsel bepaalt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. [7] Om na te kunnen gaan of eiseres door het bestreden besluit onevenredig in haar belangen wordt getroffen, dient het dagelijks bestuur alle door eiseres aangevoerde relevante feiten en omstandigheden mee te wegen en op basis daarvan een besluit te nemen. Zoals de Raad in de uitspraak van 11 oktober 2022 [8] heeft overwogen is de ratio van het evenredigheidsbeginsel niet zozeer het in het algemeen tegengaan van nadelige gevolgen van besluitvorming, maar het voorkomen van onnodig nadelige gevolgen. De enkele stelling van eiseres dat zij als gevolg van de beslissing dat werknemer vanaf 6 november 2018 doorlopend arbeidsongeschikt is als eigenrisicodrager verantwoordelijk wordt gehouden voor het uitbetalen van de ZW-uitkering, is onvoldoende om deze beslissing als onevenredig te beoordelen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

36. Het UWV heeft terecht besloten dat werknemer met ingang van 6 november 2018 doorlopend arbeidsongeschikt is in de zin van de ZW. Ook heeft het UWV terecht besloten dat werknemer met ingang van 3 november 2020 recht heeft op een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 60,57%.
37. De beroepen van eiseres zijn ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt.
38. Vanwege toepassing van artikel 6:22 van de Awb in de zaak 21/1771, zoals hiervoor onder 21. vermeld, bepaalt de rechtbank dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht en de in beroep gemaakte proceskosten behorend bij zaak 21/1771 moet vergoeden. Deze kosten worden begroot op € 837,- voor verleende bijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1) en € 360,- voor het betaalde griffierecht. In de zaak 21/1772 bestaat voor een proceskostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- draagt het UWV in de zaak 21/1771 op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de zaak 21/1771 in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan op 6 juli 2023 door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. Kroon, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De medische heroverweging is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts B&B.
2.De medische heroverweging is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts B&B.
4.Zie de uitspraken van de Raad van 2 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225, en 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672.
5.Zie artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.
7.Artikel 3:4, tweede lid, van de Awb.
8.Uitspraak van de Raad van 11 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2207.