ECLI:NL:RBGEL:2023:599

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
22_891
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Wevers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bron van inkomen en winst uit onderneming bij exploitatie zeegaand zeiljacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had voor de jaren 2016 en 2017 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ontvangen, die zij betwistte. De rechtbank moest beoordelen of de activiteiten van eiseres met betrekking tot de exploitatie van een zeegaand zeiljacht als bron van inkomen konden worden aangemerkt. Eiseres stelde dat zij concrete voorbereidingen had getroffen voor de exploitatie van het zeiljacht, maar dat deze activiteiten waren belemmerd door een conservatoir beslag dat door haar ex-echtgenoot was gelegd. De rechtbank oordeelde dat, ondanks het ontbreken van omzet, eiseres aannemelijk had gemaakt dat er een objectieve voordeelsverwachting was. De rechtbank concludeerde dat de activiteiten van eiseres als winst uit onderneming moesten worden aangemerkt, en dat de aanslagen dienovereenkomstig moesten worden verminderd. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond en bepaalde dat de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017 moesten worden verminderd tot respectievelijk € 2.100 en € 20.801. Tevens werd de belastingrente dienovereenkomstig verminderd. Eiseres kreeg het betaalde griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 22/891, 22/892 en 22/893

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaken tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor [plaatsnaam] , verweerder.

Inleiding

Voor het jaar 2016 heeft verweerder aan eiseres een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.900, en daarnaast een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw), berekend naar een bijdrage-inkomen van € 50.900. Gelijktijdig is bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht (belastingrentebeschikkingen).
Voor het jaar 2017 heeft verweerder aan eiseres een aanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.000, opgelegd. Gelijktijdig is een belastingrentebeschikking opgelegd.
Verweerder is bij uitspraken op bezwaar van 7 december 2021 (Zvw 2016), 8 december 2021 (IB/PVV 2016) en 8 december 2021 (IB/PVV 2017) gedeeltelijk aan de bezwaren tegemoetgekomen. Verweerder heeft daarbij de aanslag IB/PVV 2016 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.834, de aanslag Zvw 2016 verminderd tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 22.834 en de aanslag IB/PVV 2017 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.646. Tevens heeft verweerder de belastingrentebeschikkingen dienovereenkomstig verminderd.
Eiseres heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 19 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door [persoon A] . Namens verweerder zijn [persoon B] en [persoon C] verschenen.
De rechtbank heeft bij brief van 1 november 2022 het onderzoek heropend en eiseres in de gelegenheid gesteld om de in de aangiften IB/PVV 2016 en IB/PVV 2017 aangegeven resultaten van de eenmanszaak [eenmanszaak] te onderbouwen. Eiseres heeft bij brief van 17 november 2022 nadere stukken ingediend. Verweerder heeft bij brief van 9 december 2022 hierop gereageerd. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Feiten

1. Eiseres staat vanaf [datum] ingeschreven op het adres [adresgegevens] . Op dit adres staat ook [persoon A] ( [persoon A] ) ingeschreven.
2. Eiseres heeft op 9 juli 2015 een zeiljacht aangekocht van de [naam stichting] ( [Stichting] ) voor een bedrag van € 85.000 inclusief omzetbelasting. [persoon A] is bestuurslid van de [Stichting] .
3. Eiseres en [persoon A] zijn per 1 januari 2016 een vennootschap onder firma aangegaan onder de handelsnaam [naam VOF] (de VOF). Het aandeel van eiseres in de VOF is 35%. De activiteiten van de VOF betreffen de exploitatie van een Bed & Breakfast en een restaurant op het adres [adresgegevens] . Voorheen heeft [persoon A] deze activiteiten in de vorm van een eenmanszaak geëxploiteerd.
4. Eiseres heeft zich met terugwerkende kracht per 1 juli 2016 ingeschreven als zelfstandig ondernemer in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel (KvK) onder de handelsnaam [onderneming] met als activiteiten: de exploitatie van een zeegaand zeiljacht ten behoeve van toerisme en recreatie.
5. Op 14 juli 2016 heeft de ex-echtgenoot van eiseres conservatoir beslag gelegd op eerdergenoemd zeiljacht vanwege een gerechtelijke procedure.
6. Eiseres heeft voor de jaren 2016 en 2017 aangifte IB/PVV ingediend. Voor [onderneming] heeft zij een belastbare winst uit onderneming van negatief € 24.109 voor het jaar 2016 en een belastbare winst uit onderneming van negatief € 24.239 voor het jaar 2017 in aanmerking genomen.
7. Verweerder heeft op 22 mei 2019 schriftelijk een boekenonderzoek bij eiseres aangekondigd ten aanzien van de aangiften IB/PVV over de jaren 2016 en 2017 en ten aanzien van de omzetbelasting over de periode 1 juli 2016 tot en met 31 december 2017. Het definitieve rapport van dit boekenonderzoek is uitgebracht op 21 november 2019. Verweerder heeft daarin geconcludeerd dat de activiteiten van eiseres bij zowel [onderneming] als de VOF in de jaren 2016 en 2017 niet als bron van inkomen kunnen worden aangemerkt. In dat kader heeft verweerder de door eiseres in aanmerking genomen negatieve resultaten van zowel [onderneming] als de VOF voor deze jaren gecorrigeerd.
8. Bij brief van 5 oktober 2020 heeft verweerder zijn voorgenomen beslissing op de bezwaren van eiseres medegedeeld. Naar aanleiding van hetgeen door eiseres is aangevoerd, is verweerder tot de conclusie gekomen dat bij de VOF wel een bron van inkomen aanwezig is. Verweerder heeft de winst van de VOF – overeenkomstig de uitkomsten van het boekenonderzoek – voor het jaar 2016 gesteld op negatief € 11.248 en voor het jaar 2017 op negatief € 14.176. Daarbij heeft verweerder 35% van deze bedragen bij eiseres in aanmerking genomen, omdat haar aandeel in de VOF 35% is. Voor [onderneming] heeft verweerder aangegeven bij zijn standpunt te blijven dat volgens hem geen sprake is van een bron van inkomen.
9. Bij brief van 22 november 2021 heeft verweerder een kennisgeving van de uitspraken op bezwaar verstuurd. De aanslag IB/PVV 2016 is vervolgens bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 8 december 2021 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.834. De aanslag Zvw 2016 is bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 7 december 2021 verminderd tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 22.834 en de aanslag IB/PVV 2017 is bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 8 december 2021 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.646. Tevens heeft verweerder de belastingrentebeschikkingen verminderd overeenkomstig de verminderen van de aanslagen.
10. Op 15 december 2021 heeft de ex-echtgenoot het conservatoir beslag opgeheven en het zeiljacht verkocht via een veiling.
11. Tot de gedingstukken behoren facturen van [bedrijf] voor de stalling en renovatie van het zeiljacht, facturen van [bedrijf] voor de domeinregistratie en webhosting van de website en facturen van [verzekeringsmaatschappij] voor de verzekering van het zeiljacht.
12. Verder behoren tot de gedingstukken het diploma Sociale Hygiëne van eiseres en diverse diploma’s en vaarbewijzen van [persoon A] .

Beoordeling door de rechtbank

13. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanslagen IB/PVV 2016, Zvw 2016 en IB/PVV 2017 tot de juiste bedragen heeft vastgesteld. Meer in het bijzonder beoordeelt de rechtbank of de activiteiten van eiseres bij [eenmanszaak] in de jaren 2016 en 2017 kunnen worden aangemerkt als een bron van inkomen. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord, beoordeelt de rechtbank of deze bron van inkomen kan worden aangemerkt als winst uit onderneming.
Is sprake van een bron van inkomen?
14. Een voordeel kan slechts inkomen zijn indien er een bepaalde bron aan ten grondslag ligt. Volgens vaste jurisprudentie worden als uitgangspunt de volgende drie algemene voorwaarden gesteld aan een bron van inkomen:
deelname aan het economische verkeer;
het (subjectieve) oogmerk om voordeel te behalen; en
de (objectieve) verwachting dat het voordeel redelijkerwijs kan worden behaald.
15. Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt dat eiseres met haar activiteiten geen deel heeft genomen aan het economisch verkeer ingetrokken. Ook is tussen partijen niet in geschil dat zij met haar activiteiten winst heeft beoogd. Met betrekking tot de vraag of de activiteiten van eiseres een bron van inkomen vormen, is tussen partijen daarom uitsluitend nog in geschil of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting.
16. De vraag of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting moet in beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar, maar feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen daarbij mede in aanmerking worden genomen. [1] Bij de beoordeling van de objectieve voordeelsverwachting dienen incidentele invloeden uitgesloten te worden. [2] Verder dient de vraag of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting te worden beoordeeld vóór toepassing van fiscale faciliteiten. [3]
17. Op eiseres rust de last feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat met betrekking tot de activiteiten in 2016 en 2017 bij [eenmanszaak] sprake was van een objectieve voordeelsverwachting.
18. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij door het conservatoir beslag op haar zeiljacht belemmerd werd om omzet te behalen en dat dit een zodanig bijzondere omstandigheid is, dat deze de objectieve voordeelsverwachting niet aantast. Zij voert aan dat zij het zeiljacht heeft gekocht ten behoeve van recreatie voor gasten en in dat kader ook diverse kosten heeft gemaakt. Zij verwijst daarvoor onder andere naar de facturen van [bedrijf] voor de stalling en renovatie van het zeiljacht, de facturen van [bedrijf] voor de domeinregistratie en webhosting van de website en de facturen van [verzekeringsmaatschappij] voor de verzekering van het zeiljacht. Eiseres voert aan dat de planning was om het zeiljacht na de renovatie tegenover de Bed & Breakfast en het restaurant in de jachthaven van [persoon D] neer te leggen, zodat een samenwerking met de VOF kon worden aangegaan. Eiseres betoogt verder dat zij in de VOF ervaring heeft opgedaan met het koken en serveren voor gasten en tevens het diploma Sociale Hygiëne heeft gehaald. Eiseres stelt dat de omzet zonder het conservatoir beslag € 100.000 tot € 200.000 per jaar zou bedragen. Uit marktgegevens volgt volgens haar dat de huur van enkel een schip met schipper al tussen de € 15.000 en € 30.000 per week bedraagt. Eiseres betoogt dat zij [persoon A] en andere contacten met een schippersbevoegdheid bereid heeft gevonden om te varen met het zeiljacht. Tot slot voert eiseres nog aan dat het zeiljacht met 10 slaapplaatsen te groot is om in privé als bewoning te dienen.
19. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een objectieve voordeelsverwachting. Het geven van een opdracht voor het opknappen van de buitenkant van het zeiljacht en de opzet van een webpagina met een aankondiging zijn daarvoor onvoldoende, aldus verweerder.
20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres voldaan aan de op haar rustende bewijslast. Weliswaar zijn geen objectieve stukken overgelegd die de gestelde omzet staven, maar dat laat in dit concrete geval onverlet dat eiseres met hetgeen zij heeft aangevoerd aannemelijk heeft gemaakt dat in redelijkheid mocht worden verwacht dat er in de nabije toekomst positieve resultaten zouden kunnen worden gerealiseerd met de activiteiten. Anders dan verweerder meent, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank meer gedaan dan enkel het opknappen van de buitenkant van het zeiljacht en het opzetten van een webpagina. Eiseres heeft onweersproken gesteld dat zij ervaring heeft opgedaan in het vakgebied. In dit licht acht de rechtbank ook van belang dat verweerder heeft erkend dat eiseres ondernemer is in de VOF. Daarnaast heeft zij onbetwist gesteld dat zij [persoon A] en andere contacten met een schippersbevoegdheid bereid heeft gevonden om te varen met het zeiljacht. Daarbij heeft zij tevens onderzoek gedaan naar de inhuurprijs van een schipper op de markt. Verder heeft eiseres ter zitting haar plannen omtrent de samenwerking tussen [eenmanszaak] en de VOF verder toegelicht. Al met al heeft eiseres op deze manier aannemelijk gemaakt dat zij concrete activiteiten heeft verricht ter voorbereiding op de exploitatie van het zeiljacht. Dat eiseres met de activiteiten geen omzet heeft behaald en dat de activiteiten slechts gedurende een zeer korte periode zijn ontplooid, brengen niet mee dat geen sprake kan zijn van een objectieve (positieve) voordeelsverwachting. Het gaat immers om de verwachting en niet is vereist dat die verwachting zich al heeft bewezen door een resultaat. Dit is in dit geval bovendien een onmogelijk bewijs, omdat de activiteiten zijn beëindigd wat uitsluitend is te wijten aan het conservatoir beslag. Deze eenmalige tegenvaller tast echter naar het oordeel van de rechtbank de objectieve voordeelsverwachting niet aan, omdat niet aannemelijk is dat een en ander reeds bij de start van de activiteiten voorzienbaar was, aangezien eiseres het zeiljacht heeft gekocht op 9 juli 2015 en het conservatoir beslag pas een jaar later is opgelegd.
21. Het vorenstaande, alles tezamen genomen, brengt de rechtbank tot het oordeel dat er sprake is van een bron van inkomen.
Is sprake van winst uit onderneming?
22. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de bron van inkomen van eiseres moet worden aangemerkt als winst uit onderneming of als resultaat uit overige werkzaamheden.
23. Onder onderneming moet worden verstaan een duurzame organisatie die erop is gericht met behulp van arbeid en veelal kapitaal deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer met het oogmerk winst te behalen. Bij de beoordeling of sprake is van een onderneming dient onder andere te worden gekeken naar de duurzaamheid en de omvang van de werkzaamheden, de grootte van de opbrengst, de winstverwachting, het lopen van (ondernemers)risico, het streven naar continuïteit, de beschikbare tijd, de bekendheid die naar buiten aan de werkzaamheden wordt gegeven, het aantal opdrachtgevers en het spraakgebruik. [4]
24. Met de exploitatie van een zeiljacht, een duurzaam investeringsgoed, in de door eiseres beoogde vorm en omvang zal in de regel worden voldaan aan bovengenoemde omschrijving. In de niet nader onderbouwde stelling van verweerder dat geen sprake is van het voeren van een onderneming, ziet de rechtbank geen aanleiding om daar in het onderhavige geval van af te wijken. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de bron van inkomen winst uit onderneming.
25. Ingeval de rechtbank tot het oordeel zou komen dat de bron van inkomen winst uit onderneming vormt, heeft verweerder aangegeven aan te sluiten bij de door eiseres voor [onderneming] in aanmerking genomen belastbare winst uit onderneming van negatief € 24.109 voor het jaar 2016 en de belastbare winst uit onderneming van negatief € 24.239 voor het jaar 2017. Tussen partijen is niet in geschil dat het aandeel van eiseres in de belastbare winst uit onderneming van de VOF voor het jaar 2016 negatief € 3.937 (35% van € 11.248) en voor het jaar 2017 negatief € 4.962 (35% van € 14.176) bedraagt. Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder daarnaast zelfstandigenaftrek, startersaftrek en de MKB-winstvrijstelling toegekend. Dit resulteert in een totaal belastbare winst uit onderneming van:
2016
Winst uit onderneming:
-€ 28.046
(- 24.109 - 3.937)
Zelfstandigenaftrek:
€ 7.280
-/-
Startersaftrek:
€ 2.123
-/-
MKB-winstvrijstelling:
€ 5.243
+
(14% * - 37.449)
Belastbare winst uit onderneming:
-€ 32.206
2017
Winst uit onderneming:
-€ 29.201
(- 24.239 - 4.962)
Zelfstandigenaftrek:
€ 7.280
-/-
Startersaftrek:
€ 2.123
-/-
MKB-winstvrijstelling:
€ 5.405
+
(14% * - 38.604)
Belastbare winst uit onderneming:
-€ 33.199
26. Tussen partijen is niet in geschil dat de eiseres in 2016 een bedrag van € 34.306 en in 2017 een bedrag van € 54.000 aan alimentatie heeft ontvangen. Dit resulteert in een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.100 (€ 34.306 -/- € 32.206) voor het jaar 2016 en een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.801 (€ 54.000 -/- € 33.199).
Belastingrente
27. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Aangezien eiseres geen zelfstandige beroepsgronden tegen de belastingrentebeschikkingen heeft aangevoerd, moet de in rekening gebrachte belastingrente worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslagen.

Conclusie en gevolgen

28. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen gegrond te worden verklaard. De aanslag IB/PVV 2016 dient te worden verminderd tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.100, de aanslag Zvw 2016 tot een bedrag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 2.100 en de aanslag IB/PVV 2017 tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.801. De bij de aanslagen opgelegde belastingrentebeschikkingen dienen overeenkomstig te worden verminderd.
Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2016 tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.100;
  • vermindert de aanslag Zvw 2016 tot een bedrag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 2.100;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2017 tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.801;
  • vermindert de belastingrentebeschikkingen dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Wevers, rechter, in aanwezigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Hoge Raad 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5707 en Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2390.
2.Gerechtshof Leeuwarden 3 januari 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BV0222.
3.Hoge Raad 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU1991.
4.Hoge Raad 21 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5328 en Hoge Raad 4 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0662.