ECLI:NL:RBGEL:2024:2595

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
AWB 23/1480
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verkeersbesluit tot afsluiting van een weg voor doorgaand verkeer ten behoeve van een overloopparkeervoorziening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn. Het besluit betreft de afsluiting van de [locatie 1] voor doorgaand verkeer, met als doel het creëren van een overloopparkeervoorziening voor bezoekers van [locatie 2] op piekdagen. De afsluiting mag maximaal 25 keer per jaar plaatsvinden tussen 1 april en 31 oktober in de jaren 2022 en 2023. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat op 14 april 2022 is genomen, en is in beroep gegaan na het bestreden besluit van 26 januari 2023.

De rechtbank heeft de zaak op 9 april 2024 behandeld. Eiseres stelt dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen en dat er geen procesbelang is, omdat het besluit al is uitgevoerd. De rechtbank oordeelt dat eiseres wel degelijk procesbelang heeft, omdat het nieuwe besluit van 1 december 2023, dat eenzelfde verkeersbesluit betreft, relevant is voor de beoordeling van het onderhavige besluit. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit bevoegd is genomen, maar lijdt aan een ondertekeningsgebrek. Dit gebrek leidt echter niet tot benadeling van eiseres, omdat het besluit met dezelfde uitkomst ook zonder het gebrek zou zijn genomen.

De rechtbank oordeelt verder dat het college de belangen van de natuur en het milieu voldoende heeft meegewogen en dat er geen noodzaak is voor een stikstofberekening. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wijst het verzoek om schadevergoeding af, en bepaalt dat het college het griffierecht en proceskosten aan eiseres moet vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij verkeersbesluiten en de rol van de bestuursrechter in deze beoordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/1480

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Abdelkader Mohamed),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn, het college
(gemachtigde: mr. J.J. Tooren)
alsmede
de Staat der Nederlanden(de minister van Justitie en Veiligheid), derde-partij.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het verkeersbesluit van het college om de [locatie 1] (inclusief de parallelwegen) voor het doorgaande verkeer, tussen de ingang van [locatie 2] (hierna: [locatie 2] ) en [locatie 3] , af te sluiten ten behoeve van het creëren van een overloopparkeervoorziening voor de attracties in [locatie 2] op piekdagen. De afsluiting mag maximaal 25 keer (dagen) per jaar plaatsvinden, gedurende de periode tussen 1 april en 31 oktober van de jaren 2022 en 2023.
1.1.
Het college heeft dit besluit genomen op 14 april 2022. Met het bestreden besluit van 26 januari 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eiseres heeft een verzoek gedaan om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Staat der Nederlanden heeft afgezien van het voeren van verweer. [1]
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres: bestuurders [persoon A] en [persoon B] en voorzitter [persoon C] en de gemachtigde van eiseres. Namens het college: [persoon D] en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Bezoekers van (de attracties in) [locatie 2] kunnen parkeren op de hoofdparkeerterreinen. Op drukke dagen zijn die parkeervoorzieningen echter niet toereikend. Om op de piekdagen zoveel mogelijk te voorkomen dat bezoekers in omliggende wijken parkeren, is in het verleden ook gebruik gemaakt van een deel van de [locatie 1] als overloopparkeervoorziening. Vanaf 2017 heeft de gemeente Apeldoorn met voetbalvereniging [naam voetbalvereniging] een huurcontract afgesloten om twee velden van [naam voetbalvereniging] te gebruiken als overloopparkeervoorziening. Op 1 november 2021 liep het huurcontract af en over een voortzetting is geen overeenstemming bereikt tussen de gemeente en [naam voetbalvereniging] . In 2020 heeft het college, met instemming van de gemeenteraad, besloten om het gebruik van de velden van [naam voetbalvereniging] als overloopparkeervoorziening definitief te willen maken. Daarvoor is een bestemmingsplanwijziging in procedure gebracht. Als dat rond is, wil de gemeente een juridische procedure starten om de velden terug te kopen. In afwachting daarvan heeft het college voor de jaren 2022 en 2023 een alternatieve tijdelijke oplossing voor een overloopparkeervoorziening onderzocht. Die is volgens het college noodzakelijk om de verkeers- en bezoekersstromen goed te kunnen begeleiden, overlast van het parkeren en zoekend verkeer in de woonomgeving van de omliggende wijken te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken en de attracties bereikbaar te houden.
2.1.
Het college heeft tien mogelijke locaties voor een overloopparkeervoorziening onderzocht. Er is gekeken naar een locatie die per direct beschikbaar is, waar vrijwel geen procedures voor nodig zijn, die voldoende parkeergelegenheid biedt, goed bereikbaar is en waar parkeren ook is toegestaan volgens de geldende milieu- en natuur wet- en regelgeving
.Bij besluit van 22 maart 2022 heeft het college besloten tot het gebruik van de [locatie 1] als overlooplocatie voor de jaren 2022 en 2023. Daaraan lag ten grondslag dat deze locatie beschikt over voldoende capaciteit voor de aanvullende parkeerbehoefte op de drukke dagen (maximaal 600 auto’s), een beperkte loopafstand heeft ten opzichte van de attracties, de mogelijkheid biedt om de verkeersbegeleiding goed te organiseren en er geen planologische procedures noodzakelijk zijn.
2.2.
Om het gebruik van een deel van de [locatie 1] als overloopparkeervoorziening mogelijk te maken zonder dat de verkeersveiligheid in het geding komt, heeft het college het verkeersbesluit genomen. De afsluiting voor het doorgaande verkeer ten behoeve van het creëren van een overloopparkeervoorziening voor bezoekers wordt vormgegeven door middel van het plaatsen van verschillende verkeerstekens, waaronder voor het verlagen van de snelheid naar 30 kilometer per uur en voor het instellen van een eenrichtingsweg. Het gemotoriseerd- en fietsverkeer wordt omgeleid. Het college heeft ook een quickscan flora en fauna laten uitvoeren door het landelijk adviesbureau [naam adviesbureau] , vastgelegd in een rapport van 25 februari 2022.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het verkeersbesluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft eiseres een procesbelang bij de beoordeling van het bestreden besluit?
5. Het college stelt zich primair op het standpunt dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar beroep vanwege het ontbreken van procesbelang. Het onderhavige verkeersbesluit is immers reeds uitgewerkt en een principieel gelijk halen levert geen procesbelang op. Het college heeft daarbij opgemerkt dat als de rechtbank van oordeel is dat er met het nieuwe besluit van 1 december 2023 waarbij voor de seizoenen van 2024 tot en met 2027 eenzelfde verkeersbesluit is genomen, voldoende procesbelang is, het college zich voegt naar dat oordeel.
5.1.
De bestuursrechter is alleen gehouden tot de inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan als de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Als dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend wegens de principiële betekenis daarvan. [2]
5.2.
Met het nieuwe besluit is eenzelfde verkeersbesluit genomen als hier aan de orde is. In dat nieuwe verkeersbesluit wordt ook verwezen naar (de overwegingen en motivering in) het onderhavige verkeersbesluit. Eiseres heeft tegen dat nieuwe verkeersbesluit bezwaar gemaakt. Een inhoudelijk oordeel over het onderhavig verkeersbesluit kan daarom van belang zijn in de procedure over het nieuwe verkeersbesluit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres een actueel en reëel procesbelang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit. Het beroep is ontvankelijk.
Is het bestreden besluit bevoegd genomen?
6. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Dat is namelijk genomen door de burgemeester en dit had het college moeten zijn. Uit het onderliggend collegebesluit van 22 maart 2022 volgt ook dat het verkeersbesluit niet is genomen door het college want daaruit volgt juist dat het college dacht dat geen verkeersbesluit nodig zou zijn. Bovendien is het bestreden besluit ook in de ik-vorm geschreven. Dit maakt dat ook getwijfeld kan worden of het primaire besluit wel bevoegd is genomen. Verder blijkt niet dat de vakgroepleider bezwaar en beroep bevoegd is om namens het college het bestreden besluit te nemen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het is juist dat het bestreden besluit namens de burgemeester is ondertekend, maar er is geen reden om ervan uit te gaan dat het bestreden besluit niet door het college is genomen. Daarvoor is van belang dat het college in het verweerschrift in beroep, dat namens het college is ondertekend, vermeldt dat het bestreden besluit door het college is genomen maar daaronder abusievelijk de burgemeester is vermeld. Ook op de zitting heeft het college dit verklaard. Verder is van belang dat het college er terecht op heeft gewezen dat het bestreden besluit in de wij-vorm is geschreven wat er op wijst dat het genomen is door het college. De ene zinsnede op het eind waarin staat: ‘Voor de overige motivering van deze beslissing op uw bezwaarschrift verwijs ik u naar het namens ons ingediende verweerschrift van 30 september 2022 en het bijgevoegde advies van de bezwarencommissie’, geeft de rechtbank geen aanleiding om aan het voorgaande te twijfelen nu het bestreden besluit voor het belangrijkste deel - de inhoud en conclusie - is geschreven in de wij-vorm. Wat er in het onderliggend collegebesluit van 22 maart 2022 staat doet hier niet aan af nu dat niet ziet op het nemen van het bestreden besluit.
Er is ook geen aanleiding om te betwijfelen of het primaire besluit, dat namens het college is ondertekend, bevoegd is genomen. Verder is op de zitting vastgesteld, op grond van het Mandaat- en volmachtregister van de afdeling Juridische Zaken van de gemeente Apeldoorn (zoals geldend ten tijde van belang), dat de vakgroepleider bezwaar en beroep bevoegd is om namens het college het bestreden besluit te nemen. Dat is door eiseres niet betwist.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit bevoegd genomen, maar lijdt het aan een ondertekeningsgebrek. [3] Tot welk gevolg dit moet leiden komt hierna in rechtsoverweging 14 aan de orde.
Het beoordelingskader
7. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) is een verkeersbesluit nodig als door de plaatsing of verwijdering van de bij het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: Babw) aangewezen verkeerstekens en onderborden een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd. Op grond van het tweede lid van dit artikel is een verkeersbesluit ook nodig als maatregelen tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorziening ter regeling van het verkeer leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
7.1.
Artikel 21 van het Babw bepaalt dat de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval vermeldt welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Als ook andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen in het geding zijn, wordt aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
7.1.1.
De in artikel 2, eerste lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen zijn:
het verzekeren van de veiligheid op de weg;
het beschermen van weggebruikers en passagiers;
het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
De in artikel 2, tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen zijn:
het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0003245&g=2024-03-25&z=2024-03-25);
het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
7.2.
Het college komt bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde begrippen. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het college van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen. Nadat het college heeft vastgesteld welke verkeersbelangen naar zijn oordeel bij het besluit moeten worden betrokken, moet het die belangen tegen elkaar afwegen. Bij die afweging heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen (artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). [4] Daarbij geldt dat het college niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen. [5]
Is het bestreden besluit genomen in strijd met het verbod op détournement de pouvoir?
8. Eiseres voert primair aan dat het bestreden besluit genomen is in strijd met het verbod van détournement de pouvoir. Het bestreden besluit is immers genomen met het doel om een tijdelijk parkeerterrein te realiseren ten behoeve van [locatie 2] en dat is niet in overeenstemming met het bepaalde in artikel 2 van de Wvw 1994 en dus het bepaalde in artikel 21 van het Babw. Om een parkeerterrein te realiseren is een omgevingsvergunning nodig.
8.1.
In het verkeersbesluit staat dat een tijdelijke overloopparkeervoorziening noodzakelijk is om de verkeers- en bezoekersstromen goed te kunnen begeleiden, overlast van het parkeren en zoekend verkeer in de woonomgeving van de omliggende wijken te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken en de attracties bereikbaar te houden. In het onderliggend collegebesluit van 22 maart 2022 is gekozen voor de [locatie 1] als locatie voor de overloopparkeervoorziening. In het verkeersbesluit staat dat ervoor gekozen is om de [locatie 1] af te sluiten voor doorgaand verkeer om het parkeren voor bezoekers mogelijk te maken zonder dat de verkeersveiligheid in het geding komt. Daarmee zijn de doelstellingen van het verkeersbesluit vermeld. Het verkeersbesluit vermeldt als belangen die daaraan ten grondslag liggen, de belangen genoemd in artikel 1, eerste lid, onder a en b van de Wvw 1994 en de belangen genoemd in artikel 2 onder a en b van de Wvw 1994. Als belangen die mogelijk in het geding zijn worden vermeld de belangen genoemd in artikel 1, eerste lid, onder c en d van de Wvw 1994. Daarmee is ook, conform artikel 21 van het Babw, aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit.
8.2.
Het verbod van détournement de pouvoir houdt in dat het college zijn bevoegdheid tot het nemen van een verkeersbesluit niet voor een ander doel mag gebruiken dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Niet aannemelijk is geworden dat daar sprake van is. Uit het verkeersbesluit volgt dat de (tijdelijke) afsluiting van de [locatie 1] voor doorgaand verkeer ertoe dient om bezoekers van [locatie 2] op piekdagen zo veilig mogelijk te laten parkeren zodat zij veilig hun bestemming kunnen bereiken en om de overlast van parkerend en zoekend verkeer in omliggende wijken zoveel mogelijk te beperken. Verder is door middel van omleidingen bewerkstelligd dat het (overig) verkeer zoveel mogelijk kan doorstromen. Dit is door het college ter zitting nog eens toegelicht waarbij ook is aangegeven dat als het college hier niet zelf optreedt, er een dusdanige overlast wordt veroorzaakt dat de politie ingrijpt en alsnog de [locatie 1] afsluit. Dat onderstreept dat met het verkeersbesluit de daaraan ten grondslag gelegde belangen, genoemd in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994, worden gediend en dat het niet is genomen met het doel om een parkeerterrein te realiseren ten behoeve van [locatie 2] in strijd met de daarvoor geldende regels. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het bestreden besluit genomen in strijd met bestemmingsplannen?
9. Eiseres voert subsidiair aan dat het bestreden besluit in strijd is met de bestemmingsplannen [locatie 2] en omgeving en [locatie 2] en omgeving herstelplan. Door het verkeersbesluit wordt immers ook een parkeerterrein ten behoeve van [locatie 2] gerealiseerd en dat is, mede gelet op de (functie)aanduiding ‘parkeerterrein’ in strijd met het bestemmingsplan. Bovendien wordt daarmee het parkeren c.q. het (beoogde) perceel uit de openbaarheid gehaald (namelijk alleen toegankelijk voor bezoekers) en gevoegd bij [locatie 2] alwaar de enkelbestemmingen “Natuur” en “Cultuur en ontspanning” van toepassing zijn. Binnen die eerste bestemming mogen parkeervoorzieningen worden gerealiseerd en binnen de tweede – ter plaatse van de aanduiding parkeerterrein – een parkeerterrein. Het parkeren aan de [locatie 1] vindt dus niet ten behoeve van de bestemming ‘Verkeer-Weg’ plaats. Het heeft daardoor een verkeersaantrekkende werking; het wordt immers mogelijk gemaakt om meer bezoekers te ontvangen omdat zij hun auto kunnen parkeren.
9.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Of het verkeersbesluit is genomen in strijd met het bestemmingsplan ligt hier, gelet op het onder 7.2 vermelde toetsingskader, niet ter beoordeling voor. Het valt daarmee buiten de omvang van dit geding. [6]
Heeft het college ten onrechte geen onderzoek gedaan naar of het verkeersbesluit effectief is om overlast in de wijk in voldoende mate te voorkomen?
10. Eiseres voert verder aan dat het college ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar of de genomen maatregel inderdaad effectief is om overlast in de [locatie 2] in voldoende mate te voorkomen. Dat is immers het doel van de maatregel. Bovendien is juist in het verleden gekozen voor een andere overlooplocatie omdat de afsluiting van [locatie 1] leidde tot een ongewenste situatie en trad in 2022, zodra de maatregel werd toegepast, weer aanzienlijke hinder op. Het besluit leidt ertoe dat op een dag duizenden extra auto’s door een wijk worden geleid die als woongebied een 30km-zone is. Op z’n minst moet met cijfers worden onderbouwd of inderdaad voldoende capaciteit aanwezig is. De overlast bestaat enerzijds uit parkerende bezoekers die liever elders in de wijk gratis parkeren en anderzijds, vanwege de omleidingsroutes, uit meer verkeer over minder geschikte routes door de wijk dan wanneer de [locatie 1] niet afgesloten zou zijn.
10.1.
Naar het oordeel van de rechtbank hoefde het college geen onderzoek te doen naar de vraag of het verkeersbesluit effectief is om overlast in de wijk in voldoende mate te voorkomen. Daarbij is van belang dat het verkeersbesluit er niet toe dient om overlast van het parkeren en zoekend verkeer in de omliggende wijken helemaal te voorkomen, maar onder andere om die overlast zoveel mogelijk te beperken. Verder is van belang, zoals weergegeven onder 7.2, dat het college niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Dat de overlast minder zal zijn dan wanneer het college niets onderneemt, ligt voor de hand en bovendien is ook niet in geschil dat niets doen geen optie is. Dat heeft eiseres al eerder in de procedure en ook op zitting bevestigd. Dat er in het verleden sprake was van overlast, omdat er toch bezoekers waren die elders in de wijk gingen parkeren, betekent niet dat daaruit volgt dat het besluit voor de onderhavige jaren niet effectief zal zijn. Het college heeft de klachten uit het verleden meegewogen en aangegeven de uitvoering in de praktijk te zullen monitoren en bij te sturen als dat nodig is. Het college heeft ook onderkend dat met het verkeersbesluit er nog steeds mensen zullen zijn die elders zullen parkeren en heeft aangegeven dat er diverse maatregelen worden genomen, waaronder extra surveillance, om dit zoveel mogelijk te voorkomen. Verder heeft het college in het verweerschrift in bezwaar voldoende toegelicht dat het met Hemelvaartsdag 2022 niet goed is gegaan omdat het verkeersplan en de verkeersgeleiding niet meteen optimaal zijn uitgevoerd, dat daarna de uitvoering van de maatregel is geëvalueerd en er maatregelen zijn genomen om het beter te laten verlopen. Volgens het college is dit ook gebeurd en hebben dergelijke taferelen zich daarna, in het seizoen van 2022, niet meer voorgedaan. Er is geen aanleiding hieraan te twijfelen. De stelling van eiseres dat het besluit ertoe leidt dat op een dag duizenden extra auto’s door de woonwijk worden geleid is niet onderbouwd. Verder heeft het college gemotiveerd betwist dat de toename van verkeer leidt tot capaciteitsproblemen. De rechtbank heeft geen aanleiding daaraan te twijfelen. Dergelijke capaciteitsproblemen zijn ook vanuit het verleden niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft het college alle belangen afgewogen en is de door het college gemaakte belangenafweging onevenredig?
11. De overige beroepsgronden van eiseres zien op de door het college verrichte belangenafweging en of er (voldoende) onderzoek is gedaan naar alternatieven. De rechtbank zal die hierna bespreken.
11.1.
Het college hoefde bij de belangenafweging niet te motiveren waarom het belang van [locatie 2] (of Apenheul ) bij het vergroten van de parkeercapaciteit zwaarder weegt dan het belang van eiseres, zoals eiseres heeft betoogd. Gelet op wat hiervoor onder 8.1 en 8.2 is overwogen is het belang van [locatie 2] niet een belang dat het verkeersbesluit beoogd te beschermen. Dat er op piekdagen meer bezoekers van [locatie 2] zijn dan dat daar kunnen parkeren is een gegeven. Het is ook een gegeven dat de gemeente al sinds jaar en dag zorgt voor een oplossing daarvoor door te zorgen voor een overloopparkeervoorziening. Niets doen is immers geen optie, omdat dit leidt tot verkeersproblemen en verkeersonveiligheid. Het college heeft onderzoek gedaan naar mogelijke locaties voor een overloopparkeervoorziening voor de seizoenen van 2022 en 2023 en heeft bij het onderliggend collegebesluit van 22 maart 2022 gekozen voor de [locatie 1] als meest geschikte optie. Het verkeersbesluit - de afsluiting van een deel van de [locatie 1] voor doorgaand verkeer - is genomen zodat het parkeren op die locatie zo veilig mogelijk kan geschieden en overlast van het parkeren en zoekend verkeer in de omliggende wijken zoveel mogelijk wordt beperkt. Dit is het besluit dat hier ter beoordeling voorligt en daarbij geldt het beoordelingskader zoals onder 7.2 weergegeven. Dat betekent dat de onderhavige beoordeling niet zo ver gaat dat de rechtbank beoordeelt of het college ten onrechte niet heeft gekozen voor een ander alternatief als overloopparkeervoorziening dan de [locatie 1] .
11.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat in bezwaar niet is ingegaan op haar grond dat bepaalde locaties wel voldoende capaciteit hebben om in de parkeerbehoefte te voorzien en slechts in heel uitzonderlijke gevallen meer capaciteit nodig is. Daarbij heeft eiseres in het bijzonder gewezen op de locatie van [locatie 4] waar 280 plaatsen beschikbaar zijn en waarmee de gemiddelde behoefte van 271 auto’s ruimschoots kan worden opgevangen. Eiseres heeft in bezwaar deze alternatieven geplaatst in het kader van de grond dat de gekozen structurele oplossing veel langer op zich zal laten wachten dan 2025 en daar heeft het college afdoende op gereageerd. Van een motiveringsgebrek is daarom geen sprake. Dat geldt ook voor het door eiseres in de aanvullende gronden van beroep nog genoemde dat zij eerder een lange termijnoplossing heeft voorgesteld in de vorm van een transferium, nu het hier niet gaat om de lange termijnoplossing. De enkele vraagstelling hoe het zit met het parkeerterrein ter hoogte van [locatie 5] leidt ook niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
11.3.
Het college heeft er bovendien rekening mee mogen houden dat de locatie 600 auto’s maximaal moet kunnen opvangen. Het college heeft op de zitting toegelicht dat dit een richtlijn is, gebaseerd op het maximum aantal auto’s dat in eerdere jaren parkeerde op de overloopparkeervoorziening. Datzelfde geldt voor het maximum aantal keer per jaar van 25 dat de overloopparkeervoorziening moet worden ingezet. Het college heeft deze maximum aantallen als uitgangspunt mogen nemen. Het college heeft op de zitting nog toegelicht dat het gemiddelde aantal auto’s dat in de afgelopen twee jaar heeft geparkeerd op de locatie aan de [locatie 1] 312 auto’s was en één keer maximaal 562. Dat dit maximum aantal zich niet vaak voordoet, betekent niet dat het college daar geen rekening mee heeft mogen houden. Als alleen rekening gehouden wordt met een gemiddelde zal nog een tweede overlooplocatie gevonden moeten worden. In het onderliggend collegebesluit van 22 maart 2022 heeft het college er ten aanzien van [locatie 4] op gewezen dat dit een te grote druk op de verkeersbegeleiding geeft en een kans op verkeerschaos. Bovendien is er, ook nog ter zitting, op gewezen dat deze locatie alleen ingezet kan worden in weekenden en op feestdagen. Afgezet tegenover de nadelige gevolgen die het verkeersbesluit op maximaal 25 dagen per jaar voor eiseres heeft - dat er (in mindere mate) nog steeds bezoekers zullen zijn die een gratis parkeerplek zullen zoeken in de wijk en dat er extra verkeer is in de wijken als gevolg van de omleidingen -, heeft het college de belangen van eiseres minder zwaar mogen wegen. Ook de door eiseres voorgestelde alternatieve oplossing dat Apenheul de internetverkoop van tickets afstemt op een maximum aantal parkeerplaatsen kan niet tot een andere conclusie leiden, nu het college geen invloed heeft op de kaartverkoop van Apenheul . Het college heeft gemotiveerd toegelicht dat die kaartverkoop niet gebaseerd wordt op het aantal parkeerplaatsen en het dus niet zo is dat het creëren van een overloopparkeervoorziening de kaartverkoop door Apenheul beïnvloedt, maar gebaseerd wordt op het maximum aantal bezoekers dat Apenheul aankan. Dat de Apenheul er een belang bij heeft dat bezoekers veilig kunnen parkeren, omdat zij een belang hebben bij tevreden bezoekers en dat de gemeente Apeldoorn inkomsten ontvangt uit de parkeergelden betekent niet dat het college geen evenredige belangenafweging heeft gemaakt. Daarvoor is van belang dat het college er rekening mee heeft gehouden dat er nog steeds bezoekers zullen zijn die een gratis parkeerplek zullen zoeken in de wijk en dat er extra verkeer is in de wijken als gevolg van de omleidingen. Het college heeft aangegeven in gesprek te zullen blijven met eiseres om de uitvoering van het besluit in de praktijk te monitoren en in samenspraak te komen tot bijsturing als dat nodig is. Het college heeft er in bezwaar onder andere op gewezen dat er extra wordt gesurveilleerd door toezichthouders in de omliggende woonwijken. Verder zijn er verkeersregelaars ingezet om een goede doorstroming te waarborgen en heeft het college aangegeven dat de wegen de toename van de verkeersbewegingen goed kunnen verwerken. Bovendien heeft het college er op gewezen dat de inzet van het verkeersbesluit met name nodig zal zijn buiten de reguliere werkdagen, zoals in weekenden en feestdagen, aangevuld met vakantieperiodes en daarnaast sterk afhankelijk is van de weersomstandigheden. Samen met het maximum aantal keer dat gebruik wordt gemaakt van de [locatie 1] als overloopparkeervoorziening en de tijdelijkheid van het besluit zijn de voor eiseres nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
11.4.
Eiseres voert verder aan dat het college bij het nemen van het besluit onvoldoende onderzoek heeft verricht en daarmee niet draagkrachtig heeft onderbouwd dat met de belangen van de natuur voldoende rekening is gehouden. Het college heeft namelijk volgens eiseres nagelaten de verkeersstromen die zullen optreden ten gevolge van het verkeersbesluit in kaart te brengen zodat geen sprake is van een onderbouwde afweging of een onwenselijke toename van de stikstofdepositie plaatsvindt op het Natura 2000-gebied Veluwe. Dit terwijl zeker is dat een toename van de emissie en daarmee depositie door het verkeer plaatsvindt. Door het verkeersbesluit zal het verkeer immers gedurende 25 dagen kunnen worden omgeleid waarbij een aantal kilometers meer moet worden gereden. Deels worden die extra kilometers dwars door Natura 2000-gebied gereden. Er vindt dus zeker een toename plaats van de stikstofdepositie op een gebied waar de kritische depositiewaarde al ruimschoots wordt overschreden. Ten minste had het college moeten kwantificeren welke extra uitstoot plaatsvindt en wat de gevolgen daarvan zijn. Dit volgt ook uit de quickscan flora en fauna van 1 november 2023 die het college in het kader van het nieuwe verkeersbesluit heeft laten uitvoeren. Daarin staat immers onder ‘4.2 Natura 2000 (N2000)’ dat het aan te bevelen is om een Aerius-calculatie te maken om te bepalen hoe groot de stikstofdepositie is. Dit geldt volgens eiseres te meer omdat het bestreden besluit ziet op diverse omleidingsroutes door en langs Natura 2000-gebied buiten het focusgebied van de quickscan waardoor de verkeersintensiteiten in een groter geografisch gebied veranderen.
Verder heeft het college volgens eiseres ten onrechte geen aanvullend onderzoek verricht ten aanzien van het foerageergebied en de vliegroute van de vleermuizen terwijl uit de quickscan van 1 november 2023 volgt dat aanvullend onderzoek daar naar nodig is. Ook is aanvullend onderzoek nodig naar de gevolgen voor het vliegend hert, omdat in de quickscan van 1 november 2023 uit is gegaan van te rooskleurige cijfers. Uit het Beoordelingskader doelrealisatie instandhoudingsdoelstelling van het vliegend hert in Natura 2000-gebied Veluwe van het EIS-Kenniscentrum insecten en andere ongewervelden van mei 2021 volgt namelijk dat het vliegend hert meer en vaker voorkomt dan waar bij de quickscan is uitgegaan. Het verkeer is een belangrijke oorzaak van overmatige sterfte van het vliegende hert en de verandering van verkeersstromen door/langs leefgebieden van de vliegende hert heeft een potentieel effect op de instandhouding van de soort.
11.4.1.
Uit het bestreden besluit volgt dat het college rekening heeft gehouden met de belangen van de natuur. Het college heeft een quickscan flora en fauna laten verrichten door bureau [naam adviesbureau] . De conclusie daarvan is dat effecten op beschermde soorten, waaronder vleermuizen en het vliegend hert, door het tijdelijk toestaan van parkeermogelijkheden in de tussenberm in het plangebied niet worden verwacht als er geen bomen worden gekapt en niet wordt geparkeerd onder de kroonprojectie van in de middenberm staande bomen, als er geen sprake is van extra verlichting in de periode van maart tot november en als de wegberm vanaf het vroeg voorjaar regelmatig wordt gemaaid, waardoor geen dekking aanwezig is voor reptielen. Nader onderzoek of een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is volgens de quickscan niet aan de orde. Het college heeft aangegeven dat de verkeersmaatregelen en de wijze waarop het parkeren wordt vormgegeven volledig conform de in de quickscan genoemde uitgangspunten zal worden gerealiseerd.
11.4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college de gevolgen van het verkeersbesluit voor de natuur en het milieu voldoende heeft meegenomen door de quickscan flora en fauna van bureau [naam adviesbureau] van 25 februari 2022 in de besluitvorming te betrekken.
In het kader van de onderhavige beoordeling hoeft niet te worden beoordeeld of wordt voldaan aan de verplichtingen van de Wet natuurbescherming. [7] De aspecten soortenbescherming en gebiedsbescherming dienen aan de orde te komen in het kader van de beoordeling of een ontheffing krachtens de Wet natuurbescherming is vereist en kan worden verleend. Het college is dan ook – anders dan eiseres kennelijk veronderstelt – niet verplicht om in het kader van een verkeersbesluit zeker te stellen dat wordt voldaan aan de verplichtingen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. De territoriale beperking van de quickscan van [naam adviesbureau] tot de [locatie 1] , waarop het verkeersbesluit ziet, zonder in te gaan op het gebied waar het verkeer intensiveert als gevolg van de omleidingen acht de rechtbank in het kader van dit verkeersbesluit dan ook voldoende.
Het college hoefde geen stikstofberekening te laten maken van het effect van het omgeleide verkeer. Uit de Wvw 1994 en de rechtspraak volgt dat de natuurbelangen in kaart moeten worden gebracht en moeten worden meegewogen bij de belangenafweging van het verkeersbesluit, maar er is geen rechtsregel waaruit volgt dat een stikstofberekening gemaakt moet worden. [8]
Wat eiseres heeft aangegeven over de quickscan van 1 november 2023 geeft geen aanleiding om inhoudelijk te twijfelen aan de quickscan van bureau [naam adviesbureau] . De quickscan van 1 november 2023 ligt niet ten grondslag aan de onderhavige beoordeling en ziet op een nieuw besluit over een nieuwe en langere periode. Bovendien is van belang dat het college ter zitting de uitkomsten van de quickscan van 1 november 2023 over het benodigde aanvullende onderzoek gemotiveerd heeft betwist. Het college heeft toegelicht dat ook daar de conclusie is ten aanzien van vleermuizen en het vliegend hert, dat geen nader onderzoek nodig is. Dat is door verkeerd gebruik van kopjes verkeerd in het rapport terechtgekomen, aldus het college. Nu de quickscan van 1 november 2023, waarover de rechtbank niet beschikt, niet ten grondslag ligt aan dit besluit en het college de inhoud van deze quickscan betwist, is dit voor de rechtbank geen aanleiding aan de quickscan van [naam adviesbureau] te twijfelen.
Nu deze beroepsgrond niet slaagt hoeft wat door het college naar voren is gebracht over het relativiteitsvereiste geen bespreking meer.
Heeft het college geen overleg gevoerd met de korpschef?
12. Eiseres voert aan dat nergens uit blijkt dat een overleg met de korpschef heeft plaatsgevonden. Het staat wel genoemd in het verkeersbesluit, maar dat is niet onderbouwd met een schriftelijk stuk, terwijl dat bij het nieuwe verkeersbesluit wel gedaan is. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 24, onder a, van het Babw.
12.1.
In het verkeersbesluit staat genoemd dat conform artikel 24 van het Babw overleg is gevoerd met de korpschef van politie en dat die een positief advies heeft afgegeven voor het nemen van het verkeersbesluit met als aandachtspunt handhaving van de maatregelen. Het college heeft dit op de zitting bevestigd en aangegeven dat er notulen zijn gemaakt van het overleg. De rechtbank heeft geen aanleiding hieraan te twijfelen, te meer nu blijkbaar bij het nieuwe verkeersbesluit ook een positief advies is afgegeven. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de redelijke termijn overschreden?
13. Eiseres verzoekt om een immateriële schadevergoeding omdat de redelijke termijn is overschreden. Het bezwaarschrift is ingediend op 26 mei 2022, het bestreden besluit is genomen op 26 januari 2023 waarmee de bezwaarprocedure langer dan een half jaar heeft geduurd en het ziet er naar uit dat de beroepsprocedure ook langer dan anderhalf jaar gaat duren.
13.1.
De redelijke termijn voor een procedure in zaken zoals deze is in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan twee jaar in beslag heeft genomen. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar. In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
13.2.
In deze zaak is de termijn begonnen met de ontvangst van het bezwaarschrift van eiseres op 26 mei 2022. Dit betekent dat, op het moment van het doen van deze uitspraak, nog geen twee jaar zijn verstreken. De redelijke termijn is dus niet overschreden. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen.

Conclusie en gevolgen

14. Uit 6.1 volgt dat sprake is van een ondertekeningsgebrek. Aannemelijk is dat eiseres door het gebrek niet is benadeeld, omdat ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan een besluit met gelijke uitkomst zou zijn genomen. Dat leidt ertoe dat de schending met toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt gepasseerd. Het beroep is ongegrond. Vanwege het ondertekeningsgebrek moet het college wel het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 20210.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:518.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRvS van 7 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1483, ro. 4.2.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRvS van 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:278.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRvS van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:257.
6.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de AbRvS van 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3908, ro. 7.1.
7.Zie ook de uitspraak van de AbRvS van 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:622, ro. 9.1.
8.Zie ook de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 14 september 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:5527, ro. 12.3.