ECLI:NL:RBGEL:2024:4238

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
AWB-24_3492
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor jachtgeweeractiviteit en beoordeling van vrees voor misbruik door korpschef

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de weigering van de korpschef om een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit te verlenen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 maart 2024, waarin de korpschef de gevraagde vergunning voor het jaar 2024-2025 heeft geweigerd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 juni 2024 behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van de korpschef. Na de zitting is het onderzoek heropend om een politieambtenaar te horen, en op 17 juni 2024 vond een vervolgzitting plaats.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de korpschef zich op het proces-verbaal van bevindingen heeft kunnen baseren, waarin staat dat verzoeker zijn wapen niet op de juiste manier had opgeborgen tijdens een jachtdag. De voorzieningenrechter stelt vast dat de korpschef op basis van de bevindingen in het proces-verbaal heeft mogen concluderen dat er vrees voor misbruik van de jachtakte bestond. De voorzieningenrechter benadrukt dat de houder van een jachtakte zich in een uitzonderingspositie bevindt en dat geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het beschikken over de jachtakte voldoende is voor intrekking of weigering.

De voorzieningenrechter concludeert dat de weigering van de omgevingsvergunning evenredig is, ondanks de grote gevolgen voor verzoeker, die al twintig jaar jachtaktehouder is. De maatregel is noodzakelijk voor de veiligheid van de samenleving en de voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/3492

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats 1] , verzoeker

(gemachtigde: mr.drs. P.M. Timmer-Arends),
en

De Minister van Justitie en Veiligheid

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: de korpschef van politie

(gemachtigden: mr. S. Schiphorst en [naam gemachtigde] ).

Inleiding

Samenvatting1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit de gevraagde omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit te weigeren. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de gronden van verzoeker, of de korpschef de omgevingsvergunning voor een jachtactiviteit heeft kunnen weigeren. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Procesverloop
2. Bij besluit van 29 maart 2024 heeft de korpschef – voor zover van belang – de door verzoeker aangevraagde omgevingsvergunning voor een jachtactiviteit voor het jaar 2024-2025 geweigerd.
2.1.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd hangende het bezwaar een voorlopige voorziening te treffen.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, mr. D. Teeuwsen namens verzoeker en de gemachtigden van de korpschef.
2.3.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter het onderzoek heropend teneinde [persoon A] , ambtenaar van politie, te horen.
2.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een vervolgzitting op 17 juni 2024 behandeld. Hierbij is [persoon A] onder ambtsbelofte gehoord. Verder waren op deze zitting aanwezig verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, mr. D. Teeuwsen namens verzoeker en de gemachtigden van de korpschef. Aan het einde van de zitting heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om een voorlopige voorziening te treffen.
In deze uitspraak gebruikt de voorzieningenrechter de voorheen geldende term ‘jachtakte’ en de thans in de wet opgenomen term ‘omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit’ door elkaar.
4. Op woensdag 29 november 2023 was verzoeker uitgenodigd voor een jachtdag. Tussen de middag heeft het jachtgezelschap een lunch genuttigd in café/restaurant ' [naam restaurant] ' in [plaats 2] . Tijdens de lunch heeft een ambtenaar van politie een controle uitgevoerd. Van deze controle heeft de politieambtenaar een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen gemaakt. In dit proces-verbaal staat dat is gebleken dat verschillende jachtwapens verspreid lagen in de horecagelegenheid. In een hoek stond een dubbelloops hagelgeweer niet verpakt en open en bloot tegen de muur. Het betrof een dubbelloops hagelgeweer merk Sauer, type Appolon, aldus het proces-verbaal. Dit wapen is van verzoeker.
4.1.
De korpschef heeft hierin aanleiding gezien de jachtakte van verzoeker in te trekken en de door verzoeker aangevraagde omgevingsvergunning voor een jachtactiviteit voor het jaar 2024-2025 te weigeren. Aan dit besluit heeft de korpschef ten grondslag gelegd dat uit het feit dat verzoeker zijn wapen ten tijde van de controle niet in een foedraal bewaarde er reden is om aan te nemen dat verzoeker misbruik van de hem toekomende bevoegdheden kan maken.
5. Verzoeker heeft zowel tegen de intrekking van de jachtakte als tegen de weigering voor het jaar 2024-2025 bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de jachtakte van verzoeker tot 1 april 2024 geldig was. Er is dan ook geen spoedeisend belang voor wat betreft de intrekking van de jachtakte, wel voor zover de aangevraagde omgevingsvergunning door de korpschef is geweigerd. Aan een inhoudelijke beoordeling van de intrekking van de jachtakte komt de voorzieningenrechter om die reden niet toe.
6. Artikel 5.9a, van de Omgevingswet bepaalt dat de korpschef beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit.
6.1.
In artikel 8.74t tweede lid sub a van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is bepaald dat een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit, ondanks voldoening aan de eisen, bedoeld in het eerste lid, wordt geweigerd als er grond is om aan te nemen dat de aanvrager van de bevoegdheid een geweer en munitie voorhanden te hebben, van de bevoegdheid om de jacht uit te oefenen of van hem toekomende bevoegdheden in het
kader van het beheren van het beheren van populaties van in het wild levende dieren of het bestrijden van schadeveroorzakende dieren misbruik zal maken, of zodanig gebruik zal maken dat hij een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen.
6.2.
Bij de invulling van het criterium ‘vrees voor misbruik’ heeft de korpschef beoordelingsruimte. Hierbij hanteert hij de Circulaire wapens en munitie 2019 (Cwm 2019).
6.3.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dat degene aan wie een omgevingsvergunning voor een jachtactiviteit (voorheen jachtakte genoemd) is verleend zich in een uitzonderingspositie bevindt ten opzichte van andere burgers, voor wie het algemene verbod op het voorhanden hebben en dragen van wapens en munitie geldt. Deze uitzonderingspositie brengt mee dat in de houder van een jachtakte het vertrouwen moet kunnen worden gesteld dat hij zich strikt aan de toepasselijke regels zal houden en zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. [1]
Heeft de korpschef zich kunnen baseren op het proces-verbaal van bevindingen?
7. Verzoeker voert allereerst aan dat zijn wapen in tegenstelling tot hetgeen in het proces-verbaal van bevindingen is opgenomen, in een koffer zat, die direct onder zijn beheer stond. Het wapen stond niet onverpakt en in verre hoek van de horecagelegenheid. Verzoeker overlegt daartoe foto's, waaruit blijkt dat verzoeker het wapen in een koffer bewaarde en deze, kort na binnenkomst van de verbalisant uit de koffer heeft gehaald om het wapen te tonen. Het type wapen dat in het voornemen wordt benoemd was nog niet eerder bij hem bekend. Het type werd pas bekend doordat verzoeker zijn wapenkoffer opende en de brochure zag liggen. De verbalisant kon dan ook pas het type wapen weten, als hij in de koffer had gekeken. Dit betekent dus dat het wapen in de koffer lag en niet, zoals in het proces-verbaal is opgenomen, open en bloot tegen een muur stond.
7.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop het vaste rechtspraak van de Afdeling is dat een bestuursorgaan, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Als die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. [2]
7.2.
De voorzieningenrechter heeft de verbalisant die de controle heeft uitgevoerd en het proces-verbaal heeft opgesteld op de zitting gehoord. Hij heeft ter zitting verklaard dat hetgeen hij in het proces-verbaal heeft neergelegd overeenkomstig zijn bevindingen van de uitgevoerde controle is. Toen hij bij de controle binnen kwam, zag hij als eerste het onverpakte wapen dat tegen de muur stond en heeft hij gevraagd van wie het was. Ter zitting heeft hij zijn aantekenboekje getoond. In dit aantekenboekje noteert hij de dingen die hij in zijn werk tegenkomt en waar hij later een proces-verbaal van opmaakt. De naam van verzoeker staat als eerste genoemd, omdat hij als eerste is gecontroleerd. De verbalisant heeft ter zitting ontkend dat het mogelijk zou zijn dat verzoeker als eerste in het aantekenboekje staat vermeld, maar als tweede zou zijn gecontroleerd. In het aantekenboekje staat bij de naam van verzoeker het merk van het wapen Sauer en het nummer dat bij het wapen hoort. De verbalisant stelt het type van het wapen in [naam systeem] (een door de politie gehanteerd systeem) later te hebben nagezocht.
7.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat hetgeen verzoeker heeft aangevoerd onvoldoende is voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen die in het proces-verbaal zijn neergelegd. Uit het proces-verbaal, in samenhang met hetgeen de korpschef in een nader verweerschrift heeft toegelicht, heeft de korpschef af mogen leiden dat verzoeker zijn wapen niet in een koffer heeft opgeborgen tijdens de lunch. Uit de door verzoeker overgelegde foto’s kan niet worden afgeleid dat verzoeker zijn wapen in stukken in een wapenkoffer had opgeborgen. Daarvoor is te onduidelijk wat er op de foto’s te zien is. De korpschef hoefde verder aan de door verzoeker overgelegde verklaringen van de overige jagers minder betekenis te hechten dan aan het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal. Het betoog van verzoeker slaagt daarom niet.
Heeft de korpschef kunnen concluderen dat sprake is van vrees voor misbruik?8. De volgende vraag die beantwoord moet worden is of de korpschef op basis van het proces-verbaal tot de conclusie heeft kunnen komen dat er vrees is voor misbruik van de bevoegdheden die een houder van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit heeft.
8.1. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het beschikken over de jachtakten voldoende is voor het intrekken of niet verlenen daarvan. Bij de besluitvorming hoeft geen nader, diepgaand onderzoek te worden gedaan voordat tot intrekking van de jachtakte kon worden overgegaan. Gelet op de bijzondere positie van een houder van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit in het licht van de bescherming van de veiligheid van de samenleving is aan het toetsingscriterium voor twijfel aan het verantwoord zijn over het beschikken van een jachtakte die aan de besluitvorming ten grondslag is gelegd, doorgaans snel voldaan.
8.2.
De korpschef heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat door de manier waarop het wapen in het café was opgeborgen een potentieel onveilige situatie is ontstaan, waarbij onbevoegden mogelijk de beschikking hadden tot het wapen. Verzoeker betwist dit en stelt dat het café voor het publiek dicht was. Afgezien van de eigenaar van het café en zijn dochter was alleen het jagersgezelschap was aanwezig.
8.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat – nu geringe twijfel reeds voldoende is – de korpschef tot de conclusie heeft mogen komen dat er een potentieel onveilige situatie is ontstaan. Het wapen stond onverpakt tegen de muur, op afstand van de plek waar verzoeker zat. Verder waren bij de lunch ook niet-jachtaktehouders aanwezig. Immers, de eigenaar en zijn dochter waren aanwezig, maar ook de drijvers en hondengeleiders beschikken niet over een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit. Het betoog van verzoeker slaagt daarom niet.
Is de weigering van de omgevingsvergunning evenredig?
9. De laatste vraag die beantwoord moet worden is of de weigering van de omgevingsvergunning evenredig is in het licht van de omstandigheden van het geval. De korpschef moet hierbij de persoon van verzoeker en de situatie waarin het gevaar voor misbruik is ontstaan, afwegen tegen de gevolgen van de weigering. In dat kader overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
9.1.
Verzoeker heeft al 20 jaar een jachtakte. De gevolgen van de weigering zijn groot. Verzoeker heeft op de zitting toegelicht dat hij onder andere in gebieden in Nederland en Duitsland de wildstand beheert. Daartoe heeft hij contracten gesloten. Het inzetten van een vervanger is lastig te regelen. Als er sprake is van wildschade draait hij op voor de veroorzaakte schade. Hij heeft erop gewezen dat de korpschef in een aantal gevallen genoemd heeft volstaan met een waarschuwing.
9.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat hoewel de gevolgen van de weigering voor verzoeker groot zijn, van een onevenredig besluit geen sprake is. De maatregel is noodzakelijk, omdat degene aan wie een jachtakte is verleend zich in een uitzonderingspositie bevindt ten opzichte van andere burgers, voor wie het algemene verbod op het voorhanden hebben en dragen van wapens en munitie geldt. Deze uitzonderingspositie brengt met zich mee dat in de houder van een jachtakte het vertrouwen moet kunnen worden gesteld, dat hij zich strikt aan de toepasselijke regels zal houden en zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de gemaakte uitzondering is al voldoende grond om daaraan een einde te maken. Juist van de houder van een jachtakte mag strikte naleving van de regelgeving worden verwacht. Ook is de maatregel evenredig in de situatie van verzoeker. Dat hij al twintig jaar jachtaktehouder is doet niet af aan het feit dat er sprake is van een overtreding. Dit maakt juist dat hij zich bewust moet zijn van de waarde van de voorschriften die zijn verbonden aan de jachtakte. Bovendien is van belang dat het onjuist opbergen van een wapen niet als een lichte onregelmatigheid kan worden aangemerkt omdat hierdoor het risico ontstaat dat dit wapen in handen komt van een onbevoegde. De korpschef heeft aan het belang van de algemene veiligheid in de samenleving meer gewicht mogen toekennen dan aan het persoonlijke belang van verzoeker dat hij niet meer persoonlijk zijn schadebeheer kan uitvoeren met alle gevolgen zoals gesteld.
9.2.2.
Voor zover is betoogd dat de korpschef aanleiding had moeten zien om een waarschuwing op te leggen in plaats van de jachtakte te weigeren, is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit bij de beoordeling van het besluit tot intrekking van de jachtakte moet worden betrokken. Bij de vraag of de korpschef de jachtakte heeft kunnen weigeren is deze vraag niet relevant.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat het bestreden besluit in bezwaar niet in stand zal blijven en wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.M.H.Y Snoeren-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ4079
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2826