ECLI:NL:RBGEL:2024:6604

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
AWB – 22 _ 5547, 22_ 5548, 22_5549
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan voor het realiseren van drie appartementen in een voormalig schoolgebouw

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van drie appartementen in een voormalig schoolgebouw. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe had in een eerder besluit van 1 april 2021 de omgevingsvergunning geweigerd, maar na een bezwaarschrift van de derde-partij werd deze vergunning op 12 juli 2022 alsnog verleend. De rechtbank heeft de beroepen op 29 augustus 2024 behandeld, waarbij eisers hun bezwaren tegen de vergunning naar voren brachten, waaronder zorgen over het woon- en leefklimaat, privacy, vluchtroutes en waardevermindering van hun woningen.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser 2 ongegrond is, terwijl de beroepen van eiser 1 en eisers 3 gegrond zijn. De rechtbank vernietigt het besluit van 12 juli 2022, maar laat de rechtsgevolgen in stand omdat het college in het verweerschrift alsnog een goede motivering heeft gegeven. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning kan worden verleend, ondanks de geconstateerde tekortkomingen in de parkeernorm, omdat de bestaande situatie niet verslechtert. De rechtbank wijst erop dat de eisers de mogelijkheid hebben om een verzoek om tegemoetkoming van planschade in te dienen bij het college.

De uitspraak benadrukt het belang van een goede ruimtelijke ordening en de afweging van belangen van omwonenden bij het verlenen van omgevingsvergunningen. De rechtbank heeft de proceskosten van eiser 1 en eisers 3 toegewezen en het college veroordeeld tot terugbetaling van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 22/5547, 22/5548 en 22/5549

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaken tussen

[persoon A], uit [plaats], eiser 1 (22/5547)

(gemachtigde: mr. A.J. Surewaard),

[persoon B] en [persoon C], uit [plaats], eisers 2 (22/5548)

[persoon D] en [persoon E], uit [plaats], eisers 3 (22/5549)

(gemachtigde: [naam gemachtigde])
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij].

(gemachtigde: mr. A.G. van Keulen)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning.
1.1.
In het besluit van 1 april 2021 heeft het college een omgevingsvergunning geweigerd. Naar aanleiding van het door de derde-partij ingediende bezwaarschrift is de omgevingsvergunning in het besluit van 12 juli 2022 alsnog verleend.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 29 augustus 2024 gelijktijdig op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: Namens eisers 2: [persoon B]. Namens eisers 3: [persoon D] met de gemachtigde. Namens het college de gemachtigde. Derde-partij met de gemachtigde.

Voorgeschiedenis

2. Op 2 november 2020 heeft de derde-partij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aangevraagd ten behoeve van het realiseren van drie appartementen in het voormalige schoolgebouw bij het pand [locatie 1] in [plaats] (het perceel). In het besluit van 1 april 2021 heeft het college de omgevingsvergunning geweigerd.
Naar aanleiding van het door de derde-partij ingediende bezwaarschrift heeft het college in het besluit van 12 juli 2022 de geweigerde omgevingsvergunning ingetrokken. [1]
Daarnaast heeft het college in een ander besluit van 12 juli 2022 alsnog een omgevingsvergunning verleend voor het gewijzigd gebruiken van het hoofdgebouw met drie appartementen. Om deze omgevingsvergunning te verlenen is het college afgeweken van de bestemmingsplannen “Geconsolideerde versie Kern Buurmalsen 2013” (bestemmingsplan) en “Parkeren 2019” (paraplubestemmingsplan). [2] Dat heeft het college gedaan omdat de aanvraag in strijd is met deze bestemmingsplannen. Er zijn namelijk te weinig parkeerplaatsen op eigen terrein en er is slechts één woning op het perceel toegestaan in het hoofdgebouw. Omdat tussen de beide besluiten van 12 juli 2022 een onverbrekelijke samenhang bestaat, beschouwt de rechtbank deze besluiten in overeenstemming met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht tezamen als het besluit op bezwaar.
Eisers wonen in de directe nabijheid van het perceel. Zij vrezen met name dat de realisering van de appartementen ten koste gaat van hun woon- en leefklimaat.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. In de bijlage bij de uitspraak zijn de (wets)artikelen opgenomen die in de uitspraak worden genoemd.
4. Het beroep van eiser 2 is ongegrond. De beroepen van eisers 1 en 3 zijn wel gegrond, maar de appartementen mogen wel worden gebouwd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank gaat niet in op hetgeen eiser 1 in zijn beroepschrift onder het kopje “situatieschets” naar voren heeft gebracht, omdat uit het beroepschrift niet blijkt dat dit is aangevoerd als beroepsgrond.
Beoordeling aanvaardbaar woon- en leefklimaat
6. Eiser 1 voert aan dat het college ten onrechte niet beoordeeld heeft of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast ontbreekt volgens eiser 1 een ruimtelijke onderbouwing. Dat betekent volgens hem dat niet gemotiveerd is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse gegarandeerd is.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Aan het besluit van 12 juli 2022 waarbij de omgevingsvergunning is verleend, is onder meer de ruimtelijke onderbouwing van [adviesbureau] van januari 2021 ten grondslag gelegd. Hierin staat waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft de ruimtelijke onderbouwing meegenomen bij de totstandkoming van het besluit. Eiser 1 heeft deze ruimtelijke onderbouwing niet gemotiveerd bestreden.
Voor zover eiser heeft verwezen naar huisvesting van arbeidsmigranten ter plaatse, kan dat niet aan de orde komen, omdat de omgevingsvergunning daar niet op ziet.
Inbreuk op privacy
7. Eisers 2 voeren aan dat de verlening van de omgevingsvergunning leidt tot een onevenredige inbreuk op hun privacy. Eisers 2 geven aan naast een oude school te wonen en niet naast een appartementencomplex. Het pand was in gebruik als kantoor. Dat betekent dat inkijk niet 24 uur per dag en 7 dagen per week plaatsvindt. Vanuit de in de vergunde appartementen aan te brengen entresols is er volgens eisers 2 straks altijd rechtstreeks zicht op hun tuin en de slaapkamer van de woning op [nummer]. Eisers 2 voeren verder aan dat de derde-partij in 2016 heeft beloofd dat hij de deur van het appartement op de eerste verdieping zou vervangen voor een branddeur/brandraam omdat buren bezwaar hebben tegen gebruik van het platte dak als dakterras. Dit is tot teleurstelling van eiseres nog steeds niet gerealiseerd.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Het pand waarin de appartementen zijn vergund, heeft al de bestemming wonen. Dat verandert niet door de verleende omgevingsvergunning. In zoverre kon dus ook in de oude situatie al een zekere inbreuk op de privacy van eisers 2 worden gemaakt. Dat de verlening van de omgevingsvergunning tot gevolg kan hebben dat het reeds toegestane gebruik intensiveert, betekent nog niet dat het college de omgevingsvergunning niet mocht verlenen. Eisers wonen in een verstedelijkte omgeving en daaraan is inherent dat de privacy in zekere mate wordt beperkt doordat sprake kan zijn van naastwonende en achterwonende buren. [3] Dat entresols aangebracht kunnen worden waardoor makkelijker naar buiten gekeken kan worden, kan zo zijn, maar dit kon eerder ook al. De verlening van de omgevingsvergunning, brengt daarin geen verandering. Het college heeft met juistheid overwogen dat het bouwplan geen gewijzigde ramen, andere muuropeningen of balkons binnen twee meter van de zijkant van het erf toestaat. Er verandert in zoverre niets aan de bestaande situatie. Gelet hierop heeft het college in redelijkheid het standpunt ingenomen dat de beperking van de privacy niet onevenredig is.
Voor zover eisers 2 hun teleurstelling hebben uitgesproken over het niet aanpassen van de deur van het appartement op de eerste verdieping naar het platte dak geldt dat dit geen onderdeel van de verleende omgevingsvergunning uitmaakt. Daarom kan dit hier niet aan de orde komen.
Vluchtroute
8. Eisers 2 voeren aan dat er ten onrechte geen vluchtroute aanwezig is voor de appartementen.
8.1.
De rechtbank begrijpt het betoog van eisers 2 zo dat zij een beroep doen op artikel 2.102, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, dat betrekking heeft op eisen aan vluchtroutes. Dit artikel strekt ertoe dat men veilig kan vluchten uit een gebouw. Dit artikel is er kennelijk niet op gericht het belang van een eigenaar van een naastliggend pand te beschermen. [4] Het relativiteitsvereiste staat daarom in de weg aan vernietiging van het besluit op deze grond. De beroepsgrond slaagt niet.
Waardevermindering
9. Eisers 2 voeren aan dat sprake is van waardevermindering van hun woningen als gevolg van het mogelijk maken van 3 appartementen. Volgens eisers 2 is de WOZ-waarde van hun woning al gedaald na de eerdere realisatie van één appartement.
9.1.
Wat betreft de mogelijke waardedaling van de woningen van eisers 2, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardedaling zodanig zal zijn dat het college bij afweging van alle betrokken belangen hieraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen en had moeten weigeren om mee te werken aan de afwijking van het bestemmingsplan. Hierbij weegt de rechtbank mee dat eisers 2 een verzoek om tegemoetkoming van planschade kunnen indienen bij het college.
De beroepsgrond slaagt niet.
Strijd met parapluplan/ parkeren
10. Eiser 1 en eisers 3 voeren aan dat de omgevingsvergunning in strijd is met het paraplubestemmingsplan omdat er onvoldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd. Daardoor wordt niet voldaan aan de afwijkingsvoorwaarden uit het paraplubestemmingsplan. Het is volgens eisers onduidelijk op welke wijze de parkeerbehoefte is berekend. Ook is onduidelijk hoe de belangen van omwonenden zijn betrokken bij de besluitvorming. Volgens eiser 1 hadden in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook de gevolgen van het bouwplan voor parkeren meegewogen moeten worden bij het besluit. Het is onduidelijk of en in hoeverre de parkeerbehoefte en parkeerdruk zijn onderzocht en hoe de parkeernomen zijn berekend. Ook is onduidelijk welke afmetingen per parkeerplaats gelden.
10.1.
De beroepsgrond slaagt. Niet in geschil is dat niet voldaan wordt aan artikel 3.2.1, onder a, van het paraplubestemmingsplan, omdat niet aan de parkeernorm kan worden voldaan. Op grond van artikel 3.2.4 kan van artikel 3.2.1, onder a, van het paraplubestemmingsplan worden afgeweken. In het besluit van 12 juli 2022 heeft het college aangegeven af te wijken op grond van artikel 3.2.4., onder e, van het paraplubestemmingsplan. In het verweerschrift heeft het college echter aangegeven dat bedoeld is om met artikel 3.2.4, onder b, van het paraplubestemmingsplan af te wijken.
Dat betekent dat het besluit van 12 juli 2022 onjuist is gemotiveerd en het beroep van eiser 1 en eisers 3 gegrond zal worden verklaard en dat het bestreden besluit op dit punt zal worden vernietigd.
Het college heeft in het verweerschrift een nadere motivering gegeven op dit punt. De rechtbank zal hierna ingaan op deze nadere motivering. Als met deze nadere motivering alsnog afdoende is gemotiveerd dat met artikel 3.2.4, onder b, van het paraplubestemmingsplan kan worden afgeweken, dan kan de rechtbank de rechtsgevolgen in stand laten en het geschil daarmee definitief beslechten.
10.2.
De rechtbank oordeelt dat het college in het verweerschrift alsnog voldoende heeft gemotiveerd dat met toepassing van artikel 3.2.4, onder b, van het paraplubestemmingsplan afgeweken kan worden van de parkeereis uit artikel 3.2.1, onder a.
In het verweerschrift staat dat de kantoorfunctie een parkeerdruk genereerde van 5,6 parkeerplaatsen (met een norm van maximaal 2,8 per 100 m2). Afgerond betekent dit er in de bestaande situatie 6 parkeerplaatsen nodig waren. Op het perceel waren ten behoeve van de kantoorfunctie twee parkeerplaatsen gerealiseerd waar de auto’s achter elkaar konden worden geparkeerd. Voor de aangevraagde omgevingsvergunning is sprake van een parkeerdruk van 5,4 parkeerplaatsen (met een norm van 1,8 per appartement). Afgerond betekent dit dat er in dit geval in de nieuwe situatie 5 parkeerplaatsen nodig zijn, omdat in het paraplubestemmingsplan staat dat het totaal aantal parkeerplaatsen wordt afgerond op het dichtstbijzijnde hele getal. Omdat ten behoeve van de woonfunctie niet achter elkaar kan worden geparkeerd, is op het perceel ruimte voor één parkeerplaats ten behoeve van de woningen aanwezig.
Hoewel er dus in de nieuwe situatie één parkeerplaats minder op het perceel aanwezig is, neemt de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie ook met één parkeerplaats af en verandert er per saldo niets. Dat in de nieuwe situatie vier auto’s niet op het eigen terrein kunnen worden geparkeerd, geeft geen grond voor het oordeel dat het college in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van de afwijkingsbevoegdheid, omdat er in de bestaande situatie ook al een tekort van vier parkeerplaatsen op het eigen terrein was. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) kan bij de beoordeling van een bouwplan een eventueel bestaand tekort als regel buiten beschouwing worden gelaten. [5] Nu er in dit geval geen sprake is van een toename van de parkeerdruk in de openbare ruimte als gevolg van het bouwplan mocht het college dit bestaande tekort dus buiten beschouwing laten. Ook hoefde het college geen aanleiding te zien de feitelijke parkeerervaringen van de buurtbewoners te betrekken bij het toepassen van de afwijking van het paraplubestemmingsplan zoals de parkeerdruk en de verkeerssituatie in de omgeving.
10.3.
Voor zover eisers hebben aangevoerd dat de parkeerplaatsen niet aan de daarvoor geldende afmetingen zouden voldoen, mist dit betoog feitelijke grondslag. Uit de bouwtekening die deel uitmaakt van de verleende vergunning blijkt dat het een strook grond van 7,35 m breed en 10 m lang is bestemd om te worden gebruikt als parkeerplaats ten behoeve van de bestaande woning en de nieuwe appartementen. Van deze strook is de halve breedte en de volledige lengte beschikbaar voor de parkeerplaats die ten behoeve van de appartementen op het eigen terrein is voorzien. Daarmee voldoet deze parkeerplaats aan de maatvoering die is opgenomen in artikel 3.2.1, onder b, van de planregels van het paraplubestemmingsplan.
10.4.
Omdat het college alsnog afdoende heeft gemotiveerd dat er met toepassing van artikel 3.2.4, onder b, van het paraplubestemmingsplan kan worden afgeweken van artikel 3.2.1, onder a, van het paraplubestemmingsplan, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het besluit van 12 juli 2022 in stand te laten.
11. Het betoog van eiser 1 dat in het besluit niet is ingegaan op de gevolgen van het bouwplan voor de verkeer(structuur) volgt de rechtbank niet. In de ruimtelijke onderbouwing die behoort bij het besluit is namelijk opgenomen dat de ontsluiting van de appartementen plaatsvindt via [locatie 2] via het bestaande erf. Voorts is opgenomen dat de verkeersontsluiting als voldoende verkeersveilig wordt beschouwd gelet op de beperkte omvang van het plan en de dus beperkte toename van verkeersbewegingen. Hiermee heeft het college de gevolgen van het bouwplan voor het verkeer wel besproken.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep van eisers 2 is ongegrond. De beroepen van eiser 1 en eisers 3 zijn gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit van 12 juli 2022, maar laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand, omdat het college in het verweerschrift alsnog een goede motivering heeft gegeven. Dat betekent dat eiser 1 en eisers 3 gelijk krijgen, maar dat de uitkomst niet anders wordt.
13. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser 1 en eisers 3 vergoeden en krijgen eiser 1 en eisers 3 een vergoeding van hun proceskosten.
De proceskosten voor eiser 1 bestaan uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).
De proceskosten voor eisers 3 bestaan uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiser 2 ongegrond.
  • verklaart het beroep van eiser 1 en eisers 3 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 12 juli 2022;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser 1 voor een bedrag van € 875,-;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers 3 voor een bedrag van € 875,-;
  • bepaalt dat het college het door eiser 1 en eisers 3 betaalde griffierecht van € 184,- aan hen beiden terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H. Dijkman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage

Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019

3.2.1 Algemeen
a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor de verandering van de functie van een bouwperceel wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan de maximum parkeernormen, zoals opgenomen in de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen', zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning en dat indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging, en met dien verstande dat:
1. het totale aantal benodigde parkeerplaatsen wordt afgerond op het dichtstbijzijnde hele getal;
2 voldaan wordt aan de in de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' gehanteerde indeling in centrum, schil centrum, rest bebouwde kom en buitengebied, zoals weergegeven in bijlage 1 'Gebiedsindeling Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019' van deze regels.
b. Parkeerplaatsen dienen aangelegd te worden op het eigen terrein, waarbij de afmetingen per parkeerplaats ten minste voldoen aan de volgende maatvoeringen:
1.
Haaksparkeren:
-
Lengte 5,0 m, breedte 2,5 m
met dien verstande dat er voldoende manoeuvreerruimte beschikbaar dient
te zijn voor het kunnen functioneren van de parkeerplaatsen, dat wil zeggen minimaal
5 m achter een insteekvak voor haaksparkeren.
2.
Langsparkeren:
-
Vaklengte 6,0 m, breedte 1,8 m.
3.2.4 Afwijken
(...)
b. Geheel of gedeeltelijk afwijken parkeereis
Het bevoegd gezag kan geheel of gedeeltelijk afwijken van de parkeereis toestaan. De afwijking moet goed en navolgbaar onderbouwd worden. Van het afwijken van de parkeereis kan sprake zijn bij:
1. Maatwerk: de afwijking moet onderbouwd worden aan de hand van specifieke kenmerken van de locatie, functie of doelgroep van het project.
2. Locatie: er moet sprake zijn van een locatie waar het feitelijk onmogelijk is om geheel of gedeeltelijk aan de parkeereis te voldoen of waar het in alle redelijkheid onmogelijk of onwenselijk is (o.a. op grond van planeconomische overwegingen) om geheel of gedeeltelijk te voldoen aan de parkeereis.
(...)
e. Eigen terrein
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder b en 3.2.2 onder a, mits:
1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(...)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(...)
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
(...)

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 6:19
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
2. Het eerste lid geldt ook indien het bezwaar is gemaakt of het beroep is ingesteld nadat het bestuursorgaan het bestreden besluit heeft ingetrokken, gewijzigd of vervangen.
3. Het bestuursorgaan stelt het nieuwe besluit onverwijld ter beschikking aan het orgaan waarbij het beroep aanhangig is.
(...)

Besluit omgevingsrecht (Bor)

Bijlage II
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(...)
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;
(...)

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Er is afgeweken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.1., eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onderdeel 2⁰ van de Wabo in samenhang met artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1921, rechtsoverweging 8.
4.Zie bijvoorbeeld overzichtsuitspraak van de Afdeling over het relativiteitsvereiste in het omgevingsrecht van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, rechtsoverweging 10.39.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:133.