ECLI:NL:RBGEL:2024:7299

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
96/023120-20, 24-023230
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • S. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift omzetting taakstraf en rechtsgeldigheid van de beslissing tot vervangende hechtenis

Op 25 september 2024 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift tegen de omzetting van een taakstraf in vervangende hechtenis. De veroordeelde had op 19 mei 2022 een taakstraf van 60 uren opgelegd gekregen, met de voorwaarde dat bij niet-naleving vervangende hechtenis van 30 dagen zou worden toegepast. De beslissing tot omzetting van de taakstraf, gedateerd 19 juni 2024, was echter niet ondertekend door een officier van justitie, wat de rechtbank aanleiding gaf om het bezwaar gegrond te verklaren. De rechtbank oordeelde dat de kennisgeving van de omzetting niet rechtsgeldig was, omdat deze niet was gebaseerd op een wilsbesluit van een bevoegde officier van justitie.

De rechtbank heeft ook de rechtmatigheid van de verlenging van de uitvoeringstermijn van de taakstraf beoordeeld. De verdediging stelde dat de termijn niet rechtsgeldig was verlengd, maar de rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was dat de termijn als gevolg van de coronamaatregelen met maximaal twaalf maanden was verlengd. De rechtbank besloot dat de veroordeelde alsnog in de gelegenheid moest worden gesteld om de resterende taakstraf van 42 uren te verrichten, waarbij de tijd in hechtenis in mindering werd gebracht. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. S. Jansen, politierechter, in aanwezigheid van griffier mr. T.F.R. Litan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
parketnummer : 96/023120-20
raadkamernummer : 24-023230
datum : 25 september 2024
beslissing van de enkelvoudige strafkamer op het bezwaar op grond van artikel 6:3:3 en artikel 6:6:23 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd te [verblijfplaats] ,
raadsman: mr. A.J.C.M. de Graaff, advocaat in ’s-Hertogenbosch,
hierna te noemen: veroordeelde.

Feiten

De politierechter heeft bij vonnis van 19 mei 2022 veroordeelde een taakstraf van 60 uren opgelegd en bevolen dat voor het geval veroordeelde de taakstraf niet (naar behoren) verricht, vervangende hechtenis van 30 dagen zal worden toegepast. Het vonnis is onherroepelijk per 19 mei 2022.
Het dossier bevat een beslissing omzetting taakstraf gedagtekend 19 juni 2024 waarin staat vermeld dat vervangende hechtenis wordt toegepast en hiervan aan veroordeelde kennis gegeven. De kennisgeving van deze beslissing is betekend middels een OM-betekening.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 18 september 2024 op de griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft op 25 september 2024 het bezwaar op de openbare zitting behandeld.
De rechtbank heeft veroordeelde, de raadsman en de officier van justitie op zitting gehoord.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen de kennisgeving door het Openbaar Ministerie. Het strekt ertoe dat de rechtbank de beslissing van het Openbaar Ministerie tot toepassing van de vervangende hechtenis wijzigt en veroordeelde in de gelegenheid stelt de taakstraf alsnog te verrichten.
Ter zitting heeft de verdediging twee ontvankelijkheidsverweren gevoerd. Ten eerste is de beslissing tot omzetting van de taakstraf niet ondertekend door een officier van justitie. Ten tweede is er geen sprake van een rechtsgeldige verlenging van de termijn waarbinnen de taakstraf kan worden uitgevoerd en is de beslissing tot omzetting dus te laat genomen. Het bezwaarschrift dient dan ook gegrond te worden verklaard en het aantal nog te verrichten uren taakstraf dient op nihil te worden gesteld.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

Ten aanzien van het standpunt ter zake het ontbreken van een handtekening van een officier van justitie stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat dit inderdaad tot gegrondverklaring kan leiden.
Ten aanzien van het standpunt ter zake het ontbreken van een rechtsgeldige termijnverlenging merkt de officier van justitie op dat er inderdaad nooit een formeel rechtsbesluit is geweest om de termijn waarbinnen de taakstraf kan worden uitgevoerd tijdens de coronapandemie te verlengen, maar dat er gelet op het volgende geen reden is er vanuit te gaan dat geen sprake is geweest van rechtsgeldige verlengingen. De voorzitter van het College van Procureurs-Generaal heeft een brief gestuurd waarin is uitgelegd dat het ontbreken van een formeel rechtsbesluit de termijn in coronatijd te verlengen, voor veroordeelden tot problemen kan leiden, aangezien zij hun taakstraf vanwege de coronamaatregelen niet tijdig konden uitvoeren. Uit de omstandigheid dat de ‘Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid’ de mogelijkheid tot verlenging bood, is er vanuit gegaan dat de minister de bedoeling had de verlenging van de termijn te verlenen. Indien er namelijk van wordt uitgegaan dat de termijnen niet zijn verlengd, brengt dit veroordeelden in een ongunstigere situatie dan wanneer daarvan wel wordt uitgegaan. Veroordeelde dient het restant van de taakstraf dan ook uit te voeren.

Beoordeling

Het bezwaarschrift is tijdig ingediend en veroordeelde is ontvankelijk in het bezwaar.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken in de zaak onder bovenvermeld parketnummer, waaronder:
  • het hiervoor genoemde vonnis;
  • het rapport van Reclassering Nederland, Werkstrafunit Oost, van 10 november 2022, met het advies de taakstraf om te zetten naar vervangende hechtenis;
  • de kennisgeving van de beslissing tot toepassing van de vervangende hechtenis;
  • het bezwaar van veroordeelde.
Ten aanzien van het ontbreken van een handtekening op de beslissing tot omzetting van de taakstraf
Het bezwaarschrift is gericht tegen de beslissing van de officier van justitie die strekt tot de omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis. Deze beslissing is niet ondertekend door een (met name te noemen) officier van justitie.
De rechtbank overweegt in navolging van de uitspraken van de rechtbank Limburg van 23 juli 2024 [1] , de rechtbank Overijssel van 7 augustus 2024 [2] en de rechtbank Gelderland van 21 augustus 2024 [3] dat uit artikel 126, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie volgt dat een bevoegdheid van de officier van justitie of advocaat-generaal niet kan worden opgedragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. De in artikel 6:3:3, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde bevoegdheid verzet zich naar haar aard tegen mandatering. Het betreft immers een discretionaire bevoegdheid die vrijheidsbeneming met zich brengt. In dit verband is bovendien van belang dat in artikel 3, eerste lid, onder b van het ‘Besluit regels landelijk parket en functioneel parket, alsmede ten aanzien van mandateren bevoegdheid officier van justitie’ is bepaald dat de officier van justitie de uitoefening van een bevoegdheid niet kan opdragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de bevoegdheid betrekking heeft op beslissingen tot vrijheidsontneming.
De strekking van de hiervoor aangehaalde bepalingen in samenhang bezien, is te waarborgen dat een officier van justitie een wilsbesluit neemt ter zake de discretionaire bevoegdheid tot omzetting in vervangende hechtenis. Dat moet voor de rechtbank en de justitiabele kenbaar, althans verifieerbaar zijn. Zelfs indien zou blijken dat de in de brief houdende de beslissing tot omzetting genoemde contactpersoon een officier van justitie is en dat de zaak aan haar is gekoppeld, volstaat die omstandigheid niet om een dergelijk wilsbesluit van die contactpersoon of een andere officier van justitie aan te kunnen nemen. Daartoe is een handtekening gebruikelijk. Bij het ontwerp van het sjabloon van de brief houdende een omzettingsbeslissing is kennelijk ook uitgegaan van ondertekening door een officier van justitie, gelet op het daartoe bestemde ‘handtekeningvak’.
De brief houdende de beslissing tot omzetting is niet voorzien van enige handtekening. Andere feiten of omstandigheden waaruit besluitvorming door een bevoegde officier van justitie blijkt zijn gesteld noch gebleken. Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen dat aan de brief houdende de beslissing tot omzetting een wilsbesluit tot vrijheidsbeneming van een daartoe bevoegde officier van justitie ten grondslag ligt. Dat betekent dat de kennisgeving omzetting taakstraf aan veroordeelde niet is gebaseerd op een door een officier van justitie genomen beslissing tot toepassing van de onderhavige vervangende hechtenis. Genoemde kennisgeving mist derhalve rechtskracht en in zoverre is het bezwaar gegrond. De vraag is vervolgens (gelet op het verweer van de verdediging dat het aantal te verrichten uren taakstraf op nihil zou moeten worden gesteld) of veroordeelde alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld de nog resterende uren taakstraf te verrichten of dat dit aantal op nihil dient te worden gesteld.
Ten aanzien van de rechtmatigheid van de verlenging van de uitvoeringstermijn
Door de verdediging is met verwijzing naar een beslissing van de rechtbank Limburg [4] en een niet-gepubliceerde beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevoerd dat het feit dat de uitvoeringstermijn van de taakstraf van veroordeelde niet rechtsgeldig is verlengd, (mede) tot gevolg zou moeten hebben dat het aantal nog te verrichten uren taakstraf op nihil zou moeten worden gesteld. De veroordeling dateert van 19 mei 2022. Bij een uitvoeringstermijn van 540 dagen zou de termijn waarbinnen de taakstraf moest worden voltooid zijn verlopen op 19 december 2023. Het Openbaar Ministerie diende vervolgens binnen drie maanden de beslissing tot omzetting te nemen, hetgeen dus uiterlijk op 19 maart 2024 had moeten geschieden. De beslissing tot omzetting in onderhavige zaak dateert van 23 mei 2024. Er is geen sprake van een verlenging van de termijn, omdat de minister van Justitie en Veiligheid dit besluit nooit formeel heeft genomen. Volgens de verdediging is de beslissing tot omzetting dan ook te laat genomen en dient het resterende aantal uren op nihil te worden gesteld.
De rechtbank merkt in de eerste plaats op dat, anders dan in de door de verdediging aangehaalde beslissing van de rechtbank Limburg, zich in onderhavig dossier een brief van het CJIB van 25 mei 2022 bevindt waarin aan veroordeelde wordt medegedeeld dat als gevolg van het Covid-19 virus de termijn waarbinnen veroordeelde de taakstraf mag doen twaalf maanden langer mag duren, omdat het gelet op de verschillende maatregelen als gevolg van het Covid-19 virus mogelijk is dat veroordeelde de taakstraf niet helemaal kan voldoen binnen de door de rechter bepaalde termijn. Deze brief, tezamen met de hiervoor aangehaalde stukken en het ter zitting door de officier van justitie ingenomen standpunt maakt dat de rechtbank – in navolging van een niet-gepubliceerde uitspraak van deze rechtbank Gelderland van 25 september 2024 – tot het volgende oordeel komt.
Uit de voorgaande stukken en het ter zitting door de officier van justitie ingenomen standpunt over de gang van zaken rondom de verlengingen van taakstraffen als gevolg van het Covid-19 virus en de daarmee gepaard gaande maatregelen, is gebleken dat de Minister van Rechtsbescherming de bedoeling heeft gehad om veroordeelden die een taakstraf dienden te verrichten niet in een nadelige positie te brengen door het ontstaan van COVID-19. Door de maatregelen als gevolg van de pandemie was het immers niet altijd mogelijk taakstraffen te verrichten en om te voorkomen dat taakstraffen niet tijdig zouden zijn verricht en omzetting dreigde is de bevoegdheid gecreëerd om de wettelijke uitvoeringstermijn te verlengen met maximaal twaalf maanden. Van deze verlenging zijn de tot taakstraf veroordeelden schriftelijk in kennis gesteld, zo ook bij veroordeelde. Het was veroordeelde dan ook voldoende duidelijk dat de taakstraf die hem is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 19 mei 2022 onverkort diende te worden uitgevoerd. De rechtbank gaat dan ook uit van een rechtsgeldig verlengde termijn voor de uitvoering van de taakstraf, reden waarom veroordeelde (gelet op de gegrondverklaring als hiervoor overwogen) in de gelegenheid zal worden gesteld alsnog de taakstraf te verrichten.
De rechtbank zal, zoals hiervoor overwogen, dan ook overgaan tot gegrondverklaring van het bezwaarschrift en veroordeelde in de gelegenheid stellen de taakstraf alsnog te verrichten. Daarbij zal het aantal dagen dat veroordeelde inmiddels in hechtenis heeft doorgebracht in mindering worden gebracht, te weten 9 dagen. Derhalve resteert nog een taakstraf van 42 uren, te vervangen door 21 dagen hechtenis.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaarthet bezwaar gegrond;
-
bepaalthet aantal uren taakstraf dat nog moet worden verricht op
42 uren;
-
bepaaltdat de taakstraf binnen 9 maanden na heden moet worden voltooid.
Deze beslissing is gegeven door mr. S. Jansen, politierechter, in tegenwoordigheid van
mr. T.F.R. Litan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.