ECLI:NL:RBGEL:2024:7599

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
AWB - 24 _ 1577, AWB - 24 _ 1580
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen de tijdelijke omgevingsvergunning voor het zonnepark Nergena in Bennekom

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland worden de beroepen van de Vereniging LTO Noord en omwonenden tegen de tijdelijke omgevingsvergunning voor het zonnepark Nergena in Bennekom beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de vergunning in stand blijft en dat de beroepen ongegrond zijn. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eisers, waaronder de belanghebbendheid, het relativiteitsvereiste, en de motivering van de gemeenteraad bij het afgeven van de verklaring van geen bedenkingen. De rechtbank concludeert dat de gemeenteraad bij het verlenen van de vergunning een zorgvuldige afweging heeft gemaakt en dat de beroepsgronden van eisers niet slagen. De rechtbank wijst erop dat de eisers zich niet kunnen beroepen op inspraakrechten van anderen en dat de vergunninghouder voldoende heeft aangetoond dat het zonnepark voldoet aan de vereisten van de Crisis- en herstelwet. De rechtbank benadrukt dat de belangen van de landbouw, natuur en privacy van omwonenden zijn afgewogen, maar dat deze niet zwaarder wegen dan de belangen van de energietransitie en de educatieve waarde van het zonnepark. De uitspraak bevestigt de rechtsgeldigheid van de verleende vergunning en biedt inzicht in de juridische overwegingen die aan de beslissing ten grondslag liggen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 24/1577 en 24/1580
uitspraak van de meervoudige kamer van
in de zaken tussen
24/1577
de Vereniging LTO Noord, uit Zwolle,
(gemachtigde: mr. J.T.A.M. van Mierlo)
24/1580
  • [eiser 1] en [eiseres 1],
  • [eiseres 2],
  • [eiser 2],
  • [eiser 3], allen uit [plaats 1] ,
eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, het college
(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] , [naam gemachtigde 2] en [naam gemachtigde 3] ).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde-partij]uit [plaats 2] (de vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. R. Olivier).
Hierna worden partijen genoemd: de vereniging, de omwonenden (samen: eisers), het college en de vergunninghouder.
Inleiding
1.1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen een omgevingsvergunning die het college op 21 december 2022 heeft verleend aan de vergunninghouder. De omgevingsvergunning is verleend voor het realiseren van een zonneveld dat ook wel bekend staat als ‘Zonneveld Nergena, Bennekom’. Het zonneveld is nog niet gerealiseerd.
1.2. Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. De vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3. De rechtbank heeft de beroepen op 8 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
  • namens de vereniging: [persoon A] en gemachtigde;
  • namens de omwonenden: [eiser 1] en [eiseres 1] ;
  • de gemachtigden van het college;
  • namens de vergunninghouder: [persoon B] , [persoon C] en gemachtigde.
Totstandkoming van de omgevingsvergunning
2.1. De vergunninghouder heeft op 1 april 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een zonneveld op het [perceel] (kadastraal bekend gemeente [plaats 1] , [sectie] , [nummer] ).
2.2. De aanvraag ziet op:
“een zonneveld van circa 10 hectare, inclusief landschappelijke inpassing. De grond is eigendom van de WUR. De WUR wil het zonneveld graag gebruiken als test- en onderzoek locatie. Het zonneveld zal voor een periode van 20 jaar met een maximale uitloop van 25 jaar worden gebruikt. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Ede, ten zuiden van diverse woningen aan de [locatie 1] . Ten zuidwesten van het projectgebied ligt de weg [locatie 2] .”
De aanvraag bevat de vergunningplichtige activiteiten: bouwen, strijdig gebruik en aanleggen. [1]
2.3. Op 23 januari 2020 heeft de gemeenteraad een ontwerp-verklaring van geen bedenkingen afgegeven.
2.4. Op 30 januari 2020 heeft het college een ontwerpbesluit om de vergunning te verlenen genomen. Het college was met dat besluit voornemens om een omgevingsvergunning te verlenen voor de aangevraagde activiteiten: het aanleggen, bouwen en strijdig gebruik.
2.5. Het ontwerpbesluit en de ontwerp-verklaring van geen bedenkingen hebben van 6 februari tot en met 18 maart 2020 ter inzage gelegen. Daarop hebben alle eisers zienswijzen ingediend.
2.6. Op 2 juli 2020 heeft de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen geweigerd. Vervolgens heeft het college op 20 november 2020 het voornemen geuit de omgevingsvergunning te weigeren en de vergunninghouder in de gelegenheid gesteld de aanvraag in te trekken.
2.7. Op 26 februari 2021 is de omgevingsvergunning definitief geweigerd. Tegen die weigering heeft de vergunninghouder beroep ingesteld. De rechtbank heeft die weigering op 12 oktober 2021 vernietigd. [2] In die uitspraak heeft de rechtbank het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de vergunningaanvraag. Eisers hebben hoger beroep ingesteld tegen de rechtbankuitspraak.
2.8. Tijdens het hoger beroep is de aanvraag opnieuw aan de gemeenteraad voorgelegd.
Op 3 november 2022 heeft de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen gegeven. Op 21 december 2022 is de omgevingsvergunning alsnog verleend voor de activiteiten bouwen, aanleggen, strijdig gebruik en het vellen van houtopstanden [3] voor de duur van 25 jaar.
2.9. Op de voorbereiding van deze omgevingsvergunning is de uitgebreide voorbereidingsprocedure [4] van toepassing.
2.10. De definitieve omgevingsvergunning is op 21 december 2022 verleend en heeft van 29 december 2022 tot en met 9 februari 2023 ter inzage gelegen.
2.11. Eisers hebben daartegen op 2 februari 2023 beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Op 13 maart 2024 heeft de Afdeling zich onbevoegd verklaard om over dat beroep te oordelen en dit beroep ter behandeling doorgezonden aan de rechtbank. [5]
Beoordeling door de rechtbank
3.1. De rechtbank beoordeelt de verlening van de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.2. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Crisis- en herstelwet van toepassing
4. Op deze procedure is de Crisis- en herstelwet van toepassing. [6] Dat betekent dat de rechtbank de beroepen (alleen) beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden die eisers binnen de termijn voor het instellen van beroep in hun beroepschriften van 31 januari 2023 en 2 februari 2023 hebben aangevoerd. [7] Op de gronden die eisers buiten die termijn voor het eerst hebben aangevoerd in latere stukken of op de zitting, gaat de rechtbank daarom niet in.

II. Belanghebbendheid

5.1.
De vergunninghouder heeft naar voren gebracht dat zij twijfelt aan de belanghebbendheid van eisers.
5.2.
Op deze procedure is de uitgebreide voorbereidingsprocedure [8] van toepassing waarin iedereen een zienswijze kon indienen. De rechtbank heeft op de zitting vastgesteld dat de vereniging en de omwonenden allemaal een zienswijze hebben ingediend. Dat betekent dat, ook als zij geen belanghebbenden zouden zijn, in beroep kunnen tegen dit besluit. [9] De rechtbank zal daarom de vraag of eisers belanghebbenden zijn in het midden laten.

III. Beroep van de vereniging (24/1577)

Had het ontwerpbesluit opnieuw ter inzage moeten worden gelegd?
6.1.
De vereniging stelt dat ten onrechte niet opnieuw een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd. Dit had wel gemoeten, want het nieuwe ontwerpbesluit is veranderd na het eerste ontwerpbesluit. Ten eerste is de activiteit “houtopstand vellen” toegevoegd aan de aanvraag voor het kappen van zes monumentale bomen. Verder is de ruimtelijke uitstraling van het plan veranderd, omdat een deel van het panelenveld anders is en de buitenste rij panelen hoger wordt. De vereniging voert dit aan omdat omwonenden hier nu geen zienswijzen over hebben kunnen indienen.
6.2.1.
In beroep geldt het ‘relativiteitsvereiste’. Dat betekent dat een bestuursrechter een besluit niet vernietigt als het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, als deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. [10]
6.2.2.
De Afdeling heeft bij de toepassing van het relativiteitsvereiste aan de procedurele normen over het recht op inspraak zelfstandige betekenis toegekend. Dat betekent dat voor het kunnen inroepen van zo’n norm de onderliggende materiële norm niet langer bepalend is en dat niet langer het relativiteitsvereiste wordt tegengeworpen voor een ingeroepen procedurele norm over het recht op inspraak. Deze nuancering is uitsluitend bedoeld voor inspraakrechten die een belanghebbende of een niet-belanghebbende zelf aan het nationale recht ontlenen. Dat betekent dat geen beroep kan worden gedaan op het niet naleven van inspraakrechten die aan anderen toekomen. [11]
6.3.
Hoewel deze beroepsgrond ziet op een procedurele norm over het recht op inspraak, beroept de vereniging zich hier in het beroepschrift alleen op het belang van de omwonenden die geen zienswijzen hebben ingediend. De nuancering op het relativiteitsvereiste strekt, volgens de hierboven genoemde rechtspraak, niet zover dat de vereniging zich kan beroepen op het niet naleven van inspraakrechten die aan anderen toekomen. Dat betekent dat het relativiteitsvereiste aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond in de weg staat.
6.4.
Voor zover de omwonenden op de zitting hebben betoogd dat deze beroepsgrond ook door hen is opgeworpen, stelt de rechtbank vast dat de beroepsgrond niet in hun beroepschrift staat en dat deze grond dus buiten de beroepstermijn is aangevoerd. Dat kan niet in zaken waarop de Crisis- en herstelwet van toepassing is. [12]
Strijdig gebruik
Verklaring van geen bedenkingen (vvgb)
7.1.
De vereniging stelt dat de gemeenteraad zich bij het afgeven van de vvgb alleen heeft laten leiden door financiële risico’s. Dat mag niet, want daarvoor moet de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan leidend zijn. De vereniging wijst op de notulen van een raadsvergadering waaruit dit zou volgen.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat uit de motivering van de vvgb van 3 november 2022 blijkt dat een ruimtelijke afweging is gemaakt. De vereniging heeft dat ook niet betwist. Verder zijn de notulen waar de vereniging op doelt van een eerdere oordeelsvormende raadsvergadering van 13 oktober 2022 en dat is dus niet de raadsvergadering geweest waarin is besloten over de vvgb. Dat aan de vvgb alleen financiële motieven ten grondslag zouden liggen, volgt de rechtbank daarom niet. De beroepsgrond slaagt niet.
Gemeentelijk beleid
De landbouwvisie
8.1.
De vereniging stelt dat de rechtbank in (rechtsoverweging 11.2 van) de eerdere rechtbankuitspraak van 12 oktober 2021 het college/de raad heeft opgedragen gemotiveerd in te gaan op de landbouwvisie Ede van 14 november 2021. Uit het nieuwe besluit blijkt echter niet dat de landbouwvisie is betrokken.
8.2.
In de eerdere rechtbankuitspraak staat:
“11.2. De rechtbank ziet geen mogelijkheden voor definitieve geschilbeslechting. In het verweerschrift – dat aan de gemeenteraad dient te worden toegerekend – wordt voor wat betreft het verlies van landbouwgrond verwezen naar de landbouwvisie Ede van 14 november 2019, maar dit vormt geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten. Uit dit beleid volgt namelijk niet dat functiewijziging van agrarische gronden niet kan worden toegestaan. Daarin staat slechts dat zorgvuldig met landbouwgrond moet worden omgegaan en dat verandering van bestemming mogelijk is, maar alleen met een goede motivering en belangenafweging. De rechtbank merkt daarnaast op dat de zonneladder dateert van 12 december 2019, dus van ná vaststelling van de landbouwvisie.
[…]
Het college zal opnieuw moeten beslissen op de aanvraag. Daaraan voorafgaand zal de gemeenteraad opnieuw moeten beoordelen of hij een verklaring van geen bedenkingen wil verlenen. De rechtbank merkt met betrekking tot deze vvgb op dat de raad – als hij zoals in dit geval specifiek beleid heeft opgesteld voor zonneparken – bij het opnieuw weigeren van een vvgb niet voorbij kan gaan aan dit recent vastgestelde beleid. In het besluit dient dan te worden gemotiveerd dat trede 4 – in afwijking van de onderbouwing in de ontwerp-omgevingsvergunning – in dit geval niet kan worden toegepast. Als de raad van oordeel is dat hij trede 4 van de zonneladder helemaal niet meer wil toepassen omdat hij een voorkeur heeft voor zonne-energie op grond van tredes 1, 2 en 3, dan ligt het voor de hand om het beleid te wijzigen.”
8.3.
De rechtbank heeft het college/de raad in de eerdere rechtbankuitspraak niet opgedragen om alsnog gemotiveerd in te gaan op de landbouwvisie.
De eerdere rechtbankuitspraak is niet meer dan een oordeel dat de aanvankelijke weigering niet alleen kon worden gebaseerd op de landbouwvisie, omdat die landbouwvisie niet per definitie in de weg staat aan functiewijziging en er bovendien recenter beleid is dat uitdrukkelijk voorziet in de mogelijkheid van een groot zonnepark op agrarische grond. De beroepsgrond slaagt alleen al hierom niet.
Wind- en zonnewijzer (nee-tenzij-gebied)
9.1.
Zowel de vereniging, als de omwonenden stellen dat het beleid “Wind- en zonnewijzer” bepaalt dat een zonneveld in dit “nee-tenzij-gebied” in principe niet wenselijk is, tenzij initiatiefnemer kan aantonen dat plaatsing en inpassing toegevoegde waarde heeft voor het gebied, rekening houdend met de kernkwaliteit van het gebied, zoals toegevoegde waarde voor de natuur, omgeving, recreatie en educatie. Het zonneveld heeft geen toegevoegde waarden.
Ten eerste staat in het inrichtingsplan dat het in overgangsgebied ligt tussen Kampenlandschap en Broekontginningslandschap, maar dat klopt niet. Het perceel ligt volledig in Broekontginningslandschap en in zo’n landschap hoort een zonnepark niet thuis.
Ten tweede zorgt een zonnepark niet voor de bevordering van natuur. Weliswaar worden er voorzieningen getroffen, maar er worden zes monumentale bomen gekapt. Verder wordt de biodiversiteit in de bodem onder de zonnepanelen geschaad.
Ten derde loopt er op dit moment al een klompenpad. Dit is dus geen toevoeging voor recreatie.
Tot slot heeft het toevoegen van een informatiebord geen toegevoegde waarde voor educatie.
9.2.
De rechtbank stelt voorop dat in (paragraaf 3.4.6 van) de ruimtelijke onderbouwing, mede aan de hand van een nadere motivering met een second opinion [13] , is onderbouwd dat aan dit aspect uit het beleid wordt voldaan. Daaruit volgt, samengevat, dat het project voorziet in een verbetering van de omgevingskwaliteit en op basis van de onderzochte criteria uit de Wind- en zonnewijzer toegevoegde waarde heeft en dus vergunbaar is. Zo zorgt het project voor een cultuurhistorische, ecologische en recreatief-educatieve versterking. Weliswaar is het oordeel over landschap in deze second opinion neutraal, maar daarvan is in de ruimtelijke onderbouwing toegelicht dat toch ook sprake is van landschappelijke versterking, omdat gebruik wordt gemaakt van landschapselementen en van streekeigen beplanting die zijn afgestemd op de cultuurhistorische structuur en de landschapstypologie van het gebied.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat eisers onvoldoende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan deze onderbouwing naar voren hebben gebracht.
9.3.1.
Wat betreft het type landschap ligt het zonneveld weliswaar op de kaart van het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied Ede binnen de grenzen van het Broekontginningslandschap, maar het college heeft er gelet op de feitelijke situatie in redelijkheid van uit kunnen gaan dat het zonneveld in overgangsgebied ligt. Het zonneveld grenst namelijk in het noorden aan het Kampenlandschap en het college heeft daarvan onderbouwd dat dit een kwetsbaarder type landschap is. Daarom heeft het college – ten nadele van vergunninghouder – verlangd dat ook met de kenmerken van dat type landschap rekening werd gehouden. De niet onderbouwde stelling dat een zonnepark niet thuishoort in een Broekontginningslandschap, is onvoldoende voor het oordeel dat het college van onjuiste uitgangspunten is uit gegaan. Overigens staat het gemeentelijke beleid dat specifiek gaat over zonneparken (de Kansenkaart Zon bij de Wind- en zonnewijzer) niet in de weg aan de invulling van dit gebied met een groot zonnepark.
9.3.2.
Wat betreft de toegevoegde waarden voor natuur, recreatie en educatie, hebben eisers onvoldoende tegenover de ruimtelijke onderbouwing gesteld.
9.3.3.
Dat er bomen worden gekapt, betekent nog niet dat de toegevoegde waarde natuur er niet is. Volgens de ruimtelijke onderbouwing bestaat de toegevoegde waarde in dit geval uit de landschapselementen en streekeigen beplanting. Dat de biodiversiteit van de bodem zou worden aangetast is niet onderbouwd. Bovendien staat in de second opinion dat er op dit moment al sprake is van minimaal aanwezige natuurwaarden en een huidige zeer lage biodiversiteit, waarop de aanleg van landschapselementen juist een positief effect zal hebben.
9.3.4.
Dat het klompenpad al bestaat, betekent niet dat het zonnepark daaraan geen recreatieve waarde kan toevoegen. Er wordt in de second opinion namelijk omschreven dat recreatief medegebruik mogelijk gemaakt door de aanleg van voor het publiek toegankelijke wandelpaden, waarvan verwacht wordt dat dit leidt tot synergievoordelen met de educatieve functie.
9.3.5.
De educatieve toegevoegde waarde wordt niet (alleen) toegekend aan een informatiebord, maar vooral aan de onderscheidende omstandigheid dat het zonnepark een test- en onderzoekslocatie wordt in samenwerking met de universiteit van Wageningen.
9.4.
De beroepsgronden slagen niet.
Menukaart Regio Food Valley
10.1.
De vereniging stelt dat in het besluit de Menukaart Regio Food Valley van toepassing wordt geacht, maar dat niet conform de Menukaart wordt gehandeld.
Ten eerste zou de inzet van sloopmeters vereist zijn, maar dat kan bij dit project niet, omdat dat de vergunninghouder teveel zou kosten. Verder geldt dat de extra maatschappelijke tegenprestatie ontbreekt: het wetenschappelijk onderzoek is niet gewaarborgd voor vijfentwintig jaar en de landschappelijk inpassing is een basiseis en geen meerwaarde.
10.2.
Het college heeft naar voren gebracht dat de Menukaart strikt genomen niet van toepassing is op de nieuwvestiging van een zonneveld en dat de Menukaart alleen is gebruikt als inspiratie om invulling te geven aan het “nee-tenzij-gebied” uit het gemeentelijke beleid in de Wind- en zonnewijzer. Daarbij heeft het college, onder andere in de Nota van Zienswijzen, onderbouwd waarom strikte toepassing van de sloopmeters uit de Menukaart in dit geval niet op gaat en ook niet evenredig zou uitpakken. Ook is daarin een onderbouwing gegeven van de maatschappelijke tegenprestaties:
“Voor inpassing van initiatieven gelden hier de “omgangsvormen” voor het landelijk gebied zoals onder meer toegepast in de Menukaart Regio Food Valley. Bij de beoordeling wordt gekeken naar zorgvuldige landschappelijke inpassing, voorkomen van onaanvaardbare negatieve neveneffecten, het voldoen aan wettelijke normen en de eventuele maatschappelijke tegenprestatie in de vorm van een financiële bijdrage. De Menukaart is zowel geschreven voor agrarische bedrijven als voor niet-agrarische bedrijven.
De Menukaart ziet bij uitbreidingen van niet-agrarische bedrijven vooral op een extra inzet op ruimtelijke kwaliteit (bijv, landschapselementen, natuurwaarden, beeldkwaliteit en architectuur) of op milieu en water (bijv, maatregelen op het vlak van water, verdroging, luchtkwaliteit en geluidskwaliteit).
In tegenstelling tot wat reclamant 4 beweert, maken de agrarische gronden op dit moment geen deel uit van een ‘niet grondgebonden veehouderij’ en het project voorziet niet in de uitbreiding van een ‘niet grondgebonden veehouderij’. Daarnaast gaat het hier om nieuwvestiging. De Menukaart is geschreven voor de uitbreiding van bedrijven, maar niet voor de nieuwvestiging van bedrijven.
Aan de initiatiefnemer is daarentegen wel gevraagd om een toegevoegde waarde te realiseren, omdat de ‘Wind- en zonnewijzer’ een verwijzing bevat naar de Menukaart. Dit is ook in lijn met het ‘Nee, tenzij’-principe uit de ‘Wind- en zonnewijzer', omdat daar ook een toegevoegde waarde wordt gevraagd. Bij de toegevoegde waarde is aansluiting gezocht bij de voorwaarden die gelden voor een maatwerkontwikkeling.
Menukaart: Sloopmeters
In principe is inzet van sloopmeters vereist, conform de hoogst genoemde staffel (3 sloopmeters per m2 bedrijfsbebouwing) in het regionale functieveranderinqsbeleid voor niet-agrarische bedrijven. De huidige prijs van een sloopmeter is 150 euro. Het eisen van sloopmeters is niet haalbaar, omdat er ca. 5,5 hectare aan zonnepanelen in het veld wordt gerealiseerd. Dit leidt tot (55.000 x 3 x 150 =) 24.750.000 euro aan sloopmeters. Ten eerste komt hierdoor de business case van de initiatiefnemer in gevaar. Bovendien zijn er niet zoveel sloopmeters in de markt. Verder gaat het hier om een tijdelijke omgevingsvergunning van 25 jaar. Hierbij wordt het bestemmingsplan niet herzien en blijft de agrarische bestemming behouden. Kortom, het is niet wenselijk om sloopmeters te vragen.
Menukaart: Extra maatschappelijke tegenprestatie
Verder is volgens de Menukaart een extra maatschappelijke tegenprestatie vereist. De
maatschappelijke tegenprestatie wordt geraamd op 8% van de bouwsom. Dit komt neer op een bedrag van (0,08 x 592.000 =) 47.360 euro, excl. BTW. Met het zonneveld Nergena biedt de initiatiefnemer een aanzienlijk grotere maatschappelijke meerwaarde dan door reclamant 4 wordt voorgesteld. De éénmalige investering voor de landschappelijke inpassing ligt naar verwachting al hoger dan het voorgestelde bedrag. Daarnaast zal dit ook nog jaarlijks moeten worden onderhouden. Initiatiefnemer hoopt dit met lokale partijen voordeliger te kunnen oplossen (lokale werkgelegenheid). Ook wordt 50%
van het eigen vermogen beschikbaar gesteld voor crowdfunding t.b.v. de inwoners van de gemeente. Het rendement hierover komt ten goede aan de inwoners van de gemeente Ede, daarmee wordt nogmaals een aanzienlijke maatschappelijke tegenprestatie geleverd. Hier bovenop heeft RvO op 14 mei 2020 de financieringsaanvraag voor het SolarEcoPlus-project goedgekeurd. Daarmee wordt een onderzoeksbudget van 450.000 euro gegarandeerd om wetenschappelijk onderzoek uit te voeren op het zonnepark Nergena. Daarnaast wordt ook nog een communautair gemeenschapsfonds opgericht. Voor initiatiefnemer heeft het zonneveld Nergena een strategisch belang (behoefte aan wetenschappelijk onderzoek), waarbij het financieel belang ondergeschikt is. Juist door deze aanzienlijke maatschappelijke meerwaarde voor landschappelijke inpassing, financiële participatie en
wetenschappelijk onderzoek is het financiële rendement van het zonneveld beperkt. Deze drie aspecten gezamenlijk vormen een veelvoud van het voorgestelde bedrag aan maatschappelijke meerwaarde.
Conclusie
Deze zienswijze leidt tot aanpassing van het plan. De maatschappelijke tegenprestatie is verwerkt in het plan en is opgenomen in de anterieure overeenkomst. In de toelichting is een extra paragraaf over de Menukaart Regio FoodValley en de extra maatschappelijke tegenprestatie opgenomen.”
10.3.
Op de zitting waren partijen het erover eens dat de (strikte) toepassing van sloopmeters volgens de Menukaart niet van toepassing is op de nieuwvestiging van een zonneveld. Los daarvan heeft het college in de Nota van Zienswijzen onderbouwd waarom de regeling over de sloopmeters uit de Menukaart niet 1-op-1 op dit zonneveld is toegepast. De vereniging heeft daar niets concreets tegenover gesteld.
Verder geldt dat wat de vereniging heeft aangevoerd, niet leidt tot het oordeel dat het college bij de invulling van de Wind- en Zonnewijzer niet in redelijkheid op deze manier inspiratie heeft kunnen ontlenen aan de Menukaart. Dat de educatieve meerwaarde niet in een voorschrift geborgd zou zijn, betekent niet dat het geen meerwaarde is in de zin van de Menukaart omdat het college heeft onderbouwd dat die meerwaarde voortvloeit uit onder andere het onderzoeksbudget dat is vrij gekomen. Verder geldt dat de landschappelijke inpassing, ook al is dit doorgaans een standaard-voorwaarde bij ruimtelijke projecten, hier als meerwaarde in de zin van de Menukaart is gezien vanwege de hoogte van de investering in dit concrete geval. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
11.1.
De vereniging stelt dat de gronden nog steeds agrarisch worden gebruikt als grasland en voor de voedselproductie, ongeacht dat ze in eigendom zijn van [universiteit] . Het is planologisch legaal gebruik en de gronden worden nu dus aan de landbouw onttrokken.
11.2.
De rechtbank leidt uit het bestreden besluit (inclusief de vvgb) af dat het belang van de landbouw is betrokken, maar dat daaraan geen doorslaggevend gewicht is toegekend, onder andere omdat het gaat om een tijdelijke functiewijziging, de gronden nog deels agrarisch kunnen worden gebruikt en ook andere belangen, zoals de energietransitie en de educatieve waarde van het zonneveld, een rol spelen. Dat betekent niet dat geen belangenafweging heeft plaatsgevonden of dat die belangenafweging per definitie onevenredig uitpakt voor de landbouw. De beroepsgrond slaagt niet.

IV. Beroep omwonenden (24/1580)

Informeren omwonenden
12.1.
De omwonenden stellen dat zij onjuist zijn geïnformeerd. Op 15 november 2022 hebben zij namelijk een brief ontvangen van de wethouder waarin de uitspraak van de rechtbank verkeerd wordt uitgelegd. Door die verkeerde uitleg zijn omwonenden onterecht in de veronderstelling gebracht dat het een gedane zaak was en er niets meer tegen te ondernemen zou vallen.
12.2.
Uit de brief leidt de rechtbank af dat de wethouder omwonenden informeert over het nieuwe besluit, waarbij de wethouder de mogelijke uitkomsten schetst van de toen nog lopende hoger beroepsprocedures bij de Afdeling. De wethouder geeft daarbij ook aan dat het nieuwe besluit nog onderwerp van discussie kan zijn. Het is de rechtbank daarom niet gebleken dat met de brief de indruk is gewekt dat sprake was van een gedane zaak. Los daarvan zijn de omwonenden in beroep gekomen en hebben zij het nieuwe besluit ook daadwerkelijk bestreden. De beroepsgrond slaagt niet.
Goede ruimtelijke ordening
Toetsingskader
13. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
Beheerpaden sloten
14.1.
De omwonenden stellen dat zij beheerpaden nodig hebben voor het schonen van de sloten. Het inrichtingsplan voldoet niet aan de vereisten voor het efficiënt uitvoeren van het schonen van de sloten. Daardoor zal het schonen verwaarloosd worden met onvoldoende afwatering voor omliggende percelen tot gevolg. Het beheerpad aan de noordkant is twee meter vanuit het hart van de sloot maar dat is te smal voor modern materieel. De sloot op deze eigendomsgrens dient ter afwatering van percelen van omwonenden. Aan de oostzijde ontbreekt een beheerpad. De sloot aan de oostzijde ter hoogte van het bosje en de poel moet vanaf de zijde van het zonnepark geschoond worden.
14.2.
Deze beroepsgrond houdt in dat eisers menen dat het aspect ‘water’ in de weg staat aan het plan en dat straks niet meer wordt voldaan aan de privaatrechtelijke verplichtingen om de sloten te schonen. [14]
Een privaatrechtelijke belemmering kan alleen in de weg staan aan de verlening van een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan, wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. [15]
14.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college geen reden heeft hoeven zien om aan te nemen dat het algemene belang van ‘water’ in de weg staat aan het plan en dat het college er in die zin ook terecht van is uit gegaan dat geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering.
Voorop staat dat uit (paragraaf 4.5 van) de ruimtelijke onderbouwing volgt dat het waterschap over de inrichting van het zonneveld enkele aandachtspunten naar voren heeft gebracht die vervolgens in het plan zijn verwerkt. Daarna heeft het waterschap geen aanleiding gezien om vanwege de beheerstroken nog nadere aandachtspunten mee te geven.
Verder heeft het college onbetwist gesteld dat de door de omwonenden genoemde watergangen in de Legger van het Waterschap zijn aangeduid als C-watergangen, waarvoor geen onderhoudsstrook geldt op grond van de Keur Waterschap Vallei en Veluwe 2013. Ook handmatig beheer is mogelijk.
Tot slot heeft de vergunninghouder op de zitting verklaard dat zij bereid is om over de precieze inrichting van de beheerpaden nog in overleg met omwonenden te gaan.
De beroepsgrond slaagt niet.
Privacy
15.1.
De omwonenden stellen dat hun privacy wordt aangetast doordat rondom het zonnepark op elke 50 meter een beveiligingscamera wordt opgesteld.
15.2.
Deze beroepsgrond gaat over de vraag of het belang van de privacy van omwonenden voldoende is betrokken en of sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Een privaatrechtelijke belemmering kan alleen in de weg staan aan de verlening van een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan, wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. [16]
15.3.
Los van dat de beveiligingscamera’s geen deel uitmaken van de vergunning, is de rechtbank van oordeel dat het college in redelijkheid geen doorslaggevende betekenis aan het belang van de privacy heeft hoeven toekennen en in dat verband ook terecht geen evidente privaatrechtelijke belemmering heeft aangenomen. Het college heeft hierbij in aanmerking mogen nemen dat de camera’s binnen het hek van het zonneveld worden geplaatst op afstanden van ongeveer 5,5 tot en met 9,5 meter vanaf de perceelsgrenzen en dat er daarnaast buiten het hek sprake zal zijn van landschappelijke inpassing. Daarbij geldt dat het niet de perceelgrenzen zijn van de woonpercelen van de omwonenden.
Verder heeft de vergunninghouder op de zitting toegelicht dat het vanuit de verzekering verplicht is om beveiligingscamera’s op het zonneveld te richten en dat de camera’s mede daarom alleen gericht zullen zijn op het zonneveld, en niet op omliggende percelen. Bovendien gaan de camera’s alleen aan bij beweging. Tot slot heeft de vergunninghouder op de zitting verklaard ook bereid te zijn nog eens naar de (positionering van de) camera’s te kijken als omwonenden over concrete punten/posities zorgen hebben. De beroepsgrond slaagt niet.
Natuur
Toetsingskader
16. Als voor een activiteit naast een omgevingsvergunning ook een natuurvergunning nodig is, kan de aanvrager kiezen of hij deze trajecten afzonderlijk of gecoördineerd wil doorlopen. Alleen als er op het moment van het besluit over de aanvraag om de omgevingsvergunning nog geen natuurvergunning is gevraagd of verleend, bestaat op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van de Wabo in samenhang met artikel 2.2aa, aanhef en onder b, van het Besluit omgevingsrecht de verplichting om tegelijkertijd voor die activiteit een natuurtoestemming aan te vragen. [17]
Soortenbescherming
Reeën
17.1.
De omwonenden voeren in hun beroepschrift aan dat het hekwerk de verbindingsroute van reeën blokkeert. Reeën zijn schuw en er worden paden voor recreanten aangelegd. Reeën zullen dus niet langer gebruik gaan maken van het gebied, zodat hun leefgebied wordt aangetast.
17.2.
Los van dat het college onbetwist heeft gesteld dat er een provinciale vrijstelling geldt voor de ree in de hele provincie gedurende een heel jaar [18] , heeft het college met verschillende deskundigenrapporten [19] onderbouwd dat van verstoring van (het leefgebied van) de ree geen sprake is. In aanvulling daarop heeft een deskundige in reactie op het beroepschrift als volgt geconcludeerd:
“reeën maken van het plangebied gebruik. Met aanwezigheid van het zonneveld wijzigt de situatie voor het ree, al kan de soort zich goed aanpassen en is het gebied nog steeds toegankelijk, passeerbaar en geschikt om te foerageren. Er is geen sprake van een blijvend, negatief effect op de ree.”
17.3.
Het college mag in beginsel van een deskundigenadvies uit gaan. De omwonenden hebben geen tegenadvies ingebracht en ook geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop. Daarom is er geen reden om aan te nemen dat nog een natuurtoestemming voor de ree had moeten aanhaken. De beroepsgrond slaagt niet.
Kieviten
18.1.
De omwonenden stellen dat de velden voor het beoogde zonneveld als kuikengebied fungeren voor kieviten. Dit zal als gevolg van het zonneveld verdwijnen, want kieviten leven in een open landschap.
18.2.
Ook wat betreft de kieviten heeft het college met deskundigenadviezen [20] onderbouwd dat geen sprake is van een vergunningplichtige activiteit. Verder is met een deskundigenadvies als volgt nog specifiek gereageerd op het beroepschrift:
“hoewel het plangebied de functie van broedlocatie voor kievit verliest, blijven aangrenzend perceel en andere percelen waar kieviten broeden gezien de grootte geschikt als broedlocatie en foerageergebied, en daarmee als ‘kuikengebied’. Doordat voor kievit de nestlocatie niet jaarrond is beschermd, is het aanvragen van een ontheffing Wet natuurbescherming niet noodzakelijk. Wel moet rekening worden gehouden met het broedseizoen van de soort en jongen die nog niet vliegvlug zijn.”Op de zitting heeft de vergunninghouder bevestigd dat het zonneveld buiten het broedseizoen wordt aangelegd.
18.3.
Ook hiervoor geldt dat het college in beginsel van een deskundigenadvies mag uit gaan en dat de omwonenden hierover (binnen de beroepstermijn) geen tegenadvies hebben ingebracht en ook geen concrete aanknopingspunten naar hebben voren gebracht voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
19. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. J.M. EmausVisschers en mr. J.A.M van Heijningen, leden, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Uitspraak van 12 oktober 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5398.
3.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g van de Wabo.
4.Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1039.
6.Het realiseren van een zonneveld valt onder categorie 1.1 van bijlage 1 van de Crisis- en herstelwet.
7.Artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet.
8.Afdeling 3.4 van de Awb.
9.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953.
10.Artikel 8:69a van de Awb.
11.ECLI:NL:RVS:2023:606, r.o. 7.8-7.9.
12.Artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet.
13.De second opinion van [bedrijf 1] van 11 augustus 2022.
14.Artikel 5:59 van het Burgerlijk Wetboek.
15.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1502, r.o. 8.1.
16.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1502, r.o. 8.1.
17.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:936.
18.Op grond van artikel 3.68 van de Omgevingsverordening Gelderland.
19.Natuurtoets van [bedrijf 2] van 16 juli 2019, geactualiseerde natuurtoets van [bedrijf 2] van 7 oktober 2022 en de second opinion van [bedrijf 1] van 11 augustus 2022.
20.Geactualiseerde natuurtoets van [bedrijf 2] van 7 oktober 2022 en de second opinion van [bedrijf 1] van 11 augustus 2022.