9.1.Dit betoog slaagt niet. De burgemeester stelt zich terecht op het standpunt dat sprake was van een overtreding van artikel 3, eerste lid, van de Alcoholwet. Door de toetreding van eiser als vennoot van de vof wordt het horecabedrijf (mede) voor zijn rekening en risico uitgeoefend en is hij dus ‘leidinggevende’ in de zin van de Alcoholwet,waardoor hij een alcoholvergunning moet hebben. Die had hij op het moment van opleggen van de last niet. Daarmee is sprake van een overtreding van artikel 3, eerste lid, van de Alcoholwet. Dat eiseres wel in het bezit was van een alcoholvergunning op haar naam, zoals de burgemeester later heeft erkend, doet aan deze overtreding door eiser niet af en doet dus ook niet af aan de bevoegdheid van de burgemeester om handhavend op te treden tegen de overtreding van de Alcoholwet. Hoewel eisers terecht hebben aangevoerd dat de burgemeester er in het besluit van 26 september 2022 ten onrechte van uit is gegaan dat eiseres geen geldige alcoholvergunning meer had, kan dit hen niet baten. Uit hetgeen de burgemeester aan het besluit ten grondslag heeft gelegd blijkt immers ook dat hij dat besluit heeft gebaseerd op het feit dat eiser niet over een alcoholvergunning beschikte.
Was er sprake van concreet zicht op legalisatie?
10. Voor zover eisers nog hebben betoogd dat er concreet zicht op legalisatie bestond, slaagt dat betoog niet. De burgemeester heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat mogelijk twee weigeringsgronden uit de Alcoholwet op deze aanvraag van toepassing zijn. Uit het verweerschrift in de voorlopige-voorzieningenprocedure en de uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 oktober 2022 blijkt dat de burgemeester dat baseert op het vermoeden dat de aanvraag niet met de feitelijke exploitatie in overeenstemming zal zijn en op het feit dat in en rond deze en de naastgelegen inrichting enkele incidenten op het gebied van de openbare orde zijn geweest.De rechtbank ziet, mede gelet op het oordeel van de voorzieningenrechter en wat zij hierna onder 12.1 overweegt, geen reden om te twijfelen aan het standpunt van de burgemeester dat mogelijk twee weigeringsgronden van toepassing zijn. Dus kan niet met een zodanige mate van zekerheid worden gezegd dat de gevraagde alcoholvergunning zal worden verleend, dat ook kan worden gezegd dat
concreetzicht op legalisatie bestaat. De burgemeester had daarom niet van handhavend optreden moeten afzien. Uit hetgeen hiervoor onder 6.1 is overwogen, volgt dat er op het moment van het opleggen van de last een aanvraag om een alcoholvergunning lag die nog verder behandeld moest worden door de burgemeester. Dat doet echter niet af aan het feit dat geen concreet zicht op legalisatie bestond.
Conclusie11. Het betoog van eisers slaagt niet. De burgemeester mocht daarom de sluiting van de inrichting onder oplegging van een last onder bestuursdwang bevelen.
Mocht de burgemeester de alcoholvergunning van eiseres intrekken?
12. Eisers betogen dat de burgemeester de alcoholvergunning van eiseres ten onrechte heeft ingetrokken. De burgemeester heeft deze intrekking gebaseerd op de verkeerde veronderstelling dat de heer Simonian sinds 1 juli 2021 als leidinggevende in de inrichting werkt. Hoewel de heer Simonian een ruime functieomschrijving had en de beschikking had over de sleutels van zijn werkplek, was hij slechts werknemer en geen exploitant of leidinggevende van het lunchcafé. Daarom bestond ook geen reden om hem bij de burgemeester als leidinggevende aan te melden. De burgemeester is niet ingegaan op wat eisers in dit verband in bezwaar naar voren hebben gebracht. Het lijkt er meer op dat de burgemeester de alcoholvergunning heeft ingetrokken om de inrichting te kunnen sluiten, omdat de alcoholvergunning niet van rechtswege was vervallen.