ECLI:NL:RBGEL:2025:2009

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
ARN23/6795
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Emaus-Visschers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwstop wegens bouwen zonder omgevingsvergunning en de rechtsgeldigheid van een slapende bouwvergunning

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Elburg beoordeeld. Eiser had een bouwstop opgelegd gekregen omdat hij een woning wilde bouwen zonder de vereiste omgevingsvergunning. De bouwvergunning die eiser aanvoerde, was in 1962 verleend, maar de woning was op een andere locatie gebouwd dan waar de vergunning op betrekking had. De rechtbank oordeelde dat de bouwvergunning slapend was en dat er op het moment van de bouwstop geen sprake was van een overtreding. De rechtbank vernietigde het besluit op bezwaar en herroept het besluit waarin de bouwstop was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat eiser recht had om te bouwen op basis van de slapende bouwvergunning. De rechtbank heeft ook de proceskosten en het griffierecht aan eiser toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/6795

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Arslan),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Elburg

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college van 14 maart 2023 waarin een last onder dwangsom is opgelegd om bouwwerkzaamheden te staken en gestaakt te houden (bouwstop) op het perceel [perceel] tussen [locatie 1] en [locatie 2] in [plaats 2] (kadastraal bekend gemeente Doornspijk, sectie [sectie] , nr. [nummer 1] ).
1.1.
Met het bestreden besluit van 5 september 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college.

Waar gaat deze zaak over?

2. Eiser wil een woning bouwen op het onbebouwde perceel gelegen tussen de woningen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] in [plaats 2] . Eiser stelt te kunnen bouwen op grond van een bouwvergunning die volgens eiser op [datum 1] 1963 is verleend voor de bouw van een woning op het kadastrale perceel sectie [sectie] [nummer 2] . Dat perceel is later kadastraal gesplitst in [sectie] [nummer 3] ( [locatie 1] ) en [sectie] [nummer 1] . Eiser is begonnen met de bouw door de fundering uit te graven en een bekisting te maken. Het college heeft deze bouwactiviteiten stilgelegd met een bouwstop omdat het college van mening is dat de bouwvergunning van [datum 1] 1963 al is gebruikt voor de bouw van de woning aan de [locatie 1] . Volgens het college bouwt eiser daarom zonder de daartoe vereiste omgevingsvergunning. Dit is in strijd met artikel 2.1., eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Eiser is gelast de bouwactiviteiten te staken en gestaakt te houden. Voldoet eiser niet aan de last dan verbeurt hij een dwangsom van € 10.000,- voor elke dag dat hij nalatig blijft in het uitvoeren van deze last, tot een maximum van € 100.000,-.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de bouwstop aan [perceel] tussen [locatie 1] en [locatie 2] in [plaats 2] . Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep tegen de bouwstop gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel nu eiser niet voorafgaand aan het besluit is gehoord?
5. Eiser betoogt dat hij ten onrechte niet vooraf aan de bouwstop in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze in te dienen. Het college heeft volgens eiser de hoorplicht van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschonden door meteen over te gaan tot het opleggen van een bouwstop.
5.1.
De rechtbank oordeelt dat het college in het besluit op bezwaar voldoende heeft uitgelegd dat er in dit geval redenen waren om eiser niet in de gelegenheid te stellen vooraf zijn zienswijze naar voren te brengen. Dit omdat voorafgaand aan het bouwen en de bouwstop het college en eiser diverse gesprekken hebben gevoerd over de bouwvergunning uit de jaren ’60, de standpunten over en weer bekend waren en er sindsdien geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn gesteld. Daarnaast heeft eiser aangegeven dat hij geen gevolg wenste te geven aan de mondelinge bouwstop door de bouwcontroleur. Daarom was het directe ingrijpen met een bouwstop spoedeisend en gerechtvaardigd om te voorkomen dat eiser verder zou bouwen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.2.
Nu de rechtbank oordeelt dat het besluit op bezwaar zorgvuldig tot stand is gekomen, komt zij toe aan het beoordelen van de rechtmatigheid ervan.
Is sprake van een overtreding?
6. Eiser betoogt dat het college niet bevoegd was om een bouwstop op te leggen omdat geen sprake is van een overtreding. Eiser voert aan dat hij de woning legaal bouwt op grond van de op [datum 1] 1963 verleende bouwvergunning. De bestaande woning aan de [locatie 1] is destijds niet gebouwd met deze bouwvergunning omdat de woning al vóór verlening van die bouwvergunning is gebouwd. Bovendien is de woning op een andere plek gebouwd dan waarvoor de bouwvergunning is verleend. Die woning staat er volgens eiser illegaal en daarom is de bouwvergunning niet gebruikt. De bouwvergunning is volgens eiser van meet af aan bedoeld geweest voor een woning met huisnummer [locatie 3] naast de (illegaal gebouwde) woning met huisnummer [locatie 1] .
6.1.
De rechtbank stelt vast dat op [datum 2] 1962 een bouwvergunning is verleend voor een woning op het perceel [sectie] [nummer 2] . Op [datum 1] 1963 is daarvoor ook Rijksgoedkeuring verleend. Dat was toen ook een vereiste om te mogen bouwen. Vast staat dat de huidige woning aan de [locatie 1] destijds is gebouwd op een geheel andere plaats op het perceel [sectie] [nummer 2] dan in de bouwvergunning is aangegeven. [1] Duidelijk is dat de woning aan de [locatie 1] is gebouwd op het huidige kadastrale perceel [sectie] [nummer 3] , terwijl de bouwvergunning ziet op de bouw van een woning op het huidige kadastrale perceel [sectie] [nummer 1] . Dat betekent dat de woning aan de [locatie 1] destijds zonder bouwvergunning is gebouwd en dat de bouwvergunning van [datum 2] 1962 niet is gebruikt. Niet is gebleken dat het college de bouwvergunning heeft ingetrokken of dat de bouwvergunning sindsdien door latere regelgeving is komen te vervallen dan wel anderszins buiten werking is gesteld. [2] Dat betekent dat de bouwvergunning is blijven bestaan en er geen sprake is van bouwen zonder omgevingsvergunning. [3]
6.2.
Met de bouwvergunning kan eiser ter plaatse uitsluitend de (destijds) vergunde woning bouwen volgens de bijbehorende bouwtekeningen op exact de vergunde plaats. Uit de controlerapporten die aan de bouwstop ten grondslag liggen blijkt niet dat eiser in afwijking van de bouwvergunning aan het bouwen was. Er was daarom (nog) geen sprake van een overtreding. Dat betekent dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden.
6.3.
De beroepsgrond slaagt en de rechtbank komt zodoende niet meer toe aan de overige beroepsgronden van eiser. Voor zover eiser verzoekt om schadevergoeding omdat er ten onrechte een bouwstop is opgelegd is dit verzoek onvoldoende onderbouwd. Anders dan aangekondigd in het beroepschrift is er geen opgave van de geleden schade in de procedure gebracht. De rechtbank wijst dit verzoek daarom af.
7. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het niet aannemelijk is dat eiser nu, 63 jaar na het verlenen van de bouwvergunning, exact de woning uit de bouwvergunning zal kunnen realiseren. In de loop van de jaren zijn bijvoorbeeld de bouwtechnische voorschriften waaraan een woning moet voldoen gewijzigd. Dat betekent dat voor zover eiser wil afwijken van de bouwvergunning hij daarvoor een omgevingsvergunning nodig kan hebben.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond, omdat geen sprake was van een overtreding. De rechtbank vernietigt daarom de beslissing op bezwaar van 5 september 2023.
8.1.
De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal doen wat het college had behoren te doen, namelijk het besluit van 14 maart 2023 herroepen en de last onder dwangsom intrekken. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
8.2.
Nu het beroep gegrond is en het besluit van 14 maart 2023 wordt herroepen, veroordeelt de rechtbank het college in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en in beroep voor zover eiser is bijgestaan door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener. [4] In beroep is eiser bijgestaan door een advocaat. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank met een waarde per punt van € 907,-, beide met een wegingsfactor 1). Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 5 september 2023;
  • herroept het primaire besluit van 14 maart 2023;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus-Visschers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage 1: huidige situatie aan de [locatie 1] in [plaats 2]

[de bijlage is niet zichtbaar in verband met privacygevoelige informatie]

Bijlage 2: vergunde situatie van bouwvergunning 1962/63

[de bijlage is niet zichtbaar in verband met privacygevoelige informatie]

Voetnoten

1.Zie bijlagen 1 en 2 bij deze uitspraak voor het vergelijken van de huidige en de vergunde situatie.
2.Zoals de invoering van de Woningwet 1962 (
3.Zie voor het begrip slapende bouwvergunning bijvoorbeeld ABRvS 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:641 en ABRvS 1 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1011.
4.De rechtsbijstand van de gemachtigde in de bezwaarfase is niet te beschouwen als beroepsmatige rechtsbijstandverlening, zie ABRvS 18 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3161 en rechtbank Gelderland 19 april 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:1951.