ECLI:NL:RBGEL:2025:2023

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
25/1067
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning op grond van artikel 13b Opiumwet

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van de burgemeester om haar woning te sluiten voor de duur van drie maanden. De sluiting is gebaseerd op de aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid drugs in de woning van verzoekster, die samen met haar zoon in de woning woont. De burgemeester heeft op 27 februari 2025 besloten de woning te sluiten, maar verzoekster is het hier niet mee eens en vraagt de voorzieningenrechter om het besluit te schorsen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de sluiting van de woning op zichzelf geschikt en noodzakelijk is, maar in de gegeven omstandigheden niet evenwichtig. Dit komt voort uit het feit dat verzoekster slechts een gering verwijt kan worden gemaakt voor het gedrag van haar meerderjarige zoon, die eerder betrokken is geweest bij drugshandel. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het besluit van de burgemeester, waardoor de sluiting van de woning niet kan doorgaan. Tevens wordt de burgemeester veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/1067

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M. Metin),
en

de burgemeester van [plaats]

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van de burgemeester om de woning van verzoekster, [locatie 1] in [plaats] , met ingang van 6 maart 2025 voor de duur van drie maanden te sluiten.
1.1.
Verzoekster is het niet eens met het besluit van de burgemeester om haar woning voor de duur van drie maanden te sluiten. Zij voert daartoe gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen.
1.2.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst de sluiting van de woning. De burgemeester is bevoegd tot sluiting van de woning en mag de sluiting geschikt en noodzakelijk achten, maar de sluiting is in de gegeven omstandigheden niet evenwichtig. Het bezwaar heeft daarom een redelijke kans van slagen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. De burgemeester heeft met het besluit van 27 februari 2025 besloten de woning van verzoekster voor de duur van drie maanden te sluiten. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd gedurende de behandeling van het bezwaar een voorlopige voorziening te treffen en het besluit te schorsen.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, bijgestaan door [persoon A] , collega van de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van de burgemeester.
Totstandkoming van het besluit
3. Verzoekster woont samen met haar zoon [persoon B] in de woning aan de [locatie 1] in [plaats] (de woning). Op 13 december 2024 werd door verbalisanten waargenomen dat de zoon van verzoekster vanuit de woning kwam aanlopen en vervolgens een kort contact had met de inzittenden van een voertuig op een parkeerplaats aan de [locatie 2] in [plaats] . Na dit korte contact liep hij terug naar de woning. Uit de daaropvolgende controle van het voertuig en de inzittenden hiervan, kwam het vermoeden dat er verdovende middelen in de woning aanwezig waren. In het voertuig werden personen aangetroffen met antecedenten voor de Opiumwet. De politiemedewerkers kregen tijdens de controle van het voertuig het vermoeden dat de inzittenden de heer [persoon B] zojuist hadden bevoorraad. Hierop hebben zij de woning doorzocht. In een slaapkamer van de woning werd in totaal 1087,75 gram hasjiesj en een 46,23 gram hennep aangetroffen en 121,33 gram 2MMC. Daarnaast werden er meerdere weegschaaltjes met bruin residu, nieuwe gripzakjes en € 6.065,- contant briefgeld aangetroffen.
3.1.
De politie heeft de burgemeester hiervan op 27 december 2024 met een bestuurlijke rapportage op de hoogte gesteld.
3.2.
De burgemeester heeft in de aangetroffen drugs aanleiding gezien om de woning van verzoekster voor de duur van drie maanden te sluiten. In verband met het door verzoekster ingediende verzoek om voorlopige voorziening heeft de burgemeester zich bereid verklaard de uitspraak van de voorzieningenrechter af te zullen wachten.
De bevoegdheid van de burgemeester
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de burgemeester gelet op de in de woning van verzoeker aangetroffen hoeveelheid drugs op zichzelf bevoegd is de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten.
4.1.
Als de burgemeester gebruik wil maken van de bevoegdheid om een woning op grond van de Opiumwet te sluiten, geldt daarvoor het beoordelings- en toetsingskader van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dat kader is beschreven in de uitspraken van 28 augustus 2019 [1] en van 6 juli 2022. [2] Hierbij moet beoordeeld worden of sluiting van de woning in het concrete geval geschikt, noodzakelijk en evenwichtig is.
Is sluiting van de woning een geschikt middel?
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat met sluiting van de woning de ernstige verstoring van de openbare orde, kan worden opgeheven. Sluiting van de woning is daarmee een geschikt middel om het beoogde doel te bereiken.
Is er noodzaak de woning te sluiten?
6. Bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting wordt beoordeeld of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. [3] Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding wordt beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is voor de bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan moet de burgemeester - als deze zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.
6.1.
Verzoekster vindt dat het niet nodig is om de woning te sluiten. De burgemeester had een lichtere maatregel moeten opleggen. Uit het beleid van de burgemeester volgt dat bij een eerste overtreding een waarschuwing wordt opgelegd. Niet is gemotiveerd waarom in dit geval toch voor een sluiting is gekozen.
6.2.
Het betoog van verzoekster slaagt niet. De burgemeester heeft beleid opgesteld. [4] In het beleid staat als uitgangspunt dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning wordt overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of een soortgelijke maatregel. Van dit uitgangspunt mag in ernstige gevallen worden afgeweken. Hierbij sluit de burgemeester aan bij vaste rechtspraak [5] en verwijst hij naar de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet
. [6] In het beleid zijn – niet limitatief – de verzwarende omstandigheden opgesomd. De voorzieningenrechter acht het beleid niet onredelijk.
6.2.1.
De sluiting van de woning voor de duur van drie maanden is in overeenstemming met het beleid van de burgemeester omdat sprake is van verzwarende omstandigheden nu sprake is van een handelshoeveelheid drugs, er is een combinatie van middelen aangetroffen en er is handelsgeld in contanten aangetroffen. Verder heeft de burgemeester op de zitting toegelicht dat in de wijk waar de woning van verzoekster staat veel drugsoverlast is. In vier jaar tijd zijn 15 panden gesloten en ook op de dag van de zitting wordt een pand gesloten. Verder zijn er veel drugsgerelateerde meldingen vanuit de wijk. De burgemeester heeft gelet op deze nadere informatie de wijk waar de woning van verzoekster staat als een kwetsbare wijk aan mogen merken en dit als verzwarende omstandigheid bij de beoordeling mee mogen wegen.
6.2.2.
Gelet op de aangetroffen grote handelshoeveelheden softdrugs, €6.065,- handelsgeld in contanten, alsmede goederen die de handel in verdovende middelen mogelijk maken, zoals meerdere weegschaaltjes en nieuwe gripzakjes was sprake van zo’n ernstig geval dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het ter bescherming van het woon- en leefklimaat en met het oog op het herstel van de openbare orde in dit geval noodzakelijk was om de woning te sluiten en dat hij niet heeft kunnen volstaan met een waarschuwing.
Is sluiting van de woning evenwichtig?7. Als de burgemeester zich, zoals hier het geval is, redelijkerwijs op het standpunt kan stellen dat sluiting van de woning noodzakelijk is, moet hij zich ervan vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als die duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door de sluiting van de woning op een zogenaamde ‘zwarte lijst’ komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarig kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. [7] Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. [8]
7.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de burgemeester uit mag gaan van de verklaring van de verbalisant die tijdens de doorzoeking met verzoekster heeft gesproken. Van verzoekster mag als huurder en hoofdbewoner worden verlangd dat zij toezicht uitoefent op wat er in haar woning gebeurt. Hoewel het wellicht begrijpelijk is dat zij niet veel in de kamer van haar meerderjarige zoon komt, volgt de voorzieningenrechter verzoekster niet in haar standpunt dat haar geen verwijt zou treffen. Hierbij is van belang dat haar zoon in 2021 is aangehouden voor drugshandel aan minderjarigen en later dat jaar slachtoffer was van een ripdeal van hasj. Wel is de mate waarin haar een verwijt valt te maken gering, nu het verwijt alleen het onvoldoende uitoefenen van toezicht betreft en zij verder geen rol heeft gespeeld in de drugshandel van haar zoon.
7.2.
Inherent aan een sluiting van een woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij aan de ziekte van Crohn leidt en dat haar klachten door de stress verergeren. Zij heeft echter niet aangetoond dat zij vanwege haar medische omstandigheden aan de woning gebonden is.
7.3.
Verzoekster voert aan dat de verhuurder van de woning, woningbouwvereniging [naam], de huurovereenkomst mogelijk buitengerechtelijk zal ontbinden en haar op een zwarte lijst zal plaatsen, waardoor zij lange tijd niet in aanmerking zal komen voor een sociale huurwoning. Gelet op haar inkomen is zij echter aangewezen op sociale huur; een woning in de vrije sector kan zij niet betalen. Dit maakt sluiting van de woning onevenwichtig, zo stelt zij. Op de zitting heeft de burgemeester nader toegelicht dat de verhuurder telefonisch heeft meegedeeld de uitspraak van de voorzieningenrechter af te wachten voordat een beslissing wordt genomen over ontbinding van de huurovereenkomst.
7.4.
Het betoog van verzoekster slaagt. Het is vaste rechtspraak dat het feit dat de verhuurder de huurovereenkomst zal ontbinden en verzoekster mogelijk op een zwarte lijst zal plaatsen, zich niet zonder meer tegen sluiting hoeft te verzetten, bijvoorbeeld als de betrokkene een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt of gezien de ernst van de overtreding. [9] De voorzieningenrechter onderkent het belang van de burgemeester bij sluiting van de woning. Hij heeft sluiting immers noodzakelijk mogen achten om de loop naar de woning te beëindigen en de openbare orde in de wijk te herstellen. Het belang van de burgemeester is dan ook groot. Het belang van verzoekster is ook heel groot, omdat het aannemelijk is dat zij op een zwarte lijst zal worden geplaatst en de komende jaren niet in aanmerking zal komen voor een sociale huurwoning.
7.4.1.
Aan verzoekster kan slechts een gering verwijt worden gemaakt: onvoldoende toezicht op haar inwonende meerderjarige zoon. Dit geringe verwijt dat aan verzoekster kan worden gemaakt, in relatie tot de mogelijk zeer verstrekkende gevolgen van de sluiting van de woning, maakt dat de belangen van verzoekster zwaarder moeten wegen dan de belangen van de burgemeester. Hierbij is doorslaggevend dat de gevolgen van de sluiting zich mogelijk over een aantal jaar uitstrekken, omdat verzoekster op de zwarte lijst zal komen te staan en geen huurdersverklaring zal kunnen verkrijgen. De gevolgen gaan dan ook mogelijk verder dan alleen de sluiting van de woning zelf. Dit maakt sluiting in dit geval onevenwichtig. Dit zou anders zijn als de burgemeester voorafgaand aan de effectuering van de sluiting afspraken maakt met de verhuurder waardoor verzoekster niet op de zwarte lijst zal worden geplaatst. Dergelijke afspraken heeft de burgemeester in dit geval (nog) niet gemaakt.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter is gelet op onder 5, 6 en 7 van oordeel dat de burgemeester sluiting van de woning geschikt en noodzakelijk mag achten, maar dat de sluiting in de gegeven omstandigheden niet evenwichtig is. Hieruit volgt dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek toe en schorst het besluit van de burgemeester tot zes weken na het door de burgemeester te nemen besluit op bezwaar. Dat betekent dat de burgemeester de woning nu niet mag sluiten.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Ook krijgt zij een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde geldt een vast bedrag per proceshandeling met een waarde van € 907,- per proceshandeling. Omdat de gemachtigde een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen leidt dit tot een totaal van € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het besluit van 27 februari 2025 tot zes weken na de door de burgemeester te nemen beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat de burgemeester aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht à
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.Y Snoeren-Bos, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
2.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1911.
3.ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
4.Beleidsregels artikel 13b Opiumwet bestuurlijke aanpak drugscriminaliteit
5.zie bijvoorbeeld ABRvS 24 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1362.
6.Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8 en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2.
7.Zie ABRvS 13 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4612..
8.Zie ABRvS 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:377.
9.ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.