ECLI:NL:RBGEL:2025:2506

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
ARN23/6216
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Emaus-Visschers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving geluidsoverlast airco-unit en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft eiser een handhavingsverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek vanwege geluidsoverlast van een airco-unit die door de derde-partij op de zijmuur van zijn woning is geplaatst. Het college heeft na een bezwaarprocedure een last onder dwangsom opgelegd, die de gebruiksperiode van de airco tussen 23.00 en 07.00 uur beperkt. Eiser betoogt dat de last te beperkt is en dat de airco-unit moet worden verplaatst of gedemonteerd. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen de herziene beslissing op bezwaar gegrond verklaard en de beslissing vernietigd, waarna het college een nieuwe beslissing heeft genomen. De rechtbank heeft de geluidsmetingen beoordeeld en vastgesteld dat de geluidsnormen alleen tijdens de nachtelijke uren worden overschreden. Eiser heeft ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn voor 19/20 deel aan het college en voor 1/20 deel aan de rechtbank moet worden toegerekend. De rechtbank heeft het college veroordeeld tot betaling van € 1.900,- en de Staat der Nederlanden tot € 100,- aan schadevergoeding aan eiser. De rechtbank heeft het verzoek om kostenvergoeding afgewezen, omdat het college aan zijn verplichtingen heeft voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/6216

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek,

(gemachtigden: [gemachtigden] ).
Als derde-belanghebbenden nemen aan de zaak deel:
-
[derde-belanghebbende]uit [plaats] , samen aangeduid als de derde-partij,
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
-
de Staat der Nederlanden(minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In het besluit van 15 juli 2021 heeft het college het verzoek om handhaving van eiser, vanwege geluidsoverlast van een airco-unit, afgewezen.
1.1.
In de beslissing op bezwaar van 14 juni 2022 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Deze rechtbank heeft het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd. [1] Tevens is het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van het oordeel dat hieraan een feitelijke en objectieve geluidsmeting ten grondslag moet liggen.
1.3.
In de herziene beslissing op bezwaar van 10 augustus 2023 heeft het college het bezwaar van eiser gegrond verklaard en aangekondigd handhavend te zullen optreden.
1.4.
Op 16 november 2023 heeft het college aan de derde-partij een last onder dwangsom opgelegd.
1.5.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziene beslissing op bezwaar. De last onder dwangsom dient te worden aangemerkt als het samenstellende bestanddeel van de herziene beslissing op bezwaar. [2] Dat betekent dat het beroep van eiser ook is gericht tegen de last onder dwangsom en als zodanig in deze procedure zal worden meegenomen.
1.6.
Eiser heeft ook verzocht om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn en om betaling van de kostenvergoeding door het college, zoals bepaald door de rechtbank in de eerdere procedure, inclusief wettelijke rente.
1.7.
De derde-partij heeft op het beroepschrift gereageerd.
1.8.
Naar aanleiding van het verzoek om schadevergoeding heeft de rechtbank de Staat der Nederlanden aangemerkt als partij. De Staat der Nederlanden heeft afgezien van het voeren van verweer (Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 20210).
1.9.
De rechtbank heeft het beroep op 17 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon a] namens eiser, de gemachtigden van het college, de derde-partij en de gemachtigde van de derde-partij. Ook de installateur van de airco-unit, de heer [naam] , is met de derde-partij mee naar zitting gekomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de herziene beslissing op bezwaar en de daaruit voortvloeiende last onder dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Daarnaast beoordeelt de rechtbank het verzoek van eiser om schadevergoeding en de betaling van de kostenvergoeding die het college eerder door de rechtbank is opgelegd.
2.1.
Het beroep tegen de herziene beslissing op bezwaar is ongegrond
.Het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn wijst de rechtbank toe. Het verzoek dat gaat over de eerdere opgelegde kostenvergoeding wijst de rechtbank deels toe. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot haar oordeel komt en welke gevolgen het oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser en de derde-partij zijn buren van elkaar. Op 26 februari 2021 heeft de derde-partij op de zijmuur van zijn woning, grenzend aan de tuin van eiser, een airco-unit geplaatst. Op 22 juni 2021 heeft eiser bij het college een verzoek om handhaving ingediend, omdat de airco-unit geluidsoverlast zou veroorzaken. Dit verzoek is door het college afgewezen. Na een bezwaar- en beroepsprocedure heeft de rechtbank in haar uitspraak van 28 juni 2023, gerectificeerd op 13 juli 2023, het beroep van eiser van 23 februari 2022 gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen.
3.1.
In die uitspraak heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het college de afwijzing van het verzoek om handhaving in verband met geluidshinder gebrekkig heeft gemotiveerd. Er heeft namelijk geen geluidsmeting plaatsgevonden, waardoor niet vastgesteld kon worden of sprake was van een overtreding of niet. Om dit gebrek te herstellen, heeft het college twee geluidsmetingen uitgevoerd, de eerste op 21 juli 2023 en de tweede op 16 oktober 2023.
3.2.
In de herziene beslissing op bezwaar van 10 augustus 2023 heeft het college het bezwaar van eiser (deels) gegrond verklaard. Daaraan ten grondslag ligt de rapportage van het eerste geluidsonderzoek, [3] waaruit blijkt dat de geluidsbelasting op de gevel van de woning van eiser (42 dB(A)) de door het college gehanteerde normering voor het aantal decibellen in de nachtelijke uren (van 23.00 – 07.00 uur) overstijgt. Vanwege deze overtreding, die tussen partijen niet in geschil is, heeft het college op diezelfde datum een voornemen tot een handhavingsbesluit aan de derde-partij kenbaar gemaakt. Eiser is op 18 september 2023 in beroep gekomen tegen de herziene beslissing op bezwaar.
3.3.
Na de tweede geluidsmeting (waarin een geluidsbelasting van 44 dB(A) is gemeten) heeft het college in het besluit van 16 november 2023 een last onder dwangsom aan de derde-partij opgelegd voor overtreding van de geluidsnormen omdat de airco tijdens de nachtelijke uren op de “maximale bedrijfstoestand” te veel geluid produceert. [4] Daarbij is de derde-partij gelast om de overtreding binnen een termijn van acht weken te beëindigen en beëindigd te houden, door de airco-unit tijdens de nachtelijke uren uit te zetten, alleen te gebruiken in de stille modus of geluidswerende maatregelen te treffen. Als de overtreding na die periode niet is beëindigd, is de derde-partij een dwangsom verschuldigd van € 200,- per geconstateerde overtreding met een maximum van € 2.000,-. Op 3 januari 2024 heeft het college het besluit hersteld, omdat het oorspronkelijke besluit door een onjuiste adressering niet bij de derde-partij is aangekomen. Daarmee is ook de beroepstermijn en de begunstigingstermijn voor de derde-partij verschoven en pas ingegaan vanaf de dag na de datum waarop het herstelde besluit is verzonden.
De beroepsgronden
4. Eiser betoogt primair dat de airco-unit moet worden verplaatst of gedemonteerd, subsidiair dat de airco-unit de hele dag niet aan mag staan. Daartoe voert eiser de volgende beroepsgronden aan:
  • de geluidsonderzoeken en de rapportages daarvan zijn niet zorgvuldig;
  • een nieuwe geluidsmeting door een onafhankelijk deskundige is noodzakelijk;
  • in geval van toepassing van een strengere geluidsnormering, overschrijdt de airco-unit de geluidsnorm:
o ook overdag (buiten de nachtelijke uren); en
o ook in de nachtelijke uren met toepassing van de “stille modus” stand;
- de maatvoering van de airco-unit, inclusief de omkasting, leidt ertoe dat:
o de airco-uni te dicht op de erfgrens is geplaatst;
o de airco-unit te ver uit de zijgevel van de woning van de derde-partij steekt;
  • er is sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel;
  • de hoorzitting bij de commissie bezwaarschriften is niet verlopen zoals het hoort.
4.1.
De rechtbank zal hierna de verschillende beroepsgronden, gegroepeerd naar de relevante rechtsvragen, bespreken.
Ziet de last onder dwangsom ten onrechte alleen op de nachtelijke uren?
5. Eiser betoogt dat de twee uitgevoerde geluidsonderzoeken onzorgvuldig en incorrect zijn uitgevoerd, zodat de rapportages daarvan niet aan de herziene beslissing op bezwaar ten grondslag kunnen worden gelegd. Ter onderbouwing van zijn standpunt voert eiser aan dat de geluidsmetingen vanaf een andere plaats in de achtertuin gedaan hadden moeten worden; niet ter hoogte van de achterdeur maar ter hoogte van het raam. Op die manier zou de geluidsmeting namelijk dichter bij de bron hebben plaatsgevonden en zouden de uitkomsten, het aantal geproduceerde decibellen, volgens eiser hoger zijn geweest. Bovendien is de meting op een te grote afstand van de achtergevel uitgevoerd, waardoor de onjuiste correctie voor de gevelreflectie is toegepast. Daarnaast brengt eiser naar voren dat de feitelijk gemeten uitslagen hoger zijn dan in de rapporten is opgenomen. Eiser voert ook aan dat het geluidsonderzoek door een aanwezige ambtenaar van de gemeente beïnvloed zou zijn. Eiser zou daarom graag zien dat de rechtbank een onafhankelijk geluidsonderzoek door een deskundige gelast. Verder betoogt eiser dat het college bij de beoordeling van geluidshinder van de verkeerde geluidsnormering uitgaat. Hij verwijst daarvoor naar een artikel over warmtepompen [5] , waarin gepleit wordt voor strengere geluidsnormen die aanvullend nog opgelegd zouden kunnen worden. Het voorgaande maakt dat eiser betoogt dat de conclusie van het college dat overdag geen sprake is van het overschrijden van geluidsnormen niet juist is. Daarnaast betoogt eiser dat de airco-unit in de “stille modus” tijdens de nachtelijke uren ook meer geluid produceert dan is toegestaan, althans dat het college onvoldoende heeft aangetoond dat de “stille modus” aan de geluidsnormen voor de nachtelijke uren voldoet. Eiser stelt zich daarom op het standpunt dat de airco-unit op geen enkel moment van de dag aan zou mogen staan. Dat betekent volgens eiser dat het college het verzoek om handhaving te beperkt heeft toegewezen en daarom ook een te beperkte last onder dwangsom heeft opgelegd.
5.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de geluidsonderzoeken correct zijn uitgevoerd door een onafhankelijk onderzoeksbureau, en dat de geluidsrapportages een juiste weergave van de uitkomsten zijn. Hieruit blijkt dat sprake is van een overtreding van de geluidsnorm gedurende de nachtelijke uren (tussen 23.00 – 07.00 uur) ingeval de maximale bedrijfstoestand van de airco-unit wordt gebruikt. Daarom is aan de derde-partij een last onder dwangsom voor alleen dat specifieke tijdvak opgelegd.
Is voor de beoordeling van de geluidsbelasting de juiste geluidsnormering gehanteerd?
5.2.
Zoals de rechtbank in de eerdere beroepsprocedure al heeft overwogen, is de airco-unit geplaatst vóór de inwerkingtreding op 1 april 2021, van de wijziging van het Bouwbesluit 2012. [6] Het in artikel 3.8, tweede lid genoemde maximale geluidsniveau van 40 dB(A) is van toepassing op airco-units die vanaf die datum zijn geplaatst. [7] Het zou in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel zijn als aan deze bepaling terugwerkende kracht toegekend zou worden. Ze geldt dus niet voor de airco-unit van de derde-partij, omdat deze is geplaatst voordat de wijziging van het Bouwbesluit in werking trad. Het college heeft voor de beantwoording van de vraag of sprake was van overtreding van de geluidsnormen dus terecht niet aangesloten bij de gewijzigde normering in dit Bouwbesluit 2012. Voor de beantwoording van de vraag welke grenswaarden dan wel een rol spelen, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van hetgeen in de eerdere uitspraak in rechtsoverweging 6.3 is vastgesteld:
“Artikel 4:6. eerste lid. van de APV, (…) bepaalt dat het verboden is buiten een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt. In de APV heeft het college daar geen geluidsnormen aan verbonden. Het college heeft aangegeven voor de uitleg van het in artikel 4:6 van de APV opgenomen begrip geluidhinder te kijken naar de geluidsnormen die zijn opgenomen in label 2.17a van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Die normen zijn strikt genomen niet van toepassing op geluid dat een airco-unit van een woning maakt, maar voor de uitleg van het begrip geluidhinder in artikel 4:6 van de APV kan in redelijkheid aangesloten worden bij die normen. In deze tabel staat aangegeven wat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) op de gevel van gevoelige gebouwen mag bedragen voor de periodes:
07:00 - 19:00 uur maximaal 50 dB(A);
19:00 - 23:00 uur maximaal 45 dB(A);
23:00 - 07:00 uur maximaal 40 dB(A).”
5.3.
De verwijzing van eiser naar strengere geluidsnormen die opgelegd zouden kunnen worden, maakt dit oordeel niet anders. Het artikel waarnaar eiser verwijst gaat namelijk niet over airco-units maar over warmtepompen, en is dus niet één op één toepasbaar in deze zaak. Daarnaast wordt in het artikel een strengere geluidsnormering voorgesteld; het gaat dus niet om bestaande regelgeving of afspraken.
Zijn de geluidsonderzoeken zorgvuldig tot stand gekomen?
5.4.
Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op wat over het advies is aangevoerd. [8]
5.5.
De beroepsgrond van eiser slaagt niet. Het college heeft op de zitting toegelicht en op een tekening aangewezen dat de geluidsmeting op de daarvoor gebruikelijke plek, in dit geval twee meter uit de achtergevel, halverwege het raam en de achterdeur, is uitgevoerd. Daarnaast heeft het college uitgelegd dat de door eiser gewenste positie voor de geluidsmeting (twee meter vanuit de achtergevel, ter hoogte van het raam), eerder tot een lagere dan een hogere geluidsbelasting zal leiden. In die omstandigheid zal door de nabijheid van de erfgrens (een muur) de geluidsmeting worden verstoord, omdat de muur brongeluid tegenhoudt en er op die plek sprake is van minder weerkaatsingsgeluid. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het geluidsonderzoek onjuist is uitgevoerd, of dat de geluidsmetingen hoger uitgevallen zouden zijn als de metingen vanaf het door hem gewenste punt zouden zijn gedaan. De enkele opmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat een meting dichter bij de geluidsbron, in dit geval de airco-unit, tot een hoger aantal gemeten decibellen zal leiden, is daarvoor onvoldoende. Het betoog van eiser dat de foto’s die hij tijdens de meting heeft gemaakt, laten zien dat de feitelijke metingen hoger waren dan uiteindelijk in de rapportage is opgenomen, maakt die conclusie niet anders. Het is aan de deskundige om de vertaalslag te maken van een gemeten waarde naar een zo nodig gecorrigeerde waarde in de rapportage. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de meting op een grotere afstand van de achtergevel is uitgevoerd, zodat de rechtbank ook niet mee gaat in het betoog van eiser dat van de verkeerde correctiefactor voor de gevelreflectie is uitgegaan. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de bij het onderzoek aanwezige ambtenaar van de gemeente het onderzoek op enigerlei wijze heeft beïnvloed. De rechtbank ziet in dat wat eiser heeft aangevoerd dus geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de deskundigheid van de opstellers van de rapportages en de uitkomsten van de geluidsmetingen zoals deze in de rapportages zijn opgenomen. Eiser heeft ook geen tegenrapport laten opstellen door een deskundige. Dat betekent dat het college de uitkomsten van de geluidsonderzoeken zoals neergelegd in de rapportages van 28 juli 2023 en 19 oktober 2023 ten grondslag mocht leggen aan de beoordeling van de vraag of van een overtreding sprake was.
Wat zijn de uitkomsten van de geluidsonderzoeken?
5.6.
Uit de rapportage van het geluidsonderzoek van 21 juli 2023 blijkt dat, op 1,5 meter hoogte en 2 meter vanaf de achtergevel in de achtertuin van eiser, bij maximaal gebruik van de airco-unit een geluidsniveau van 40 dB(A) is gemeten. Om deze waarde te vertalen naar het geluidsniveau op de gevel, moet deze meting worden gecorrigeerd voor de gevelreflectie en de tonale toeslag. [9] Dit leidt tot een te beoordelen geluidsniveau op de gevel van 42 dB(A). [10] Dit is hoger dan de in de nachtelijke uren toegestane geluidsnorm van 40 dB(A), zodat in het rapport wordt geconcludeerd dat de airco-unit van de derde-partij in de nacht te veel geluid maakt op de gevel van de woning van eiser.
5.7.
De conclusie na de meting van 16 oktober 2023 is niet anders. Uitgaande van een maximale gebruiksstand van de airco-unit, is op 1,5 meter hoogte en 2 meter vanaf de achtergevel in de achtertuin van eiser een geluidsniveau van 42 dB(A) gemeten. Na toepassing van dezelfde correctie als bij de eerste meting, resulteert een beoordelingsniveau van 44 dB(A). [11] Dat betekent dat na het plaatsen van de omkasting sprake is van een hoger geluidsniveau op de gevel van eiser. Aanvullend is tijdens de tweede meting nog gekeken naar het geluidsniveau als de airco-unit aanstaat op de zogenoemde “stille modus” stand. Daaruit is naar voren gekomen dat de airco-unit ook dan wel hoorbaar, maar heel lastig meetbaar is. Op een enkel moment dat er geen stoorgeluid uit de omgeving was, is een waarde van 32 dB(A) gemeten.
5.8.
Uit de overwegingen 5.2 tot en met 5.7 volgt dat het college terecht heeft geconcludeerd dat wanneer de airco-unit op de maximale bedrijfsstand staat, buiten de nachtelijke uren geen sprake is van een overtreding in de zin van een te hoge mate van geluidsbelasting op de achtergevel van eiser. De vastgestelde waarden van de twee metingen van 42 dB(A) en 44 dB(A) overschrijden niet de toegestane geluidsnormering van 50 dB(A) tussen 07.00 – 19.00 uur en van 45 dB(A) tussen 19.00 – 23.00 uur. Daarnaast is niet gebleken dat de geluidsbelasting van de airco-unit in de “stille modus” stand van 32 dB(A) onjuist is vastgesteld. Hieruit volgt dat wanneer de airco-unit in de “stille modus” stand aanstaat, de toegestane geluidsnormen op geen enkel moment van de dag of de nacht worden overschreden. Het betoog van eiser slaagt dus niet. Dat betekent dat het college de last terecht heeft beperkt tot de nachtelijke uren.
Is een nieuwe meting door een onafhankelijk deskundige noodzakelijk?
5.9.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het college bij de beoordeling van de vraag of van een overtreding sprake was, uit mocht gaan van de bestaande rapportages. De rechtbank ziet daarom in dat wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om op grond van artikel 8:47, eerste lid, van de Awb een onafhankelijk deskundige te benoemen om ter plaatse nieuwe geluidsmetingen uit te voeren.
Is sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel?
6. Eiser betoogt dat hij onevenredig wordt geraakt door het besluit om alleen gedurende de nachtelijke uren een last aan de derde-partij op te leggen. Volgens eiser leidt de continue geluidsoverlast er toe dat hij niet meer ongestoord in de achtertuin kan zitten en belemmerd wordt in zijn slapen, rusten of geconcentreerd werken. Voor eiser geldt dat de “halve oplossing” waar de gemeente voor gekozen heeft, namelijk beide partijen een beetje tegemoet komen, in feite geen oplossing is.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Voor de bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen is een overtreding vereist. In dit geval heeft het college vast kunnen stellen dat in de nachtelijke uren sprake is van een overtreding van de toegestane geluidsnorm. Daaruit volgt dat alleen voor de periode van 23.00 – 07.00 uur handhavend kan worden opgetreden. Het betoog van eiser dat op grond van het evenredigheidsbeginsel ook buiten de nachtelijke uren gehandhaafd zou moeten worden, kan niet slagen. Het is namelijk in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel als zonder overtreding alsnog op grond van een belangenafweging gehandhaafd zou kunnen worden.
Had de airco-unit moeten worden verplaatst of gedemonteerd?
7. Het betoog van eiser dat de airco-unit had moeten worden verplaatst of gedemonteerd, volgt de rechtbank niet. Zoals de rechtbank in haar eerdere uitspraak van 28 juni 2023 (gerectificeerd op 13 juli 2023) heeft geoordeeld, is de airco-unit te beschouwen als een bouwwerk waar geen omgevingsvergunning voor is vereist. [12] Daarnaast is niet gebleken van regels die zeggen dat de airco-unit niet op de zijgevel geplaatst had mogen worden. De derde-partij kan dus niet worden verplicht om tot demontage of verplaatsing over te gaan. Een dergelijke verandering kan alleen worden bereikt als beide partijen dat in onderling overleg besluiten. Daarnaast heeft het college eiser met het besluit van 16 november 2023 gelast om de geconstateerde nachtelijke overtredingen binnen een termijn van acht weken te beëindigen en beëindigd te houden, door de airco-unit tijdens de nachtelijke uren uit te zetten, alleen te gebruiken in de stille modus of geluidswerende maatregelen te treffen (zie onder 3.3).
Is een omgevingsvergunning vereist voor de airco-unit, inclusief de omkasting?
8. Naar aanleiding van het oorspronkelijke handhavingsverzoek van eiser, heeft de rechtbank in de uitspraak van 28 juni 2023 (gerectificeerd op 13 juli 2023) geoordeeld dat voor de airco-unit zelf geen omgevingsvergunning nodig is.
8.1.
Voor zover eiser betoogt dat ook voor de omkasting van de airco-unit een omgevingsvergunning is vereist, overweegt de rechtbank dat eiser niet om handhaving heeft gevraagd van de omkasting. De reikwijdte van een handhavingsverzoek kan na het primaire besluit niet meer worden uitgebreid. De rechtbank kan daarom in deze beroepsprocedure niet ingaan op de vraag of de omkasting een overtreding oplevert. [13]
Is de hoorzitting bij de commissie bezwaarschriften onzorgvuldig verlopen?
9. Eiser betoogt dat de hoorzitting bij de commissie bezwaarschriften van 23 november 2021 onzorgvuldig is verlopen. Daartoe voert eiser aan dat ter voorbereiding op de zitting geen inzage heeft gekregen in het dossier, maar dat hem in plaats daarvan kopieën van de stukken zijn verstrekt. Daarnaast merkt eiser op dat na afloop van de zitting de derde-partij niet gelijktijdig met eiser de zaal heeft verlaten. Uit het verslag van de zitting blijkt tot slot dat het horen niet erg vloeiend verliep.
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt dit betoog van eiser niet. Eiser had deze beroepsgrond al naar voren kunnen brengen tegen het besluit van 14 juni 2022. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling kan niet worden aanvaard dat nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht, tenzij het nieuwe besluit de partij in een nadeliger positie brengt. [14] Daarvan is in dit geval geen sprake.
Verzoek om immateriële schadevergoeding door overschrijding redelijke termijn
10. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding door overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
10.1.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 januari 2014, [15] is de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, overschreden, als de duur van de totale procedure te lang is. Voor zaken die uit een bezwaarschriftprocedure en twee rechterlijke instanties bestaan, is in beginsel een totale lengte van de procedure van ten hoogste vier jaar redelijk. Die termijn vangt aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. Hierbij mag de behandeling van het bezwaar hoogstens een half jaar duren, de behandeling van het beroep hoogstens anderhalf jaar duren en de behandeling van het hoger beroep hoogstens twee jaar duren.
10.2.
De redelijke termijn is gestart vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van eiser tegen het besluit van 15 juli 2021. Het bezwaarschrift is door het college ontvangen op 9 augustus 2021. Met deze uitspraak van de rechtbank is de procedure geëindigd, zodat de procedure in eerste aanleg drie jaar en bijna acht maanden heeft geduurd. De rechtbank ziet geen aanleiding om voor de vaststelling van de redelijke termijn af te wijken van een termijn van twee jaar voor deze fase. Dat betekent dat de redelijke termijn met afgerond 20 maanden is overschreden.
10.3.
Vervolgens moet worden beoordeeld aan wie de termijnoverschrijding moet worden toegerekend. Daarvoor geldt in een geval als dit, waarin een besluit na een eerdere vernietiging opnieuw aan de rechter wordt voorgelegd, dat de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig aan het bestuursorgaan moet worden toegerekend. Indien echter in één van de rechterlijke procedures sprake is van een langere behandelingsduur bij een rechterlijke instantie, dan in overweging 10.1 genoemd, dan komt de periode waarmee die behandelingsduur is overschreden niet voor rekening van het bestuursorgaan maar voor rekening van de Staat. [16]
10.4.
De rechtbank stelt vast dat het college een termijn van ruim tien maanden nodig heeft gehad voor het nemen van het besluit op bezwaar van 14 juni 2022. Dat betekent dat het college niet binnen de redelijke termijn is gebleven. De behandeling van het beroep tegen dit besluit door de rechtbank heeft korter geduurd dan de redelijke termijn van anderhalf jaar. De behandeling door de rechtbank van het beroep tegen het besluit van 10 augustus 2023 (ingesteld op 18 september 2023), heeft echter langer geduurd dan anderhalf jaar, namelijk afgerond een maand langer. Deze overschrijding is aan de rechtbank toe te rekenen.
10.5.
Het voorgaande betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn met 20 maanden, voor 19/20 deel wordt toegerekend aan het college en voor 1/20 deel wordt toegerekend aan de rechtbank.
10.6.
Uitgaande van een forfaitair bedrag van € 500,- per half jaar (of een gedeelte daarvan) waarmee de redelijke termijn overschreden is, bedraagt de aan eiser toe te kennen schadevergoeding € 2.000,-. [17]
10.7.
Omdat de overschrijding aan het college en de rechtbank is toe te rekenen, wordt de vergoeding van de schade naar evenredigheid uitgesproken ten laste van het college en de Staat, die de schade als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn door de rechtbank moet betalen. Dat betekent dat de rechtbank het college zal veroordelen tot betaling van een bedrage van € 1.900,- (19/20 deel) aan eiser. De rechtbank zal de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) veroordelen tot betaling van een bedrag van € 100,- (1/20 deel) aan eiser.
Kostenvergoeding zoals bepaald door de rechtbank in de eerdere beroepsprocedure, inclusief wettelijke rente
11. Eiser betoogt dat het college de in de eerdere uitspraak opgelegde kostenvergoeding nog niet aan hem heeft betaald. Daarnaast meent eiser dat de vergoeding moet worden verhoogd met de wettelijke rente over het nog uitstaande bedrag.
11.1.
Ter zitting is onweersproken gebleken dat het college op 22 augustus 2023 aan de verplichting heeft voldaan om de proceskosten van € 81,80 en het griffierecht van € 50,00 aan eiser te betalen. Dat betekent dat de rechtbank dit deel van het verzoek zal afwijzen, omdat eiser hier geen belang meer bij heeft.
11.2.
Het verzoek van eiser om het college te veroordelen om aanvullend de over dit bedrag verschuldigde wettelijke rente aan eiser over te maken, zal de rechtbank toewijzen. Uit vaste jurisprudentie volgt namelijk dat voor wettelijke rente over een door de rechter uitgesproken veroordeling tot vergoeding van griffierecht dan wel proceskosten, als uitgangspunt geldt dat de uiterste datum waarop aan die veroordeling moet zijn voldaan, gelegen is vier weken na de datum waarop de uitspraak waarin de veroordeling is opgenomen, is gedaan. [18] In dit geval is het college op 28 juni 2023 tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten veroordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is de wettelijke rente over de schadevergoeding vier weken na deze datum, dus vanaf 27 juli 2023 gaan lopen. Ervan uitgaande dat het college het bedrag van in totaal € 131,80 op 22 augustus 2023 aan eiser heeft betaald, is het college gehouden om aanvullend de wettelijke rente over een periode van 27 dagen aan eiser te vergoeden. Dit komt neer op een bedrag van € 0,39. [19]

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit tot handhaving en de daarop gebaseerde last onder dwangsom in stand blijven. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
12.1.
Het verzoek van eiser om schadevergoeding door overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.
12.2.
Het verzoek om het college te veroordelen tot betaling van de aan eiser verschuldigde wettelijke rente, zal de rechtbank toewijzen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt het college tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser van € 1.900,-;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser van € 100,-;
  • veroordeelt het college tot het betalen van de wettelijke rente aan eiser tot een bedrag van € 0,39;
  • wijst het meer of anders verzochte af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus-Visschers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Hoijinck, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van rechtbank Gelderland van 28 juni 2023 (gerectificeerd op 13 juli 2023), ECLI:NL:RBGEL:2023:3893.
2.Dat volgt uit artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
3.Rapportage geluidonderzoek airco-unit van 28 juli 2023, door N40 milieu geluid planologie.
4.Het gaat om de overtreding van artikel 6.9, lid 1 van de Algemene plaatselijke verordening 2022 van de gemeente Oude IJsselstreek in samenhang gelezen met artikel 2.17a van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
5.[naam stichting],
6.Staatsblad 2020, 189: Besluit van 3 juni 2020 tot wijziging van het Bouwbesluit 2012 en het Besluit
7.Zie de uitspraak van rechtbank Gelderland van 28 juni 2023 (gerectificeerd op 13 juli 2023), ECLI:NL:RBGEL:2023:3893, r.o. 6.2.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4088, rechtsoverweging 9.4.
9.Gemeten waarde – Gevelreflectie + Toeslag tonaal = Beoordelingsniveau.
10.40 – 3 + 5 = 42 dB(A).
11.42 – 3 + 5 = 44 dB(A).
13.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1998, rechtsoverweging 5.2.
14.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:789.
16.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2014, ECLI:NL:RVS:2024:4998.
17.Een termijnoverschrijding van 20 maanden betekent afgerond vier keer een half jaar. Daarmee komt de schadevergoeding neer op: 4 x € 500,- = € 2.000,-
18.Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358.
19.Met toepassing van de wettelijke rente in 2023 van 4% is de rekensom als volgt: