ECLI:NL:RBGEL:2025:3013

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
23/6014
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de aanwijzing van een pand als beschermd gemeentelijk monument en de ontvankelijkheid van de economisch eigenaar

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiseressen tegen de aanwijzing van een pand aan het [locatie 1] in [plaats 2] als beschermd gemeentelijk monument. De raad van de gemeente Nijmegen heeft op 30 november 2022 het pand aangewezen als beschermd gemeentelijk monument. Eiseressen, waaronder [onderneming 1] en [onderneming 2], zijn het niet eens met deze beslissing en hebben een bezwaarschrift ingediend, dat door de raad op 12 juli 2023 niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiseressen en komt tot de conclusie dat [onderneming 2] geen belanghebbende is, omdat zij als economisch eigenaar niet voldoet aan de criteria voor belanghebbendheid volgens de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank oordeelt dat de raad terecht het bezwaarschrift van [onderneming 2] niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat alleen de eigenaar of zakelijk gerechtigde als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat het aanwijzingsbesluit zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de belangen van [onderneming 1] voldoende zijn meegewogen. Het beroep van eiseressen wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanwijzing van het pand als beschermd gemeentelijk monument in stand blijft. Eiseressen krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/6014

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen
1. [eiseres 1][onderneming 1] ;
2. [eiseres 2] ,[onderneming 2] ,
beiden uit [plaats 1] , gezamenlijk eiseressen,
(gemachtigde: mr. A. Kamphuis),
en

de raad van de gemeente Nijmegen, de raad

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseressen tegen de aanwijzing van het pand aan het [locatie 1] in [plaats 2] als beschermd gemeentelijk monument. Met de beslissing op bezwaar van 12 juli 2023 heeft de raad het bezwaarschrift van [onderneming 2] niet-ontvankelijk verklaard. De raad heeft het aanwijzingsbesluit in stand gelaten. Eiseressen zijn het hier niet mee eens en voeren hiertoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaarschrift van [onderneming 2] en de aanwijzing van het pand als beschermd gemeentelijk monument.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. De raad heeft op 30 november 2022 het pand aan het [locatie 1] in [plaats 2] (het pand) aangewezen als beschermd gemeentelijk monument. Met de beslissing op bezwaar van 12 juli 2023 is de raad bij dat besluit gebleven.
2.1.
De raad heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseressen hebben een nader stuk ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon A] namens eiseressen, de gemachtigde van eiseressen en de gemachtigde van de raad.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
3. Op 27 januari 2022 heeft de subcommissie Cultuurhistorie van de Commissie Beeldkwaliteit (commissie) een beschermingsprogramma besproken. Het gaat daarin over een aantal panden die als beeldbepalend wordt aangemerkt en een aantal panden die als beschermd gemeentelijk monument wordt aangemerkt. De commissie is tot de conclusie gekomen dat het pand voldoet aan de waarde stellende criteria zoals opgenomen in de Erfgoedverordening [plaats 2] 2021 (erfgoedverordening).
3.1.
Eiseresessen hebben hun zienswijze kenbaar gemaakt tegen het beschermingsvoorstel. Op 7 juni 2022 heeft de commissie opnieuw geadviseerd over het pand. De commissie stelt dat het pand een prominente plaats inneemt bij [locatie 1] van [plaats 2] en zodoende een herkenbaar onderdeel vormt van het stationsgebied van [plaats 2]. Het argument uit de zienswijze dat enkele panden in dit gebied zijn gesloopt is volgens de commissie juist een argument voor het behoud van het pand. De bescherming van het pand draagt volgens de commissie bij aan een kwalitatief stadsbeeld.
3.2.
Op 30 november 2022 heeft de raad ambtshalve het pand aangewezen als beschermd gemeentelijk monument (aanwijzingsbesluit). [1] Bij het besluit heeft de raad de redengevende beschrijving opgenomen.
3.3.
In de beslissing op bezwaar van 12 juli 2023 heeft de raad het bezwaarschrift van [onderneming 2] niet-ontvankelijk verklaard. De raad heeft het aanwijzingsbesluit, onder aanvulling van de wettelijke grondslag, in stand gelaten.
Is [onderneming 2] belanghebbende?
4. [onderneming 2] betoogt dat zij belanghebbende is bij het aanwijzingsbesluit omdat zij als economisch eigenaar concreet en economisch belang heeft bij de aanwijzing van het pand op haar perceel als gemeentelijk monument. Volgens [onderneming 2] komen alle baten en lasten van het pand voor haar rekening en risico.
4.1.
De raad heeft het bezwaar van [onderneming 2] niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij volgens de raad geen belanghebbende is bij het aanwijzingsbesluit. Volgens de raad wordt op grond van vaste rechtspraak alleen de eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde aangemerkt als belanghebbende bij een aanwijzingsbesluit. De rechtsgevolgen van de aanwijzing als gemeentelijk monument treffen alleen de zakelijk gerechtigden. [onderneming 2] is als economisch eigenaar volgens de raad geen zakelijk gerechtigde op de onroerende zaak. Ook heeft [onderneming 2] volgens de raad niet aangevoerd waaruit het concrete belang bestaat dat door de aanwijzing wordt geraakt.
4.2.
In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
4.3.
Bij het beroepsschrift zijn de statuten van [onderneming 1] overgelegd. Ook zijn er uittreksels overgelegd uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK-uittreksel) van [onderneming 1] , [onderneming 2] en [onderneming 3] Verder is er een uittreksel van het Kadaster van het pand overgelegd. Uit het uittreksel van het kadaster blijkt dat [onderneming 1] juridisch eigenaar van het pand is. Volgens het KvK-uittreksel ziet de activiteit van [onderneming 1] op het optreden als bewaarder van vermogensbestanddelen ten behoeve van een commanditaire vennootschap. Uit het KvK-uittreksel van [onderneming 2] blijkt dat de activiteiten van de C.V. bestaan uit beleggingen in vastgoed. De vennoot van [onderneming 2] is [onderneming 3]
4.4.
Uit artikel 3 van de statuten blijkt dat [onderneming 1] ten doel heeft het in bewaring houden of doen houden van ‘CV Goederen’ ten behoeve van [onderneming 2] [onderneming 1] gaat daarbij als partij alle overeenkomsten aan die verband houden met de vorming en de werkzaamheden van [onderneming 2] Onder CV Goederen wordt volgens de begripsbepaling verstaan: “
goederen die door de Stichting op eigen naam en voor rekening en risico van de CV zijn of worden verkregen, welke goederen door de stichting als bewaarder voor rekening en risico van de CV (zullen) worden gehouden en beheerd uit hoofde van een overeenkomst van bewaring tussen de CV en de Stichting en nadere overeenkomsten en rechtshandelingen inzake de bewaring van CV Goederen door de Stichting ten behoeve van de CV, zulks met inachtneming van het bepaalde in de CV Overeenkomst”.Met de “CV” wordt volgens de statuten [onderneming 2] bedoeld en met de “Stichting” wordt [onderneming 1] bedoeld.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de statuten niet dat [onderneming 2] de economische eigendom heeft verkregen van het pand en dat alle baten en lasten van het onroerend goed voor rekening van [onderneming 2] komen. Ook blijkt daaruit niet dat [onderneming 2] bevoegd is tot het verrichten van alle feitelijke en rechtshandelingen en is niet gebleken dat [onderneming 1] zich dient te onthouden van het verrichten van enige feitelijke of rechtshandelingen met betrekking tot het pand. [2]
4.6.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [onderneming 2] niet heeft aangetoond dat zij door het aanwijzingsbesluit rechtstreeks in haar belangen zal worden geraakt. De rechtbank is van oordeel dat de raad [onderneming 2] daarom terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar.
4.7.
De beroepsgrond slaagt niet.
Overgangsrecht Omgevingswet
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de onderliggende regelingen in werking getreden. Uit artikel 22.4 van de Omgevingswet in samenhang met artikel 2.8 onder B van de Invoeringswet Omgevingswet volgt dat de erfgoedverordening met de komst van de Omgevingswet van kracht is gebleven.
Mocht de commissie Beeldkwaliteit advies geven?
6. [onderneming 1] voert aan dat de commissie niet kan worden aangemerkt als een adviseur op grond van artikel 3:5, eerste lid, van de Awb. In artikel 1, aanhef en achtste lid, van de erfgoedverordening, wordt namelijk verwezen naar artikel 17.9 van de Omgevingswet, terwijl de Omgevingswet ten tijde van de besluitvorming nog niet in werking is getreden. De erfgoedverordening biedt daarom geen grondslag voor advisering door de commissie. Volgens [onderneming 1] biedt het Reglement van Orde commissie Beeldkwaliteit (reglement) evenmin grondslag voor advisering. Het reglement is gebaseerd op artikel 15 van de Monumentenwet 1988. Daaruit volgt dat de commissie alleen een advies kan geven voor het beoordelen van aanvragen van een omgevingsvergunning. Dat is hier volgens [onderneming 1] niet aan de orde.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de commissie kan worden aangemerkt als wettelijk adviseur. Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 biedt, naast het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning, ook de mogelijkheid voor het geven van andere taken aan de commissie. Artikel 1.1. van het reglement bepaalt dat de commissie bevoegd is tot het afgeven van een monumentenadvies over de aanwijzing of intrekking van een object als beschermd gemeentelijk monument. Artikel 3:5 van de Awb staat er niet aan in de weg dat ook de lagere wetgever een adviseur in het leven kan roepen. Dat er in de erfgoedverordening een verkeerde wettelijke verwijzing is opgenomen, maakt niet dat de commissie geen aangewezen wettelijk adviseur is. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het aanwijzingsbesluit zorgvuldig tot stand gekomen?
7. [onderneming 1] betoogt dat het aanwijzingsbesluit en de beslissing op bezwaar onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Het pand is in het primaire besluit aangewezen als gemeentelijk monument volgens de cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden. Daarop heeft het advies van de commissie betrekking en dit is volgens [onderneming 1] voor de raad van belang geweest. [onderneming 1] heeft in bezwaar aangevoerd dat de erfgoedverordening geen grondslag biedt voor de aanwijzing van een gebouw als gemeentelijk monument vanwege architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden. In de beslissing op bezwaar heeft de raad [onderneming 1] hierin gelijk gegeven, maar de redengevende beschrijving is naar aanleiding van het bezwaar niet aangepast en ook is er niet opnieuw een advies gevraagd aan de commissie. Volgens [onderneming 1] had de raad uitsluitend aan de relevante aanwijzingsgrond cultuurhistorische waarden mogen toetsen.
7.1.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de erfgoedverordening kan de raad besluiten om een monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarden aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument. In bijlage 1 bij de erfgoedverordening worden de selectiecriteria gegeven voor de aanwijzing van een beschermd gemeentelijk monument. Er zijn in deze bijlage vier criteria gegeven die elk een grondslag kunnen bieden voor bescherming. Het gaat in de bijlage om architectuurhistorische criteria, bouwhistorische criteria, stedenbouwkundige criteria en cultuurhistorische criteria. Volgens artikel 1, zevende lid, van de verordening wordt onder selectiecriteria verstaan:
criteria, zoals opgenomen in de bijlage van deze verordening, op basis waarvan objecten kunnen worden geselecteerd die in aanmerking komen om overeenkomstig de bepalingen van deze verordening aangewezen te worden als beschermd gemeentelijk monument, stadsbeeld en stadsbeeldobject.
7.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft de raad beoordelingsruimte bij het bepalen van de monumentale waarde van een onroerende zaak. [3] Bij het beantwoorden van de vraag, of een als monumentwaardig beoordeelde onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument moet worden aangewezen, heeft de raad beleidsruimte. De rechtbank toetst niet of zij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen, maar of de raad in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. De raad mag daarnaast doorslaggevende betekenis geven aan het deskundige advies van de commissie, hoewel hij daar niet aan gebonden is. Het volgen van dat advies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij een belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders, indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat de raad dit niet, of niet zonder meer, aan de aanwijzing als gemeentelijk monument ten grondslag had mogen leggen. [4]
7.3.
De rechtbank stelt vast dat uit de redengevende beschrijving volgt dat er sprake is van cultuurhistorische waarden van het pand. Uit de adviezen van de commissie blijkt dat het pand voldoet aan de selectiecriteria voor aanwijzing, dus ook aan de cultuurhistorische waarden. De rechtbank kan verder uit de erfgoedverordening niet afleiden dat cultuurhistorische waarden niet ook kunnen bestaan uit bijvoorbeeld architectuurhistorische of stedenbouwkundige waarden. Het advies is daarom niet gebrekkig en de rechtbank is van oordeel dat de raad zich op de adviezen van de commissie heeft mogen baseren. Dat de raad in reactie op de namens de [onderneming 1] ingediende zienswijze heeft verklaard dat de waardering van een monument een optelsom is van de cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden, doet hier niet aan af. De raad heeft naar aanleiding van het bezwaar van [onderneming 1] het besluit volledig heroverwogen en doorslaggevende betekenis gegeven aan de cultuurhistorische waarden. De rechtbank merkt daarbij op dat [onderneming 1] niet gemotiveerd heeft dat het pand geen cultuurhistorische waarden heeft. Bovendien heeft [onderneming 1] geen deskundig advies overgelegd waaruit blijkt dat de adviezen van de commissie onjuist zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Verzet het belang van [onderneming 1] zich tegen de aanwijzing?
8. [onderneming 1] voert aan dat de raad haar belang onvoldoende heeft meegewogen in zijn besluitvorming. Het pand is zodanig verouderd dat slopen de enige optie is. Door de status van beschermd gemeentelijk monument kan het pand niet gesloopt worden. Dit betekent dat [onderneming 1] het pand voor minimaal € 7.1 miljoen moet verbouwen. Ter ondersteuning van dit betoog verwijst [onderneming 1] naar de analyse van 8 september 2021 die gemaakt is door abcnova. Bovendien sluit sloop en nieuwbouw volgens [onderneming 1] aan bij de ambitie van de gemeente. De gemeente heeft in 2020/2021 een voorkeursrecht gevestigd op het perceel. In de beslissing op bezwaar over het voorkeursrecht heeft de gemeente overwogen dat de gewenste bestemming voor het perceel wonen, horeca en kantoorruimtes is. Dit wijkt af van het huidige gebruik. Deze gewenste intensivering is volgens [onderneming 1] alleen realistisch bij sloop en nieuwbouw. Het belang van intensivering en meer ruimte voor woningbouw moet de raad ook meewegen volgens [onderneming 1] , mede gelet op de woningnood in [plaats 2].
8.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat indien in het kader van de bij de aanwijzing – dan wel de heroverweging daarvan – te verrichten belangenafweging door de eigenaar van het monument concreet wordt gesteld dat de monumentenstatus negatieve gevolgen heeft voor bijvoorbeeld herontwikkeling of verkoop en dit genoegzaam wordt gemotiveerd, deze aspecten reeds bij de aanwijzing van belang zijn. [5] Deze moeten in dat geval niet pas bij de aanvraag om een omgevingsvergunning tot wijziging dan wel sloop van het aangewezen monument aan de orde komen.
8.2.
De rechtbank stelt voorop dat dat het enkele feit dat de kosten voor renovatie en verduurzaming hoog zijn, niet maakt dat de aanwijzing onevenredige gevolgen heeft. Uit de analyse van abcnova volgt daarnaast niet dat de geraamde kosten hoger zijn vanwege de aanwijzing van het pand als gemeentelijk monument. De commissie voor bezwaarschriften heeft dit in haar advies ook overwogen en geconcludeerd dat het algemene belang van aanwijzing als gemeentelijk monument daarom niet hoeft te wijken. Dit advies is door de raad overgenomen en daarmee blijkt voldoende dat de raad de belangen van [onderneming 1] heeft afgewogen en hoe de raad tot die belangenafweging is gekomen. De rechtbank is verder van oordeel dat het in beroep aangevoerde belang van het terugdringen van woningnood een algemeen belang is en niet een bijzonder, noch een eigenbelang is van [onderneming 1] . Niet valt in te zien waarom [onderneming 1] hierdoor onevenredig wordt benadeeld. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat raad terecht het bezwaar van [onderneming 2] niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dat betekent ook dat de aanwijzing van het pand aan het [locatie 1] in [plaats 2] als beschermd gemeentelijk monument in stand blijft. Eiseressen krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van D. van Til, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 5, eerste lid, van de erfgoedverordening.
3.Bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2022:54, r.o. 6.
4.Bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2018:1358
5.Bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2020:2387.