ECLI:NL:RBGEL:2025:3217

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
11590218
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over de vraag of een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen tussen partijen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 11 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde]. De kern van het geschil betreft de vraag of er een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW tot stand is gekomen tussen partijen. [eiseres] stelt dat zij sinds 1 mei 2021 voor onbepaalde tijd bij [gedaagde] in dienst is en vordert onder andere betaling van loon en afgifte van loonstroken. [gedaagde] betwist echter dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst en stelt dat de betalingen aan [eiseres] geen loon in de zin van de wet zijn, maar onderdeel uitmaken van een fiscaal aantrekkelijke constructie.

De procedure begon met een dagvaarding op 19 maart 2025, gevolgd door een mondelinge behandeling op 28 maart 2025. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen arbeidsovereenkomst is ontstaan, omdat niet is aangetoond dat [eiseres] arbeid heeft verricht in de zin van de wet en er geen gezagsverhouding tussen partijen bestaat. De kantonrechter heeft [gedaagde] wel veroordeeld om een loonstrook over november 2024 aan [eiseres] te verstrekken, maar heeft de overige vorderingen van [eiseres] afgewezen. Tevens is [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 11590218 \ VV EXPL 25-15 \ 48073 \ 560
Vonnis in kort geding van 11 april 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. J. Peute,
procederend krachtens toevoeging met kenmerk: [nummer] ,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. W.G.A. van Hoogstraten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 maart 2025 met vijf producties;
- de producties 1 en 2 van de zijde van [gedaagde] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 28 maart 2025 plaatsgevonden en hiervan zijn aantekeningen gemaakt door de griffier. De gemachtigden van [eiseres] en [gedaagde] hebben tijdens de mondelinge behandeling spreekaantekeningen voorgedragen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam 1] (hierna: [naam 1] ) is de enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde] .
2.2.
[eiseres] en [naam 1] zijn in mei 2022 gehuwd en hebben drie kinderen.
2.3.
In november 2024 heeft [naam 1] de echtelijke woning verlaten.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot:
1. afgifte binnen twee dagen na betekening van dit vonnis van:
a. een loonstrook over de maand november 2024 met daarin het nettoloon van
€ 650,00;
b. een loonstrook over de maand januari 2025 met daarin het nettoloon van
€ 650,00;
c. een loonstrook over de maand februari 2025 met daarin het nettoloon van
€ 650,00;
in alle gevallen op straffe van een dwangsom van € 10,00 per loonstrook per dag dat de veroordeling niet tijdig nagekomen wordt;
2. betaling aan [eiseres] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis van:
a. het nettoloon van € 650,00 over januari 2025, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, berekend vanaf 1 februari 2025;
b. het nettoloon van € 650,00 over februari 2025, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, berekend vanaf 1 maart 2025;
3. betaling aan [eiseres] , op uiterlijk de eerste dag na ommekomst van de voorafgaande maand tot de arbeidsovereenkomst tussen partijen geëindigd zal zijn, het nettoloon van € 650,00 per maand, waar toepasselijk te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, te berekenen vanaf de eerste dag na ommekomst van de betrokken maand;
4. betaling van de proceskosten, alsmede de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien deze kosten niet zijn voldaan binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij op 1 mei 2021 voor onbepaalde tijd bij [gedaagde] in dienst is getreden en hier gemiddeld acht uur per week consultancy diensten uitvoerde tegen een loon van € 650,00 netto per maand.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is niet geëindigd, maar desondanks heeft [gedaagde] het loon over januari en februari 2025 niet aan [eiseres] voldaan. Over november 2024 heeft [gedaagde] geen loonstrook aan [eiseres] verstrekt.
3.3.
[gedaagde] betwist dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen in de zin van artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). [eiseres] heeft ook geen arbeid voor [gedaagde] verricht en er is geen sprake van een gezagsverhouding tussen partijen. [eiseres] heeft wel maandelijks een bedrag van
[gedaagde] ontvangen onder de noemer ‘loon’ en onder verstrekking van loonstroken, maar dit betrof geen loon in de zin van artikel 7:610 BW. Deze maandelijkse uitkering werd gedaan in het kader van een fiscaal en financieel aantrekkelijke constructie. De betalingen van € 675,00 die [gedaagde] in de maanden januari tot en met maart 2025 aan [eiseres] heeft gedaan, zijn uit hoofde van de verzorgingsplicht ex artikel 1:81 BW gedaan.
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , althans haar vordering af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten zonder betekening en in geval van betekening, alsmede veroordeling van [eiseres] tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten, indien betaling hiervan niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat het spoedeisend belang voortvloeit uit de aard van de vordering van [eiseres] .
Vermeerdering van eis
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] haar eis vermeerderd, inhoudende dat [gedaagde] vanaf januari 2025 maandelijks een bedrag van € 675,00 netto aan [eiseres] verschuldigd is. [gedaagde] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, aangezien een vermeerdering van eis alleen schriftelijk ingediend kan worden.
De kantonrechter volgt [gedaagde] in haar bezwaar. Artikel 130 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt immers dat een vermeerdering van eis schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, ingediend moet worden. Nu de door [eiseres] ingediende vermeerdering van eis niet aan voornoemd vereiste voldoet, zal in dit vonnis een beslissing worden gegeven over haar oorspronkelijke eis.
Toetsingskader
4.3.
In deze procedure dient de vraag beantwoord te worden of tussen partijen een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW tot stand is gekomen.
Het toetsingskader hiervoor wordt gevormd door artikel 7:610 BW, nader ingevuld door (onder meer) de arresten van de Hoge Raad van 14 november 1997 (Groen/Schoevers, ECLI:NL:HR:1997:ZC2495) en 6 november 2020 (X./Gemeente Amsterdam, ECLI:NL:HR:2020:1746).
4.4.
Artikel 7:610 BW omschrijft de arbeidsovereenkomst als de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. De definitie van de arbeidsovereenkomst kan dus worden onderscheiden in vier elementen: (i) de verplichting tot het verrichten van (persoonlijke) arbeid, (ii) de verplichting tot het betalen van loon,
(iii) gedurende een zekere tijd en (iv) de aanwezigheid van een gezagsverhouding.
4.5.
Welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen, moet worden vastgesteld door middel van uitleg aan de hand van de zogenoemde Haviltex-maatstaf.
Op grond van die maatstaf komt het bij de beantwoording van de vraag wat de inhoud is van door partijen gemaakte afspraken aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze afspraken mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, zulks in het licht van alle omstandigheden van het geval.
4.6.
Nadat de overeengekomen rechten en verplichtingen – en hiermee de inhoud van de overeenkomst – zijn vastgesteld, moet beoordeeld worden of de overeenkomst de kenmerken heeft van een arbeidsovereenkomst. Indien de inhoud van een overeenkomst voldoet aan de omschrijving van een arbeidsovereenkomst in artikel 7:610 BW, moet de overeenkomst worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen.
Arbeid gedurende een zekere tijd
4.7.
Tussen partijen is in geschil of [eiseres] gedurende een zekere tijd arbeid voor [gedaagde] heeft verricht. [eiseres] heeft in dit kader aangevoerd dat zij vanuit haar professie als medisch bioloog en scholing in de orthomoleculaire gezondheidsleer consultancy diensten voor [gedaagde] uitvoerde. Deze werkzaamheden bestonden uit het naslaan van wetenschappelijke literatuur ten behoeve van onderbouwingen van supplementen en actieve ingrediënten, het geven van haar advies en mening over de toepassingen van supplementen, het controleren van teksten op correctheid en het maken van koppelingen tussen het bedrijf van [gedaagde] en onderzoeksinstituten en collega’s in het netwerk.
[gedaagde] betwist dat [eiseres] werkzaamheden heeft verricht voor haar en de werkmaatschappijen waarvan [gedaagde] mede-eigenaar is. In dit kader verwijst [gedaagde] ook naar de verklaring van [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] (productie 1) waarin zij verklaren dat [eiseres] geen werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 1] en [bedrijf 2] In het verleden heeft [eiseres] wel eens werkzaamheden voor [naam 1] verricht, maar dit was voor zijn oude (vergelijkbare) onderneming die in 2019 verkocht is.
Gelet op deze gemotiveerde betwisting had het op de weg van [eiseres] gelegen om te onderbouwen welke werkzaamheden zij voor [gedaagde] heeft verricht. Zo had [eiseres] bijvoorbeeld door haar gegeven adviezen of door haar gecontroleerde teksten kunnen overleggen. [eiseres] heeft deze onderbouwing niet gegeven, zodat naar het oordeel van de kantonrechter niet vast is komen te staan dat partijen een verplichting tot het verrichten van arbeid zijn overeengekomen.
Loon
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] , sinds de geboorte van het tweede kind van [eiseres] en [naam 1] in 2021, maandelijks een bedrag van € 650,00 netto aan [eiseres] betaalt. Dat [gedaagde] gedurende meerdere jaren, maandelijks een bedrag onder de noemer ‘salaris’ en onder verstrekking van loonstroken aan [eiseres] heeft betaald, maakt nog niet dat kan worden gesproken van loon in het kader van artikel 7:610 BW. Daarvan is slechts sprake als de betaling kan worden aangemerkt als een tegenprestatie voor de bedongen arbeid (Hoge Raad 18 december 1953, ECLI:NL:HR:1953:219).
Dat de maandelijkse betaling dat karakter had, is onvoldoende gebleken. Hierbij acht de kantonrechter mede van belang dat [gedaagde] heeft aangevoerd dat het uitsluitend een fiscaal en financieel aantrekkelijke constructie van partijen betrof om aan [eiseres] maandelijks een bedrag uit te keren. Indien [naam 1] het bedrag van € 650,00 netto bij zijn eigen salaris zou rekenen, zou hij hierover loonheffing moeten betalen. Door het bedrag van € 650,00 netto aan [eiseres] uit te betalen, was hierover geen loonheffing verschuldigd en dit was een fiscaal gunstige manier om het gezinsinkomen maandelijks te verhogen. Naar het oordeel van de kantonrechter is het niet ongebruikelijk dat levenspartners/echtelieden van een dergelijke fiscale constructie gebruik maken. Er is dan ook onvoldoende om te spreken van overeengekomen loon in de zin van artikel 7:610 BW.
Gezagsverhouding
4.9.
[eiseres] heeft aangevoerd dat sprake was van een gezagsverhouding tussen partijen en dat zij van [gedaagde] opdrachten kreeg om literatuuronderzoek te doen, teksten te reviewen en te contoleren en te adviseren. [gedaagde] betwist dat sprake was van een gezagsverhouding tussen partijen op grond waarvan [eiseres] instructies van haar op diende te volden.
De kantonrechter stelt voorop dat een gezagsverhouding tussen levenspartners/echtgenoten niet voor de hand ligt. In die omstandigheid mag van [eiseres] worden verwacht dat zij haar stelling dat wel degelijk sprake is geweest van een gezagsverhouding voldoende onderbouwt. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] deze onderbouwing, mede gelet op de betwisting door [gedaagde] , onvoldoende gegeven. [eiseres] heeft immers geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij de voornoemde opdrachten van [gedaagde] kreeg. Hier komt bij dat niet is gebleken van afspraken tussen partijen over de werktijden van [eiseres] , vakanties etc. Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de kantonrechter voldoende dat er geen gezagsverhouding tussen partijen bestaat.
Conclusie
4.10.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, concludeert de kantonrechter dat de tussen partijen overeengekomen rechten en verplichtingen niet kwalificeren als arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW. Dat heeft tot gevolg dat de vorderingen van [eiseres] onder 1.b, 1.c, 2 en 3 niet voor toewijzing in aanmerking komen.
Loonstrook november 2024
4.11.
[eiseres] voert aan dat zij over november 2024 geen loonstrook heeft ontvangen, hetgeen door [gedaagde] niet weersproken is. Op grond van artikel 7:626 BW is [gedaagde] gehouden een loonstrook aan [eiseres] te verstrekken.
[gedaagde] wordt dan ook veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis een loonstrook over november 2024 aan [eiseres] te verstrekken. De gevorderde dwangsom wordt toegewezen tot een bedrag van € 10,00 per dag dat [naam 1] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet met een maximum van € 250,00.
Proceskosten
4.12.
[eiseres] wordt (overwegend) in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
678,00
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis een loonstrook over november 2024 aan [eiseres] te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 10,00 per dag dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet met een maximum van € 250,00;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2025.
48073 560