ECLI:NL:RBGEL:2025:3399

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
AWB - 23 _ 5165
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.S. Termaat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van agrarisch loonbedrijf tegen handhavingsbesluit inzake inname puin- en groenafval van derden

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van een agrarisch loonbedrijf tegen een handhavingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld. Het handhavingsbesluit, dat op 31 maart 2023 en 3 april 2023 is genomen, legt aan eiseres een last onder dwangsom op vanwege vier overtredingen, waaronder de inname van puin- en groenafval van derden. Eiseres stelt dat deze last ten onrechte is opgelegd en dat zij handelt binnen de grenzen van de wet.

De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2025 behandeld, waarbij zowel eiseres als het college en derde-partijen aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, met name omdat de last onder dwangsom met betrekking tot de inname van puin- en groenafval onvoldoende duidelijk is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het handhavingsbesluit voor zover het de inname van puin- en groenafval betreft, maar laat het besluit voor de overige overtredingen in stand. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat haar activiteiten met betrekking tot de inname van puin en groen niet in strijd zijn met de bestemmingsplannen.

De rechtbank concludeert dat het college het griffierecht aan eiseres moet vergoeden, maar er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. I.S. Termaat, rechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Hoijinck, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/5165

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld.

Als derde-partij nemen aan de zaak deel:
[derde-partij 1] en [derde-partij 2]uit [plaats] ([derde-partij 1 en 2])
(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de bij besluit van 31 maart 2023 en 3 april 2023 (gedeeltelijk) toegewezen handhavingsverzoeken van derde-partij, en de aan eiseres opgelegde last onder dwangsom.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon A] namens eiseres, [persoon B] namens het college, derde-partij en de gemachtigde van derde-partij. De zaak is gelijktijdig behandeld met twee andere zaken (zaaknummers ARN 24/3110 en ARN 23/2653).

Totstandkoming van het besluit

2. Derde-partij woont aan de [locatie 1] te [plaats]. Op het buurperceel, aan de [locatie 2], exploiteert eiseres een agrarisch loonbedrijf. Op 1 september 2020 diende derde-partij een handhavingsverzoek in, vanwege – samengevat – door hem ervaren overlast, en omdat in strijd met een in het bestemmingsplan opgenomen voorwaardelijke verplichting geen werktuigberging was gerealiseerd.
2.1.
Op 3 maart 2021 heeft het college het handhavingsverzoek toegewezen, en aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd. Die last hield in dat uiterlijk 1 augustus 2021 een werktuigenberging moest zijn gerealiseerd, of de bedrijfsactiviteiten en opslag moesten worden beëindigd, op straffe van een dwangsom van € 15.000,- ineens.
2.2.
Op 21 juni 2022 besliste het college dat het bezwaar van derde-partij tegen dit besluit gegrond was: het primaire handhavingsbesluit was onvoldoende zorgvuldig voorbereid. Er zou opnieuw op het handhavingsverzoek worden beslist. Omdat niet volledig en opnieuw op het handhavingsverzoek werd beslist in de zin van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), was dit besluit nog onvolledig.
2.3.
Op 31 maart 2023 heeft het college aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd om vier overtredingen uiterlijk voor 1 mei 2023 te beëindigen, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per overtreding met een maximum van € 10.000,- voor elk van de vier overtredingen. De overtredingen hielden samengevat in: (i) de verkoop en het afhalen van grind door particulieren, (ii) de inname van puin- en groenafval door derden, (iii) het sorteren van aardappelen en (iv) de opslag van grond van derden op het perceel. Bij aanvullend besluit van 3 april 2023 heeft het college derde-partij geïnformeerd over de last onder dwangsom, en het handhavingsverzoek voor het overige afgewezen.
2.4.
Met het besluit van 31 maart 2023 is op het handhavingsverzoek van derde-partij beslist. Het college besloot om niet tegen alle door derde-partij genoemde overtredingen op te treden, maar maakt dat in het besluit van 31 maart 2023 niet expliciet; in zoverre was het besluit op het handhavingsverzoek van derde-partij op dat moment dus nog onvolledig. [1] De motivering van de afwijzing van het handhavingsverzoek van derde-partij voor de overige overtredingen heeft het college vervolgens opgenomen in de brief waarin aan derde-partij het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom aan eiseres bekend is gemaakt, van 3 april 2023.
2.5.
De rechtbank merkt de brieven van 21 juni 2022, 31 maart 2023 en 3 april 2023 daarom gezamenlijk aan als één besluit. [2] Hierna wordt daarom ook wel in enkelvoud gesproken over ‘de last’ en ‘het handhavingsbesluit’.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
4. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is handel met particulieren op het perceel toegestaan?
5. Een van de overtredingen die het college aan de last onder dwangsom ten grondslag legt, is dat eiseres ter plaatse handelt met particulieren. Eiseres voert aan dat voor bedrijven ook ondergeschikte handel met particulieren is toegestaan, en wijst op de definitie van ‘Bedrijf’ zoals opgenomen in artikel 1.18 van de bestemmingsplanregels: “een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen”.
Verder voert eiseres aan dat zij al jaren handelt met particulieren, en dat dat daarom onder het overgangsrecht is toegestaan.
5.1.
De rechtbank oordeelt dat dat de begripsdefinitie die eiseres aanhaalt niet op haar van toepassing is; haar perceel is bestemd voor agrarisch gebruik, met de functieaanduidingen ‘agrarisch loonbedrijf’, ‘agrarisch’ en ‘opslag’. De definitie van het begrip ‘Bedrijf’ geldt niet op eiseres’ perceel. Binnen de bestemming en functieaanduidingen die op het perceel van eiseres rusten, is detailhandel niet toegestaan.
Voor wat betreft het overgangsrecht geldt het volgende. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling rust in beginsel op degene die een beroep doet op het overgangsrecht de plicht om aannemelijk te maken dat dit van toepassing is. [3] Eiseres heeft verder weliswaar gesteld dat zij al lange tijd handelt met particulieren, maar heeft niet gesteld of op enige manier onderbouwd dat dat gebruik voorheen rechtmatig was, en vervolgens ononderbroken en ongewijzigd is voortgezet. Gelet op deze omstandigheden kan eiseres geen succesvol beroep op overgangsrechtelijk beschermd gebruik doen.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van een overtreding door de inname van puin- en groenafval van derden?
6. Eiseres voert aan dat de inname van puin- en groenafval van derden ten onrechte als overtreding aan de last ten grondslag is gelegd. Er wordt inderdaad puin en groen van derden ingenomen, maar dat betreft geen afval. Bij de cultuurtechnische werkzaamheden die onderdeel uitmaken van de bedrijfsvoering, worden puin en groen gebruikt. Ook is de last niet voldoende controleerbaar: het college legt aan de last qua bewijs ten grondslag dat er gesprekken zijn gevoerd, en dat de website van eiseres is bekeken, maar dat is open voor interpretatie en niet controleerbaar.
6.1.
Het college heeft toegelicht dat eiseres de materialen die zij bij het uitvoeren van werkzaamheden aantreft mag afvoeren en opslaan op haar perceel. Ook mag zij grondstoffen aankopen voor gebruik in haar werk elders. De overtreding ziet alleen op de inname van puin- en groenafval van derden.
6.2.
De rechtbank oordeelt dat uit de last niet voldoende duidelijk blijkt wat het onderscheid is tussen de (volgens het college toegestane) inkoop van puin en groen voor gebruik door eiseres bij haar cultuurtechnische werkzaamheden, en de inname van puin en groen van derden. Eiseres heeft toegelicht dat zij het puin- en groenafval dat zij inneemt van derden (al dan niet na bewerking) gebruikt bij het uitvoeren van cultuurtechnische werkzaamheden. Het college heeft daarop ter zitting gereageerd met de mededeling dat voor zover er wordt ingekocht ten behoeve van uit te voeren werkzaamheden, de last niet wordt overtreden. De rechtbank is het met eiseres eens dat, gelet op die stand van zaken, onvoldoende duidelijk uit de last blijkt welke handelingen van eiseres wel een overtreding opleveren en welke niet. Met de algemene verwijzing naar gesprekken die zijn gevoerd en een website die is bekeken heeft het college niet voldaan aan de bewijslast die bij dit besluit op hem rust.
6.3.
Deze beroepsgrond slaagt.
Is terecht handhavend opgetreden tegen het sorteren van aardappelen op het perceel?
7. Volgens eiseres is het sorteren van aardappelen op het perceel niet in strijd met de op het perceel rustende bestemming. Het is toegestaan om op het perceel agrarische nevenactiviteiten uit te voeren. Ook is geen sprake van een
sorterenvan aardappelen, maar alleen van het
overslaanc.q.
transporterendaarvan.
7.1.
De rechtbank oordeelt dat het sorteren van aardappelen in het geval van eiseres niet valt onder de toegestane ‘agrarische nevenactiviteit’ zoals bedoeld in artikel 5.1 aanhef en onder b van de planregels. Die activiteiten mogen namelijk alleen door de bewoner van de bedrijfswoning worden uitgevoerd, wat hier niet het geval is.
Het sorteren c.q. overslaan van aardappels zou in theorie kunnen vallen onder de reikwijdte van de op het perceel rustende functieaanduiding ‘Agrarisch loonbedrijf’. In bestemmingsplanregel 1.11 is die functieaanduiding namelijk gedefinieerd als: “een bedrijf dat gericht is op het leveren van diensten aan functies die aan het buitengebied zijn gerelateerd, zoals landbouw, groene en recreatieve functies, al dan niet in combinatie met cultuurtechnische activiteiten ten behoeve van de weg- en waterbouw, zo nodig met behulp van werktuigen of apparatuur, alsook op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van die werktuigen of apparatuur”. Het sorteren van aardappelen kan een dienst zijn die is gerelateerd aan het buitengebied. Het moet dan echter wel aardappels van derden betreffen; als door het bedrijf zelf geteelde aardappels worden gesorteerd, is immers geen sprake van een dienst. Daarvan is in dit geval sprake. Ter zitting heeft eiseres namelijk bevestigd dat de activiteiten zien op aardappelen van eigen teelt (van elders gelegen percelen).
7.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het handhavingsbesluit voor zover daarbij aan eiseres een last is opgelegd vanwege de inname van puin- en groenafval van derden, en het handhavingsverzoek van derde-partij op dat punt is toegewezen. Voor het overige blijft het besluit in stand.
Nu het college, gezien het bovenstaande onder punt 6. – 6.3, niet anders kan dan het afwijzen van het handhavingsverzoek van derde-partij wat betreft de inname van puin- en groenafval, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en het handhavingsverzoek afwijzen. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 31 maart 2023 en 3 april 2023.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 juni 2022, 31 maart 2023 en 3 april 2023 voor zover daarin is beslist dat eiseres een last wordt opgelegd vanwege de inname van puin- en groenafval van derden;
- wijst het handhavingsverzoek wat betreft de inname van puin- en groenafval van derden alsnog af en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.S. Termaat, rechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Hoijinck, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl. AbRvS 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:984, r.o. 4.2.
2.Vgl. AbRvS 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3804, r.o. 3.
3.ABRvS 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3752, r.o. 2.4.