ECLI:NL:RBGEL:2025:4404

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
C/05/446284 / FA RK 25-146
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wijziging achternaam kinderen naar dubbele geslachtsnaam op basis van WIGG

In deze zaak hebben ouders verzocht om de achternaam van hun kinderen te wijzigen naar een dubbele gecombineerde achternaam. De ambtenaar van de Burgerlijke Stand heeft dit verzoek afgewezen, omdat de ouders niet in aanmerking komen voor de overgangsregeling van de Wet Invoering Gecombineerde Geslachtsnaam (WIGG). De ouders zijn van mening dat deze afwijzing in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de ambtenaar terecht het verzoek heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor het toewijzen van het verzoek, aangezien de oudste dochter van de ouders voor 1 januari 2016 is geboren en de overgangsregeling van de WIGG niet op hen van toepassing is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de wet niet in strijd is met grondrechten of internationale bepalingen. De ouders hebben hun verzoek verder toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, maar de rechtbank heeft geen ruimte gezien om aan het verzoek tegemoet te komen. De rechtbank wijst het verzoek af en stelt dat de ambtenaar niet in de kosten van het geding kan worden veroordeeld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/446284 / FA RK 25-146
Datum uitspraak: 11 juni 2025
beschikking op een verzoek op grond van artikel 1:27 van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van
[naam vader]
en
[naam moeder],
verzoekers, hierna te noemen de ouders,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. V.O. Agterberg in Utrecht,
tegen
de ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de gemeente [gemeenteplaats],
hierna te noemen: de ambtenaar.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift, ingediend door de ouders en ingekomen bij de griffie op 15 januari 2025;
- het verzoekschrift, ingediend door mr. Agterberg en ingekomen bij de griffie op 10 februari 2025;
- de brief van de ambtenaar van 24 maart 2025.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 21 mei 2025 zijn de ouders gehoord, bijgestaan door mr. Agterberg. De ouders hebben daarbij mede gebruik gemaakt van een schriftelijke toelichting.
1.3.
De ambtenaar is met kennisgeving niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
Uit het huwelijk van de ouders zijn geboren de minderjarige kinderen:
  • [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;
  • [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;
  • [de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
2.2.
De ouders hebben de ambtenaar verzocht om de achternaam van de kinderen aan te passen naar een dubbele (gecombineerde) achternaam. De ambtenaar heeft het verzoek afgewezen bij besluit van 5 december 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De ouders verzoeken de rechtbank om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de kinderen allen de beide achternamen van de ouders verkrijgen in de volgorde [achternaam vader - achternaam moeder] per 3 december 2024, dan wel een nader door de rechtbank te bepalen tijdstip;
II. de ambtenaar te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
De ouders hebben - samengevat - toegelicht dat de ambtenaar weigert om de achternaam van de drie kinderen aan te passen naar een dubbele geslachtsnaam. De ambtenaar heeft aangegeven dat het overgangsrecht van de Wet Invoering Gecombineerde Geslachtsnaam (hierna: WIGG) dat verhindert, omdat het oudste kind geboren is voor 1 januari 2016. De ambtenaar ziet geen ruimte om van die regeling af te wijken. De ouders zijn echter van mening dat het overgangsrecht in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest), wat maakt dat de regeling in deze situatie ruimer moet worden uitgelegd. Door het overgangsrecht kan de moeder haar kinderen geen onderdeel laten uitmaken van haar gezinsnaam. Dat is een inbreuk op haar recht op familieleven. In de overgangsregeling heeft de wetgever naar de mening van de ouders een arbitraire, niet-objectief onderbouwde termijn gesteld. De wetgever dient objectief te onderbouwen waarom een specifieke termijn nodig is, aan te tonen dat de termijn proportioneel en niet discriminerend is en te vermijden dat de termijn willekeurig of onredelijke gevolgen heeft voor een betrokkene. Aan geen van deze voorwaarden is volgens ouders voldaan.
3.3.
De ouders zijn tevens van mening dat het besluit van de ambtenaar in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De consequentie dat de achternaam van de kinderen niet wordt gewijzigd had met een louter administratieve handeling had kunnen voorkomen. Grondrechten dienen zwaarder te wegen dan een praktische uitvoeringsregeling.
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders hun verzoek verder toegelicht en aanvullend aangegeven dat met name [de minderjarige 1] er last van heeft dat zij niet de beide achternamen van haar ouders heeft. Zij heeft klasgenootjes die wel de beide achternamen van hun ouders dragen en [de minderjarige 1] snapt niet waarom zij dat niet mag. Volgens de ouders is er geen enkel redelijk bezwaar te bedenken waarom hun kinderen niet hun beide achternamen zouden mogen dragen. Het is voor de ouders en met name de moeder heel belangrijk dat ook haar achternaam aan de achternaam van de kinderen wordt toegevoegd.

4.Het verweer

4.1.
De ambtenaar heeft in zijn brief van 24 maart 2025 verweer gevoerd tegen de verzoeken. Hij heeft erop gewezen dat hij heeft gehandeld conform de geldende wet- en regelgeving. De overgangsregeling van de WIGG geldt specifiek en alleen voor gezinnen waarvan het oudste kind is geboren tussen 1 januari 2016 en 31 december 2023. Deze beperking is vastgesteld om een duidelijke en afgebakende groep in aanmerking te laten komen voor de regeling. Kinderen geboren voor 1 januari 2016 vallen buiten deze doelgroep en daarom is de overgangsregeling niet op hen van toepassing.

5.De beoordeling

ontvankelijkheid
5.1.
Op grond van artikel 1:27 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen belanghebbende partijen naar aanleiding van een besluit van een ambtenaar van de burgerlijke stand om op grond van artikel 1:18c of 1:20c BW te weigeren een akte van de burgerlijke stand op te maken, een latere vermelding aan een akte toe te voegen binnen zes weken na de verzending van dat besluit een verzoek indienen bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waar de standplaats van de ambtenaar van de burgerlijke stand is gelegen.
5.2.
Aangezien het gaat om een besluit van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeenteplaats] , is deze rechtbank bevoegd om kennis te nemen van het verzoek.
5.3.
Het besluit van de ambtenaar dateert van 5 december 2024. De ouders hebben in eerste instantie het verzoek ingediend bij de rechtbank op 15 januari 2025. Het verzoek had echter ingediend moet worden door tussenkomst van een advocaat. [1] De rechtbank heeft de ouders hierover per brief geïnformeerd en de ouders een hersteltermijn gegeven, in eerste instantie tot 30 januari 2025. Deze termijn is op verzoek van de ouders met twee weken verlengd. Het verzoek is vervolgens door mr. Agterberg ingediend op 10 februari 2025. Dat is binnen de tweede gestelde termijn. De ouders zijn daarmee in zoverre ontvankelijk in hun verzoek.
inhoudelijk
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 1:27 BW de mogelijkheid geeft de beslissing van de ambtenaar aan de rechter voor te leggen. De rechtbank ziet echter geen ruimte om aan het verzoek tegemoet te komen en zal het verzoek daarom afwijzen.
5.5.
In artikel 1:5 BW is bepaald hoe een kind een geslachtsnaam verkrijgt. Op grond van deze bepaling kunnen ouders gezamenlijk een keuze maken voor de geslachtsnaam van hun kind(eren). Dat gebeurt voor of bij gelegenheid van de aangifte van geboorte bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Terugkomen op de geslachtsnaamkeuze is niet mogelijk. Er kan wel om wijziging van de geslachtsnaam worden gevraagd bij de Koning. Een dergelijk verzoek moet worden ingediend bij de Dienst Justis. Toen de kinderen werden geboren was het in Nederland nog niet mogelijk om een gecombineerde geslachtsnaam bestaande uit de geslachtsnamen van de beide ouders te kiezen.
5.6.
Op 1 januari 2024 is de WIGG in werking getreden. Daardoor is de keuzemogelijkheid van ouders voor de geslachtsnaam van hun kind(eren) uitgebreid met de keuze voor een gecombineerde geslachtsnaam, bestaande uit die van beide ouders samen in een vrij te bepalen volgorde.
5.7.
De WIGG kent een overgangsregeling voor kinderen geboren op of na 1 januari 2016. In artikel IIIB staat het volgende:
“1. Tot en met een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet kunnen kinderen van dezelfde ouders de geslachtsnaam van beide ouders in een door hen te bepalen volgorde verkrijgen, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de ouders verklaren gezamenlijk dat de kinderen een geslachtsnaam behoren te krijgen die bestaat uit een combinatie van de geslachtsnamen van beide ouders in een door hen eensluidend gekozen volgorde;
b. het oudste kind dat in familierechtelijke betrekking tot beide ouders staat, is geboren op of na 1 januari 2016 en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet;
c. de verklaring betreft alle kinderen van dezelfde ouders.
2. […]
3. Een gemeenschappelijke verklaring als bedoeld in het eerste lid onder a, kan worden afgelegd ten overstaan van iedere ambtenaar van de burgerlijke stand. Van deze verklaring maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand een akte van naamskeuze op.
4. […]”
5.8.
Artikel 1:27 BW verwijst naar de artikelen 1:18c en 1:20c BW. Artikel 1:20c BW heeft betrekking op de latere vermelding van onder meer een naamskeuze en regelt (met verwijzing naar artikel 1:18c BW) de mogelijkheden waaronder de ambtenaar een dergelijke vermelding kan weigeren.
5.9.
De overgangsregeling is uitdrukkelijk beperkt tot de situatie waarin het oudste kind is geboren op of na 1 januari 2016. De oudste dochter van de ouders is geboren op [geboortedatum] en dat is dus voor 1 januari 2016. Dat maakt dat de overgangsregeling in feite niet van toepassing is en dat er dus goed beschouwd geen wettelijke grondslag is voor het verzoek dat de ouders aan de ambtenaar hebben gedaan. Letterlijk gezien is er dus geen verplichting voor de ambtenaar om een akte op te maken. Hieraan zal de rechtbank niet de consequentie verbinden dat de ouders niet kunnen worden ontvangen in hun verzoek. Het moet immers mogelijk zijn voor hen om de beslissing van de ambtenaar te laten toetsen. De rechtbank legt de artikelen 1:20c en 1:27 BW dus ruim uit.
5.10.
De ouders bestrijden niet dat de ambtenaar de wet juist heeft toegepast. De vraag is slechts of de wettelijke regeling in dit geval in strijd is met bepalingen uit het EVRM en/of het Handvest en of dat ertoe dient te leiden dat de beperking van de mogelijkheid van de onderhavige naamskeuze tot kinderen die zijn geboren op of na 1 januari 2016 buiten toepassing moet blijven.
5.11.
Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof van de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) valt de keuze voor de geslachtsnaam binnen de sfeer van artikel 8 (recht op bescherming van het privé- en gezinsleven) en artikel 14 (verbod op discriminatie) van het EVRM, nu de naam een middel is om zich als persoon te kunnen identificeren en familiebanden te vestigen. [2] De ouders stellen dat de overgangsregeling van de WIGG, waardoor kinderen die geboren zijn vóór 1 januari 2016 niet in aanmerking komen voor een dubbele achternaam, in strijd is met de artikelen 8 en 14 van het EVRM en de overeenkomstige bepalingen van het Handvest, en dat sprake is van discriminatie op grond van leeftijd.
5.12.
In Nederland is het zo geregeld dat de ouders bij de geboorte van hun kind de mogelijkheid hebben om een achternaam te kiezen. Maken ze geen keuze, dan krijgt het kind automatisch de achternaam van de vader als de ouders op dat moment gehuwd zijn. De Nederlandse wetgever bepaalt dus niet dat ouders de achternaam van de vader aan hun kind moeten geven. Er wordt alleen gezegd dat als de ouders geen keuze maken, de ambtenaar van de burgerlijk stand automatisch de achternaam van de vader aan het kind geeft. Dat is niet in strijd met artikel 8 EVRM. Het EHRM heeft dat in de zaak Bijleveld/Nederland [3] geoordeeld. Het EHRM heeft in die zaak vervolgens overwogen:
“As regards the position of the parents on this point, it is true that the possibility to pass on the mother's surname to children of a married couple is made subject to the making of a joint declaration of the parents and that, in case the parents disagree on this point, the rule that children automatically bear the father's surname applies. There is therefore a difference in treatment between men and women in that the possibility to pass on a mother's surname is made dependent on an explicit agreement between both parents, whereas the possibility to pass on the father's surname is not based on such an agreement.
The question therefore arises whether there is an objective or reasonable justification for this difference in treatment. It appears from the decision of the Administrative Law Division that the legitimate aim pursued is to achieve that all children having the same parents bear the same surname. The Court observes that the automatic rule at issue only applies where parents have not made a joint formal declaration as to their children's surname and that it appears that this automatic rule is based on the rules in force until 1 January 1998.
Recalling the margin of appreciation of Contracting States as to the assessment whether and to what extent differences in otherwise similar situations justify a difference in treatment, the Court accepts that a Contracting State may regard as undesirable a situation in which the surname of a child would remain undetermined until both parents have reached an agreement on this point and, in order to prevent such a situation, establish an automatic rule which applies in the absence of such an agreement. It therefore considers that, as to the difference in treatment complained of in the present case, there is a reasonable relationship of proportionality between the means employed and the aim sought to be realised.”
Kortom: het EHRM heeft onder ogen gezien dat mannen en vrouwen in de situatie zoals die gold voorafgaand aan de invoering van de WIGG niet volledig gelijk worden behandeld. Immers, alleen als daartoe een gezamenlijke keuze wordt gemaakt kan een kind van getrouwde ouders de naam van de moeder krijgen. Wordt er niet gekozen, dan krijgt het de naam van de vader. Het EHRM wijst er echter op dat de wetgever beoordelingsvrijheid heeft en overweegt dat de overheid nu eenmaal het een en ander moet kunnen reguleren, zeker als het partijen niet lukt om zelf een keuze te maken. Het EHRM acht een dergelijk verschil in behandeling tussen de ouders gerechtvaardigd en proportioneel, omdat het onwenselijk kan zijn dat een kind geen geslachtsnaam heeft zolang de ouders over die naam geen overeenstemming bereiken. Gelet op de aan de Staat toekomende beoordelingsvrijheid (de zogeheten wide margin of appreciation) moet de rechter terughoudend zijn in zijn toets. Met inachtneming daarvan is het EHRM van oordeel dat deze regel van het naamrecht niet discriminatoir is. De keuze van de nationale wetgever blijft dus binnen deze wide margin of appreciation. [4]
5.13.
De wetgever heeft met de WIGG gekozen voor een regeling die ruimer is dan de voorheen geldende regeling, aangezien vanaf dat moment ook voor een dubbele naam kan worden gekozen. Die verplichting was er niet op grond van het EVRM, zoals volgt uit het voorgaande. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat ook de terugwerkende kracht die aan de nieuwe regeling is toegekend niet is gebaseerd op een verplichting uit het EVRM. Daarmee kan een beperking van die terugwerkende kracht ook geen strijd opleveren met artikel 8 EVRM. De oude regeling volstond immers ook.
5.14.
Wanneer de wetgever eenmaal kiest voor terugwerkende kracht, kan de rechter wel beoordelen of de wetgever daarbij een voldoende objectieve maatstaf heeft gekozen. Een regeling mag immers niet discriminerend uitpakken. Artikel 14 EVRM en artikel 21 Handvest verbieden onderscheid op welke grond ook. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat niet alle gevallen op dezelfde manier moeten worden behandeld, maar dat alle gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld en dat verschillende gevallen verschillend mogen (of zelfs moeten) worden behandeld naar mate van hun verschillen.
5.15.
De wetgever heeft bewust een afweging gemaakt wie in aanmerking komt voor de overgangsregeling. De rechtbank heeft begrip voor de vragen die de ouders hierover hebben. Ook in de Tweede Kamer is uitvoerig discussie geweest over de leeftijdsgrens. Door de terugwerkende kracht tot 1 januari 2016 komen alleen kinderen voor de dubbele naam in aanmerking die op het moment van invoering van de wet nog geen 8 jaar waren.
5.16.
Het wetsvoorstel ging in eerste instantie uit van een leeftijdsgrens van 5 jaar. Op basis van een amendement is de leeftijdsgrens verhoogd tot 8 jaar. De minister heeft de grens van 5 jaar verdedigd op grond van het feit dat de achternaam onderdeel is van iemands identiteit en dat met het wijzigen van de achternaam van een kind daarom terughoudend wordt omgegaan, ook in de rechtspraak. De gedachte bij een leeftijdsgrens van 5 jaar is dat kinderen zich op die leeftijd nog niet zo bewust zijn van hun achternaam. Er moet volgens de minister altijd een balans moet worden gezocht tussen de belangen van het kind en de ouders, maar ook de uitvoerbaarheid. Een verdere uitbreiding in leeftijd (voorbij 8 jaar) achtte hij niet wenselijk. Nog oudere kinderen zullen zich echt al bewust zijn van hun naam en wijziging daarvan zou ingrijpend kunnen zijn voor hen, aldus de minister. Bovendien zouden ze dan gehoord moeten worden, hetgeen belastend voor de kinderen kan zijn en hen mogelijk zelfs in een loyaliteitsconflict kan brengen.
5.17.
De rechtbank verwijst verder naar de bijdrage van mw. Van Ginneken (initiatiefnemer van het amendement) tijdens de algemene beraadslaging Wet introductie gecombineerde geslachtsnaam van 7 september 2022 [5] . Hierin heeft zij het volgende aangegeven:
“(…) er zitten natuurlijk praktische bezwaren aan, in die zin dat hoe ouder iemand is, hoe meer een achternaam al betekenis heeft in het sociale en juridische verkeer. Je moet dat dus ergens gaan begrenzen waar het nog praktisch is. Ik heb in de overweging meegenomen dat, hoe ouder een kind is, hoe meer zo'n naam van betekenis is voor de identiteit van het kind. Het is natuurlijk een beetje een arbitraire grens. Ik heb gezocht naar een datum die recht doet aan de wens van veel ouders en kinderen om die dubbele geslachtsnaam te dragen, waarbij we niet over de grens gaan als het gaat om de dingen die ik net noemde, dus de sociale en juridische functie van de achternaam die al gevestigd is en de relatie die het kind kan hebben met de achternaam in termen van identiteit. Je zou dus kunnen zeggen dat er sprake is van een grijs gebied. Waar ga je dan precies zitten? Ik heb gezocht naar een grens die in het familierecht door rechters wordt gehanteerd. Rechters gaan doorgaans kindgesprekken voeren vanaf 8 jaar. Mijn aanname is dat rechters menen dat kinderen daarvóór veel minder goed kunnen inschatten wat de impact van bepaalde beslissingen is en daar veel minder goed zelf op kunnen reflecteren. Het leek mij goed om aan te sluiten bij de afweging en de taxatie die familierechters maken. Vandaar dus 8 jaar.[…] Stel dat in een situatie van onenigheid aan een familierechter wordt gevraagd iets te vinden van een regeling, al dan niet met terugwerkende kracht, waarbij een dubbele geslachtsnaam is toegekend. Dan vind ik het extra schrijnend dat het kind door de rechter wordt bevraagd en in een loyaliteitsfrictie terecht kan komen. Om die reden vind ik die grens van 8 jaar een mooi midden tussen het openen van deze mogelijkheid voor iedereen en het heel beperkt openen daarvan, zoals de minister in zijn voorstel heeft gedaan.”
5.18.
Kort gezegd komt het erop neer dat er ergens een grens moest worden getrokken. Dat er een “grijs gebied” is, betekent niet dat er dan geen keuze mag worden gemaakt. Naarmate een kind ouder is, is het bij instanties en in zijn omgeving langer bekend met een bepaalde achternaam. De leeftijd is dus een onderscheidend criterium en de wetgever heeft een bewuste afweging gemaakt op basis van dat criterium. Deze keuze past binnen de beoordelingsvrijheid die de wetgever heeft. Daarmee is er geen sprake van strijd met het discriminatieverbod.
5.19.
Naar het oordeel van de rechtbank kan aan het feit dat oudere kinderen zich meer bewust zijn van hun achternaam ook niet (juist) een argument ontleend worden dat die grens verder opgerekt moet worden, zoals de ouders lijken te betogen. Zij hebben aangevoerd dat er klasgenootjes van [de minderjarige 1] zijn die wel in aanmerking komen voor de overgangsregeling omdat ze net iets jonger zijn dan zij. In feite blijkt daaruit eerder dat de leeftijdsgrens van 8 jaar al te hoog is, aangezien in dit geval [de minderjarige 1] ook al besef heeft van de betekenis van haar enkele achternaam en de wetgever juist in die situatie geen wijzigingen meer wenselijk vindt. Dat er klasgenootjes van [de minderjarige 1] zijn die wel in aanmerking komen voor de overgangsregeling is geen reden om te stellen dat er sprake is van leeftijdsdiscriminatie. Dergelijke situaties zullen zich immers vaker voordoen, bijvoorbeeld als een kind een klas overslaat of juist een keer blijft zitten. Er zullen altijd situaties voorkomen dat er in één klas kinderen zitten die wel een dubbele achternaam hebben en kinderen die geen dubbele achternaam kunnen krijgen. De wetgever kan en hoeft niet met ieder afzonderlijk en individueel geval rekening te houden. Dat maakt nog niet dat daarin zonder meer een taak voor de rechter is weggelegd. Dat is pas zo, als de wetgever ten onrechte bepaalde belangen niet heeft meegewogen en wanneer als gevolg daarvan de wet onzorgvuldig of discriminatoir tot stand is gekomen of uitpakt. Dat is hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde.
5.20.
Gezien het voorgaande is de wettelijke regeling proportioneel en niet discriminerend of willekeurig. De grens van 8 jaar is voldoende objectief en zorgvuldig onderbouwd. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de ouders en/of hun kinderen teleurgesteld zijn en graag voor de overgangsregeling in aanmerking zouden komen, ziet de rechtbank geen mogelijkheid daaraan tegemoet te komen.
5.21.
Voor zover de ouders stellen dat niemand schade ondervindt van het wijzigen van de naam van de kinderen merkt de rechtbank op dat het er niet om gaat of iemand daarvan wel of geen schade ondervindt. De wet geldt als uitgangspunt voor iedereen en kan niet opzij worden gezet enkel omdat niemand daar schade van ondervindt. Wanneer is bepaald dat ouders niet in aanmerking komen voor de overgangsregeling, brengen internationaalrechtelijke bepalingen niet met zich dat de rechter de voor dat geval gemaakte keuze van de wetgever op basis van een belangenafweging opzij kan zetten.
5.22.
De ouders stellen verder nog dat het voor gescheiden ouders wel mogelijk is om in een verder gelijke situatie alsnog een gecombineerde achternaam aan te vragen voor hun kinderen via Dienst Justis, op grond van artikel 3 Besluit Geslachtsnaamwijziging (hierna: BG). Op grond van artikel 3 lid 1 onder a BG kan op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder worden gewijzigd in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de ontbinding van het huwelijk, met de andere ouder ten minste drie jaren het kind heeft verzorgd en opgevoed. Artikel 3 lid 1 onder d bepaalt dat in de gevallen, genoemd onder a tot en met c, de naam kan worden gewijzigd in de geslachtsnaam die de minderjarige heeft in combinatie met de geslachtsnaam van de ouder. De ouders stellen dat op basis hiervan de geslachtsnaam van de kinderen wél gewijzigd zou kunnen worden in [achternaam vader - achternaam moeder] . Dit is niet juist, want omdat de kinderen nog geen twaalf jaar zijn, is dit besluit in dit geval niet van toepassing. Daarom komt de rechtbank aan dit argument niet toe.
5.23.
De ouders hebben tot slot nog aangevoerd dat als zij nu gaan scheiden, en vervolgens opnieuw zouden trouwen, ze de kinderen alsnog een gecombineerde geslachtsnaam kunnen geven op grond van artikel 1:5 BW en dat er geen reden is dit tijdens het huwelijk anders te regelen. Dat argument gaat echter ook niet op, want als de ouders nu gaan scheiden, blijven zij gezamenlijk het gezag houden over de kinderen. Er blijft dan dus een familierechterlijke betrekking bestaan tussen de kinderen en beide ouders. Dat maakt dat de ouders bij eventueel opnieuw trouwen niet (opnieuw) een keuze kunnen maken voor de achternaam van de kinderen.
5.24.
Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat de ambtenaar terecht het verzoek van de ouders heeft afgewezen, omdat er geen wettelijke grondslag bestaat voor het kunnen toewijzen van het verzoek en de wet niet in strijd is met grondrechten en/of internationale bepalingen. Nu de rechtbank ook niet zelf de achternaam van de kinderen kan wijzigen, ook los van de gevoerde discussie, zal de rechtbank het verzoek afwijzen.
5.25.
Nu de ambtenaar terecht het verzoek van de ouders heeft afgewezen, bestaat er ook geen aanleiding om de ambtenaar te veroordelen in de kosten van dit geding.

6.De beslissing

De rechtbank wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van L. Stoevenbelt als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2025.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 278 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Vergelijk
3.EHRM 27 april 2000, nr. 42973/98, ECLI:CE:ECHR:2000:0427DEC004297398.
4.Zie ook advocaat-generaal Langemeijer 6 januari 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AU9239.