ECLI:NL:RBGEL:2025:4592

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
AWB-24_1381
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Definitieve vaststelling NOW6-subsidie en terugvordering van subsidie op nihil vastgesteld

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de definitieve vaststelling van de NOW6-subsidie. Eiseres, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarin de subsidie op nihil was vastgesteld en een bedrag van € 9.402 werd teruggevorderd. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat de omzetdaling van de groep 0% bleek te zijn. Eiseres had niet alle gevraagde financiële gegevens aangeleverd, waardoor de minister niet kon vaststellen of er recht op subsidie bestond. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak eiseres de gelegenheid gegeven om haar stelling te onderbouwen, maar de rechtbank oordeelde dat de minister de aanvraag terecht op groepsniveau had behandeld en dat er geen aanleiding was om terug te komen op eerder gegeven oordelen. De rechtbank concludeert dat de minister de subsidie terecht op nihil heeft vastgesteld en het teruggevorderde bedrag terecht heeft geëist. Eiseres krijgt geen gelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/1381

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ),
en
de directeur uitkeren van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, namens
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister
(gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ).

Procesverloop

1. In het besluit van 10 december 2023 (primair besluit) heeft de minister de definitieve tegemoetkoming Zesde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud werkgelegenheid (NOW 6, achtste aanvraagperiode) op nihil vastgesteld en een bedrag van € 9.402 teruggevorderd.
2. In het besluit van 12 februari 2024 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
3. Eiseres heeft tegen bestreden besluit beroep ingesteld.
3.1.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
3.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen.
3.3.
In de tussenuitspraak van 22 januari 2025 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank eiseres in de gelegenheid gesteld om haar stelling, dat de netto-omzet over de referentieperiode, de netto-omzet over de periode januari 2022 tot en met maart 2022 en het hierop gebaseerde omzetdalingspercentage op groepsniveau kan worden vastgesteld op basis van de (wel) aangeleverde gegevens én kan worden vastgesteld dat het omzetdalingspercentage 20% of meer bedraagt, te onderbouwen. Eiseres heeft daarvoor zes weken de tijd gekregen.
3.4.
Eiseres heeft gereageerd op de tussenuitspraak. Zij heeft haar standpunt nader toegelicht en nadere stukken ingediend.
3.5.
De minister heeft hierop schriftelijk gereageerd en aangegeven dat er geen aanleiding bestaat om het standpunt te wijzigen.
4. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

5. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [1]
6. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, het volgende overwogen.
Er is geen aanleiding is om artikel 5, negende lid, van de NOW-6 buiten toepassing te laten omdat er geen strijd is met het evenredigheidsbeginsel of enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of algemeen rechtsbeginsel. [2] Het gevolg daarvan is dat eiseres, [bedrijf 1] en alle andere dochtermaatschappijen van [bedrijf 1] , voor de toepassing van de NOW-6 worden gezien als een groep, althans dat de minister de aanvraag van eiseres terecht op groepsniveau behandelt. [3]
Eiseres heeft niet alle door de minister gevraagde relevante financiële gegevens aangeleverd. Zij heeft namelijk niet alle gegevens van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) aangeleverd, terwijl niet is gebleken dat dit niet had gekund. [4] Dit betekent niet zonder meer dat de subsidie om die reden op nihil kan worden gesteld. Als het omzetdalingspercentage van de groep kan worden becijferd aan de hand van de gegevens die wèl zijn aangeleverd, dan zal de minister aan de hand van die gegevens moeten beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor een definitieve tegemoetkoming. [5]
Eiseres heeft op zitting heeft gesteld dat de netto-omzet over de referentieperiode, de netto-omzet over de periode januari 2022 tot en met maart 2022 en het hierop gebaseerde omzetdalingspercentage op groepsniveau kan worden vastgesteld op basis van de (wel) aangeleverde gegevens én zo kan worden vastgesteld dat het omzetdalingspercentage 20% of meer bedraagt. De rechtbank heeft haar in de gelegenheid gesteld om haar stelling te onderbouwen. [6] Er is een zogenoemde ‘burgerlus’ toegepast. In de tussenuitspraak is geen gebrek geconstateerd. [7]
7. In haar reactie geeft eiseres aan dat de aanvraag ten onrechte op groepsniveau is behandeld. Ook voert zij aan dat slechts een deel van de door de minister gevraagde documenten betreffende [bedrijf 2] volgens haar relevant zijn voor de beoordeling van de omzetdaling. Daarom ontbeert het verzoek om alle omzetten van alle dochtermaatschappijen van de holding of de moedermaatschappij over te leggen een rechtsgrond.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres hiermee herhaalt wat zij al eerder in deze procedure naar voren heeft gebracht. Hierover heeft de rechtbank zich al eerder uitgelaten in de tussenuitspraak. Eiseres heeft niet aangevoerd dat zich hier zo'n zeer uitzonderlijk geval voordoet dat rechtvaardigt dat de rechtbank terugkomt van haar oordeel in de tussenuitspraak. Deze beroepsgronden slagen daarom niet.
7.2.
Eiseres heeft in haar productie 5 een overzicht gegeven van alle omzetten in de aanvraagperiode en de referentieperiode van [bedrijf 1] en al haar dochtermaatschappijen. Zij heeft dit ook toegelicht. Ten aanzien van omzet van [bedrijf 2] is eiseres uitgegaan van de halfjaarcijfers 2022, gedeeld door twee (zes maanden omzet gedeeld door twee om zo tot de drie maanden van de aanvraagperiode te komen). Voor de referentieperiode van deze dochtermaatschappij is uitgegaan van de jaaromzet daarvan, gedeeld door vier. De minister is al in het bezit van de jaarrekening 2021 en de halfjaarrekening 2021. Het overzicht toont bij het bepalen van de omzetten van de groep ( [bedrijf 1] en haar dochtermaatschappijen) een omzetdaling van 0%. Op grond daarvan is er geen recht op subsidie op basis van de NOW-6.
Eiseres voert aan dat de halfjaarcijfers voor 2021 en de jaarcijfers voor 2022 van [bedrijf 2] voldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag van eiseres, omdat de minister een jaaromzet berekent om zodoende de omzetten van de aanvraagperiode en de referentieperiode te kunnen bepalen. Met de jaarcijfers en de halfjaarcijfers is ook een jaaromzet te berekenen, waarmee de minister kan bepalen of eiseres in aanmerking komt voor subsidie. De minister had dat eenvoudigweg kunnen doen, of eiseres daarom kunnen vragen.
Eiseres meent daarom dat de minister ten onrechte de aanvraag heeft afgewezen op basis van het slechts gedeeltelijk aanleveren van de gevraagde gegevens.
7.3.
De minister handhaaft het standpunt dat het ontbreken van de grootboekmutaties van de kalenderjaren 2020 en 2021 en de maandelijkse omzetspecificaties van deze kalenderjaren maakt dat het voor de minister niet (volledig) controleerbaar is of eiseres voldoet aan de drempelvoorwaarde van 20% omzetdaling. Ook heeft eiseres niet, althans onvoldoende, op inzichtelijke en controleerbare wijze onderbouwd dat de reeds aangeleverde gegevens voldoende zijn om de omzetdaling te kunnen beoordelen. Echter, ook als wordt uitgegaan van de aanvullend aangeleverde gegevens, dan volgt daaruit dat de omzetdaling van de groep 0% bedraagt. Dat schrijft eiseres zelf ook. Dit betekent dat er geen recht bestaat op subsidie.
7.4.
De beroepsgrond van eiseres slaagt niet. In de tussenuitspraak is al overwogen dat als eiseres te weinig gegevens heeft overgelegd om het omzetdalingspercentage van de groep conform de regeling vast te stellen, de minister bevoegd is om de subsidie lager vast te stellen op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht. [8] Vaststaat dat eiseres met de aanvraag niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd. Het standpunt van de minister was, en is, dat de geleverde gegevens onvoldoende zijn om het omzetdalingspercentage vast te stellen. Eiseres heeft dat tot in beroep niet betwist. Er bestond daarom voor de minister geen aanleiding om (nader) te onderzoeken of het omzetdalingspercentage van de groep kon worden becijferd aan de hand van de gegevens die wèl waren aangeleverd. Daarom mocht de aanvraag op die grond worden afgewezen.
7.5.
Eiseres heeft ter zitting voor het eerst aangevoerd dat de eerder aangeleverde gegevens voldoende waren om de omzetdaling te becijferen. Zij is in de gelegenheid om dit te onderbouwen. Als zij daarin zou slagen, zou dit kunnen betekenen dat de minister nader moet motiveren waarom hij zijn standpunt handhaaft.
Eiseres heeft van de gegeven gelegenheid gebruik gemaakt. De minister heeft volstaan met de mededeling dat de gegevens nog steeds onvoldoende inzage verschaffen, omdat de door eiseres becijferde omzetdaling voor hem onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar is. Er is niet toegelicht waarom dat zo is. De rechtbank zal in het midden laten of de minister zijn standpunt – dat hij (nog) steeds over onvoldoende informatie beschikt om de aanvraag te beoordelen – voldoende gemotiveerd handhaaft. De minister constateert namelijk terecht dat uit de berekening van eiseres, en de toelichting daarop, volgt dat de omzetdaling op groepsniveau 0% is en dat daarmee niet aan de drempelvoorwaarde van 20% omzetdaling wordt voldaan. De rechtbank stelt vast dat eiseres zelf ook erkent dat zij op grond daarvan niet voor subsidie in aanmerking komt.
Dit betekent dat ook als de aanvraag wel beoordeeld had kunnen worden (mede) op basis van (de in beroep) aangeleverde gegevens, de subsidie op nihil zou zijn vastgesteld omdat eiseres niet aan de drempelvoorwaarde voldoet. De subsidie is door de minister daarom terecht op nihil vastgesteld en er wordt terecht een bedrag van € 9.402 teruggevorderd.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op wat in de tussenuitspraak en hierboven is overwogen, is het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk.
8.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Eiseres krijgt ook het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van J. de Graaf, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en die van 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2.Rechtsoverweging 6.10. van de tussenuitspraak.
3.Rechtsoverweging 6.11. van de tussenuitspraak.
4.Rechtsoverweging 8.3. en 8.4. van de tussenuitspraak.
5.Rechtsoverweging 8.5. van de tussenuitspraak.
6.Rechtsoverweging 8.5.3. van de tussenuitspraak.
7.In de brief van 22 januari 2025, waarmee de rechtbank de tussenuitspraak heeft verzonden aan partijen, staat per abuis dat er sprake is van een gebrek in het besluit en dat de minister de gelegenheid krijgt om dat te herstellen.
8.Rechtsoverweging 8.4.