ECLI:NL:RBGEL:2025:624

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
C/05/4433438 / HZ ZA 24-91
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over camera's en bomen bij de erfgrens met vorderingen tot verwijdering en verbod op contact

In deze zaak, die op 8 januari 2025 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een burengeschil tussen [eiser] en [gedaagden] over diverse geschilpunten, waaronder de aanwezigheid van camera's en leibomen bij de erfgrens. [eiser] vordert onder andere de verwijdering van camera's die op haar perceel zijn gericht, alsook de verwijdering van leibomen die te dicht bij de erfgrens staan. De rechtbank oordeelt dat de camera's een inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] en dat er geen gerechtvaardigd belang is voor [gedaagden] om deze camera's te behouden. De rechtbank wijst de vordering tot verwijdering van de camera's toe, maar bepaalt dat deze zodanig vastgemaakt moeten worden dat ze niet meer op het perceel van [eiser] kunnen filmen. Wat betreft de leibomen oordeelt de rechtbank dat drie leibomen aan de voor- en zijkant van de woning van [gedaagden] op minder dan de toegestane afstand van de erfgrens staan en dat deze moeten worden verwijderd. De overige vorderingen van [eiser] worden afgewezen, waaronder de vordering tot het blinderen van de ramen van de dakkapel van [gedaagden] en de vordering tot toegang voor onderhoudswerkzaamheden aan de garage van [eiser] . In reconventie vorderen [gedaagden] onder andere een verbod voor [eiser] om contact te hebben met potentiële kopers van hun woning, maar deze vordering wordt afgewezen. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/433438 / HZ ZA 24-91
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [Plaatsnaam] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. A.M. Thomas,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [Plaatsnaam] ,
2.
[gedaagde 2],
te [Plaatsnaam] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. J. Smit.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 juli 2024
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 4 november 2024
- het B16-formulier van [gedaagden] van 12 november 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen waren buren van elkaar. [eiser] is eigenaar van het perceel met daarop een woning gelegen aan de [adres 2] te [Plaatsnaam] . [gedaagden] zijn eigenaar van het perceel met daarop de woning gelegen aan de [adres 1] te [Plaatsnaam] .
2.2.
Vanaf 2019 zijn tussen partijen diverse geschillen ontstaan over uiteenlopende onderwerpen. [eiser] heeft sindsdien diverse handhavingsverzoeken gedaan bij de gemeente [Plaatsnaam] welke betrekking hadden op [gedaagden] .
2.3.
In 2022 zijn [gedaagden] verhuisd. Hun woning aan de [adres 1] te [Plaatsnaam] staat sindsdien te koop.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
I. [gedaagden] te veroordelen om, binnen 48 uur na betekening van het vonnis, over te gaan tot het verwijderen van de camera’s die op het perceel van [eiser] zijn gericht of kunnen worden gericht, alsook [gedaagden] te verbieden om (opnieuw) een camera te bevestigen op zodanige plaats en in zodanige positie dat daarmee zicht wordt verschaft op het perceel van [eiser] , zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag of ieder dagdeel dat [gedaagden] in gebreke blijven hieraan te voldoen tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt,
II. [gedaagden] te veroordelen om de vijf leibomen, die op minder dan 0,5 meter van de erfgrens staan, binnen acht (8) weken na dit vonnis, althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, te verwijderen, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag dat [gedaagden] in gebreke blijven hieraan te voldoen tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt,
III. [gedaagden] te veroordelen om de steigerbuizen boompalenconstructie met bolcamera, de camera’s (die is vastgemaakt aan de houten dakgoot van de garage van [eiser] en de camera aan de boompalenconstructie) inclusief sensor en bekabeling en laadpaal en oplaadkabel binnen acht (8) weken na het in deze zaak te wijzen vonnis, althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, te verwijderen, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag of ieder dagdeel dat [gedaagden] in gebreke blijven hieraan te voldoen tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt,
IV. [gedaagden] te veroordelen om de constructietekening(en)- en berekening(en) van de aanbouw van [adres 1] aan [eiser] , alsmede fotomateriaal van de uitvoering te verstrekken, zoals door de constructeur is verzocht en onder punt 51 van de dagvaarding is uitgeschreven, en eventuele garantiebepalingen die op de constructieve koppeling van toepassing zijn, zulks binnen vier (4) weken na dit vonnis, althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag of ieder dagdeel dat [gedaagden] in gebreke blijven hieraan te voldoen tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt,
V. [gedaagden] te veroordelen om binnen acht (8) weken na dit vonnis, althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, zich aan zijn toegezegde verplichting te houden door de onderkant van de ramen van de dakkapel definitief te blinderen, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag of ieder dagdeel dat [gedaagden] in gebreke blijven hieraan te voldoen tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt,
VI. [gedaagden] te veroordelen om op werkdagen tussen 9.00 en 17.00 uur, of op andere in onderling overleg overeengekomen tijden, althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen tijdsbestek, binnen 48 uur na dit vonnis, toegang te verlenen tot zijn perceel aan [eiser] of aan door [eiser] ingeschakelde derden, ten behoeve van de dringend benodigde onderhoudswerkzaamheden aan de dakgoot van de garage van [eiser] , zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag of ieder dagdeel dat [gedaagden] in gebreke blijven hieraan te voldoen tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt,
VII. [gedaagden] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 10.807,34 inclusief btw, zijnde de kosten van de door haar ingeschakelde deskundigen,
VIII. [gedaagden] te veroordelen om aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 925,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag ter zake van de buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
IX. [gedaagden] te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede de gebruikelijke nakosten van deze procedure en een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het tussen partijen te wijzen vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten, te rekenen vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis tot de dag van volledige betaling.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer. [gedaagden] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagden] vorderen – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
I. [eiser] te veroordelen in de daadwerkelijk door [gedaagden] gemaakte kosten van onderhavig geding een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de kosten niet binnen gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening,
Subsidiair voor het onder I. genoemde: [eiser] te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding begroot volgens het liquidatietarief, een en andere voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de kosten niet binnen gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening,
II. [eiser] te verbieden contact te hebben met potentieel geïnteresseerden in de woning van [gedaagde 1] , alsook [eiser] te verbieden contact te hebben met enige andere derde (behoudens rechtsbijstandsverleners) over [gedaagden] , de woning van [gedaagde 1] en/of wat tussen [eiser] en [gedaagden] is voorgevallen, thans speelt of nog gaat spelen, eventueel op basis van nader door deze rechtbank te bepalen uitzonderingen/voorwaarden, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding, met een maximum van € 100.000,00 (dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag),
III. [eiser] te verbieden enige nieuwe gerechtelijke of bestuursrechtelijke procedure te starten, dan wel nieuwe handhavingsverzoeken in te dienen bij de gemeente [Plaatsnaam] dan wel andere instantie tegen [gedaagden] en/of betrekking hebbend op de woning van [gedaagde 1] , eventueel op basis van nader door deze rechtbank te bepalen uitzonderingen/voorwaarden, op straffe van een dwangsom van € 25.0000,00 per overtreding (dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag).
3.5.
[eiser] voert verweer. [eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagden] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagden] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Algemeen
4.1.
Zoals onder 2.2, 3.1 en 3.4 uiteengezet, omvat het geschil tussen partijen diverse onderwerpen. De geschilpunten zullen hierna afzonderlijk worden beoordeeld. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagden] is dat de vorderingen van [eiser] in conventie moeten worden afgewezen aangezien [eiser] heeft gehandeld in strijd met de waarheidsplicht van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Volgens [gedaagden] heeft [eiser] diverse voor de beslissing van belang zijnde feiten niet of onjuist aangevoerd. [gedaagden] voeren in dit kader onder andere aan dat [gedaagden] niet heeft vermeld dat zij slechts voor de helft eigenaar is van haar woning, tezamen met haar voormalige partner de heer [Naam] , dat de heer [Naam] niet achter de door haar gevoerde procedures staat en dat [eiser] voor diverse zaken waarvan zij opheffing of verwijdering vordert toestemming heeft gegeven.
4.2.
[eiser] betwist dat zij in strijd met de waarheidsplicht heeft gehandeld. Zij voert aan dat de heer [Naam] op de hoogte is van de door haar gevoerde procedures. [eiser] heeft een vaststellingsovereenkomst met [Naam] overgelegd waaruit blijkt dat zij afspraken hebben gemaakt over de tegen [gedaagden] en de gemeente [Plaatsnaam] gevoerde procedures. Verder voert [eiser] aan dat [Naam] geen mede-eigenaar van haar woning meer is. Zij is thans volledig eigenaar. [eiser] betwist voorts dat zij voor diverse zaken toestemming heeft gegeven. Berichten die [gedaagden] in dat kader overleggen zijn volgens [eiser] uit hun verband getrokken.
4.3.
Op grond van artikel 21 Rv hebben partijen de verplichting de voor de beslissing van belang zijnde feiten en omstandigheden volledig en naar waarheid aan te voeren. Uit het voorgaande blijkt dat partijen van mening verschillen over de feiten die [eiser] volgens [gedaagden] onjuist of onvolledig heeft aangevoerd. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat [eiser] (opzettelijk) voor de beslissing van belang zijnde feiten niet volledig en naar waarheid heeft aangevoerd. De overige door [gedaagden] in hun conclusie van antwoord genoemde feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet relevant voor de beslissing, zodat het niet of onjuist aanvoeren daarvan geen schending van artikel 21 Rv oplevert. [eiser] heeft gelet op het voorgaande niet gehandeld in strijd met artikel 21 Rv.
Camera’s
4.4.
[gedaagden] hebben meerdere camera’s opgehangen aan hun woning en aan de tegen hun woning gevestigde steigerbuizen boompalenconstructie. Het gaat in totaal om tien camera’s. [eiser] vordert dat [gedaagden] worden veroordeeld deze camera’s te verwijderen. De grondslag hiervoor is dat de camera’s volgens [eiser] een inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer maken. Het betreffen volgens [eiser] immers op afstand bestuurbare bolcamera’s en breedbeeldcamera’s die (deels) op haar perceel gericht staan of gericht kunnen worden. [gedaagden] voeren aan dat alle camera’s met toestemming van [eiser] zijn opgehangen. Met name de camera bevestigd aan de boompalenconstructie diende mede het belang van [eiser] , nu hiermee ook haar oprit beveiligd was, aldus [gedaagden] . Verder voeren [gedaagden] aan dat er een goede reden is voor de camera’s, nu in het verleden meermaals is ingebroken in de straat en in de woning van [gedaagden] . Ten slotte voeren [gedaagden] aan dat meerdere camera’s geen zicht hebben op het perceel van [eiser] en dat de camera’s sinds [gedaagden] zijn verhuisd zijn uitgeschakeld.
4.5.
Het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer is opgenomen in artikel 8 EVRM (Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden) en artikel 10 Grondwet. Bij de beantwoording van de vraag of [gedaagden] onrechtmatig inbreuk maken op het recht van [eiser] op bescherming van de privacy, heeft in zijn algemeenheid als uitgangspunt te gelden dat een inbreuk op een recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in beginsel een onrechtmatige daad oplevert. De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan echter aan een inbreuk het onrechtmatige karakter ontnemen. Of een rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan slechts worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval. Daarbij moeten tegen elkaar worden afgewogen de ernst van die inbreuk en de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend (Hoge Raad 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9609). Ook dient te worden bezien of het gebruik van de camera voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat een deel van de camera’s gericht is of kan worden op het perceel van [eiser] . Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat met betrekking tot die camera’s sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] , waarbij de rechtbank opmerkt dat dit voor de camera’s die op het perceel van [eiser] kunnen worden gericht slechts het geval is wanneer deze daadwerkelijk op haar perceel worden gericht. Dat [eiser] eerder toestemming zou hebben gegeven voor het ophangen van de camera’s – hetgeen [eiser] betwist – maakt het voorgaande niet anders. [eiser] kan deze gegeven toestemming immers weer intrekken en tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] dit ook heeft gedaan.
4.7.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of [gedaagden] een rechtvaardigingsgrond hebben. [gedaagden] hebben een gerechtvaardigd belang om hun eigendommen te beschermen, zodat het hen op grond van artikel 5:1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in beginsel is toegestaan om camera’s te plaatsen die het perceel van [gedaagden] filmen. Er bestaat echter geen gerechtvaardigd belang voor het filmen van het perceel van [eiser] , althans [gedaagden] hebben hiervoor geen gerechtvaardigd belang aangevoerd. De camera’s die zijn gericht op het perceel van [eiser] moeten gelet op het voorgaande worden verwijderd. In zoverre zal de vordering van [eiser] dus worden toegewezen. Aangezien de camera’s die op het perceel van [eiser] gericht kunnen worden slechts een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer vormen voor zover deze daadwerkelijk op het perceel van [eiser] gericht zijn, kan de gevorderde verwijdering van deze camera’s niet zonder meer worden toegewezen. In plaats daarvan zal als het mindere worden toegewezen dat de camera’s die kunnen worden gericht op het perceel van [eiser] , zodanig vaststaand (niet draaibaar) moeten worden gemaakt dat deze het perceel van [eiser] niet filmen. Het gevorderde verbod aan [gedaagden] om opnieuw camera’s op zodanige wijze op te hangen dat daarmee zicht wordt verschaft op het perceel van [eiser] zal gelet op het voorgaande eveneens worden toegewezen.
4.8.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben [gedaagden] zich bereid verklaard om camera’s te verwijderen. De gevorderde dwangsommen zullen daarom worden afgewezen.
Leibomen
4.9.
[eiser] vordert verwijdering van twee leibomen die [gedaagden] tegen de erfgrens hebben geplant aan de midden- / achterzijde van de garage van [eiser] en van drie leibomen die [gedaagden] aan de voor- / zijkant van hun woning tegen de erfgrens hebben geplant. Tussen partijen is niet in geschil dat al deze leibomen op minder dan 50 centimeter van de erfgrens staan.
4.10.
Ingevolge artikel 5:42 lid 1 BW is het niet geoorloofd om binnen de in artikel 5:42 lid 2 BW bepaalde afstand van de grenslijn van een anders erf bomen, heesters of heggen te hebben, tenzij de eigenaar daartoe toestemming heeft gegeven of dat erf een openbare weg of een openbaar water is. Artikel 5:42 lid 2 BW bepaalt dat de in artikel 5:42 lid 1 BW bedoelde afstand voor bomen twee meter en voor heesters en heggen een halve meter bedraagt, tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten. Tussen partijen staat vast dat toen [gedaagden] de leibomen plantten uit de Algemene plaatselijke verordening [Plaatsnaam] 2017 (APV) volgde dat bomen een afstand van minimaal 50 centimeter tot de erfgrens moesten hebben en heesters en heggen een afstand van 10 centimeter.
4.11.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de leibomen moeten worden aangemerkt als bomen of als struiken. [eiser] meent dat het gaat om bomen. [gedaagden] menen dat de leibomen struiken betreffen. Zij verwijzen ter onderbouwing hiervan naar een door [eiser] overgelegd rapport van Copijn Boomspecialisten B.V. In zijn advies spreekt de heer Van der Laan, senior boomtechnisch adviseur bij Copijn over “
leiplanten” en niet over “
leibomen”. Gelet op deze gemotiveerde betwisting van [gedaagden] heeft [eiser] onvoldoende nader onderbouwd dat sprake is van bomen, hetgeen wel op haar weg had gelegen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de leibomen moeten worden aangemerkt als struiken en dat zij op minimaal 10 centimeter afstand van de erfgrens moeten staan conform de ten tijde van het planten geldende APV. Tussen partijen is niet in geschil dat de leibomen aan de midden- / achterzijde van de garage van [eiser] op meer dan 10 centimeter afstand staan. De vordering tot verwijdering van deze leibomen zal daarom worden afgewezen. Tevens staat tussen partijen vast dat de drie leibomen aan de voor- / zijkant van de woning van [gedaagden] tegen de erfgrens staan. Deze leibomen staan derhalve op minder dan de toegestane afstand van de erfgrens. De door [eiser] gevorderde verwijdering zal daarom met betrekking tot deze drie leibomen worden toegewezen.
4.12.
De door [eiser] gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. [eiser] heeft niet gesteld dat en onderbouwd waarom de dwangsommen noodzakelijk zijn. [gedaagden] hebben daarentegen aangevoerd dat het opleggen van dwangsommen niet noodzakelijk is, nu zij vrijwillig aan een veroordelend vonnis zullen voldoen.
Steigerbuizen boompalenconstructie
4.13.
Aan de voorzijde van het perceel van [gedaagden] bevindt zich een steigerbuizen boompalenconstructie. Deze constructie staat op de erfgrens en daardoor voor een deel op het perceel van [eiser] . Volgens [gedaagden] is de boompalenconstructie op deze wijze geplaatst in overleg met de rechtsvoorganger van [eiser] . [eiser] vordert verwijdering van de boompalenconstructie.
4.14.
De eigenaar van een zaak is bevoegd haar van een ieder die haar zonder recht houdt op te eisen (artikel 5:2 BW). Vast staat dat de boompalenconstructie voor een deel op het perceel van [eiser] staat. Daardoor is sprake van een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] . Dat [gedaagden] de boompalenconstructie in het verleden met toestemming van de toenmalige eigenaar van het perceel van [eiser] hebben geplaatst, rechtvaardigt deze inbreuk niet. [eiser] is immers niet gebonden aan afspraken die [gedaagden] met haar rechtsvoorganger hebben gemaakt. [gedaagden] hebben evenwel aangevoerd dat [eiser] bekend was met de situering van de boompalenconstructie, nu deze op het moment dat zij haar woning kocht reeds bestond. Verder hebben [gedaagden] Whatsappcorrespondentie met [eiser] overgelegd waarin laatstgenoemde te kennen geeft dat de stellage tussen de woningen van partijen wat haar betreft niet aangepast hoeft te worden. Weliswaar kan uit deze correspondentie worden opgemaakt dat [eiser] met de positionering van de constructie heeft ingestemd, dit neemt echter niet weg dat uit onderhavige procedure genoegzaam blijkt dat [eiser] deze toestemming inmiddels heeft ingetrokken. De inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] is derhalve niet gerechtvaardigd. De vordering van [eiser] strekkende tot verwijdering van de steigerbuizen boompalenconstructie zal daarom worden toegewezen.
4.15.
Aan de steigerbuizen boompalenconstructie hebben [gedaagden] een bolcamera en een oplaadkabel ten behoeve van een elektrische auto bevestigd. Ook hiervan vordert [eiser] verwijdering. [gedaagden] hebben niet betwist dat deze zaken zich (deels) op of boven het perceel van [gedaagden] bevinden. Derhalve maken ook deze zaken een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] . [gedaagden] voeren aan dat [eiser] ook voor de aanwezigheid van de laadkabel en bolcamera toestemming heeft gegeven. [eiser] betwist dit. Uit de door [gedaagden] overgelegde stukken volgt niet dat [eiser] toestemming heeft gegeven voor de plaatsing van de bolcamera en de laadkabel. Voor de inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] bestaat derhalve geen rechtvaardiging. De vordering van [eiser] betreffende het verwijderen van de laadkabel en de bolcamera zal daarom worden toegewezen.
4.16.
De door [eiser] gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. [eiser] heeft niet gesteld dat en onderbouwd waarom de dwangsommen noodzakelijk zijn. [gedaagden] hebben daarentegen aangevoerd dat het opleggen van dwangsommen niet noodzakelijk is, nu zij vrijwillig aan een veroordelend vonnis zullen voldoen.
Laadpaal, camera, bekabeling en sensor aan de garage van [eiser]
4.17.
[gedaagden] hebben aan de zijmuur van de garage van [eiser] diverse zaken bevestigd. Het betreft een laadpaal en een camera met bekabeling en een sensor. [eiser] vordert verwijdering van deze zaken. Zij stelt dat [gedaagden] een inbreuk maken op haar eigendomsrecht.
4.18.
Tussen partijen is niet in geschil dat de betreffende muur van de garage volledig eigendom is van [eiser] . Dit enkele feit betekent echter niet zonder meer dat [gedaagden] geen enkel gebruik mogen maken van deze muur. Het is niet ongebruikelijk en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar dat van een muur als de onderhavige door de eigenaar van het aangrenzende perceel gebruik wordt gemaakt om er beplanting tegen te zetten of er bescheiden voorwerpen aan te hangen, op voorwaarde dat daardoor geen hinder of schade voor de eigenaar van de muur ontstaat (Hof Leeuwaarden 30 oktober 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BY1558). Gesteld noch gebleken is dat [eiser] hinder ondervindt doordat [gedaagden] enkele zaken aan de muur heeft bevestigd. [eiser] heeft niet betwist dat zij deze zaken vanaf haar perceel niet kan zien. Daarnaast heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat zij hierdoor schade heeft geleden. De vordering met betrekking tot het verwijderen van de door [gedaagden] in de muur aangebrachte zaken zal gelet op het voorgaande worden afgewezen.
Constructieve koppeling uitbouw van de garage
4.19.
[gedaagden] hebben in 2014 een uitbouw van hun garage gerealiseerd. [eiser] vermoedt dat de constructie van deze uitbouw rechtstreeks is verbonden aan de fundering en aan een paal van haar garage. [eiser] vordert daarom afgifte van diverse bescheiden teneinde een constructeur te kunnen laten beoordelen of de uitbouw inclusief koppeling voldoet aan de eisen volgens het Bouwbesluit 2012. [eiser] vordert afgifte van de volgende bescheiden:
Ontwerpberekeningen van de aanbouw van [adres 1] , waarin de belastingen op de koppeling zijn bepaald en waarin de koppeling is getoetst aan de eisen volgens het Bouwbesluit.
Uitvoeringstekening(en) van de aanbouw van [adres 1] , waarop tevens de wijze van koppeling is aangegeven.
Ontwerpberekeningen en -tekeningen van de garage van [adres 2] .
Fotomateriaal van de uitvoering.
4.20.
Op grond van artikel 843a Rv kan een partij inzage of overlegging van stukken vorderen van een andere partij. Voor toewijzing van een dergelijke vordering gelden volgens het artikel vier cumulatieve voorwaarden: degene die de vordering instelt moet daarbij een rechtmatig belang hebben (1); de vordering moet zien op bepaalde bescheiden (2); aangaande een rechtsverhouding tussen partijen (3); en degene van wie de bescheiden gevraagd worden moet deze te zijner beschikking of onder zijn berusting hebben (4).
4.21.
Aan voornoemde wettelijke vereisten is niet voldaan. Allereerst heeft [eiser] niet gesteld dat [gedaagden] over de door haar gevraagde bescheiden beschikken. [gedaagden] hebben daarentegen wel aangevoerd dat zij niet langer over deze bescheiden beschikken. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken dat [eiser] belang heeft bij de door haar gevorderde bescheiden. [eiser] voert aan dat zij de bescheiden nodig heeft om te laten beoordelen of deze voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Uit een door [gedaagden] overgelegde reactie van de gemeente [Plaatsnaam] op een handhavingsverzoek van [eiser] volgt echter dat een constructeur van de gemeente de constructie in 2022 heeft beoordeeld. Deze constructeur heeft de constructie goedgekeurd. Derhalve valt niet in te zien welk belang [eiser] nog heeft bij een nieuwe beoordeling. Daardoor valt ook niet in te zien welk belang [eiser] heeft bij de door haar gevorderde bescheiden. De vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen.
Blindering ramen dakkapel
4.22.
[gedaagden] hebben omstreeks oktober 2019 een dakkapel gerealiseerd op hun woning aan de zijde van het perceel van [eiser] . [eiser] vordert dat [gedaagden] de ramen van deze dakkapel ondoorzichtig maken. Volgens [eiser] maken de ramen namelijk een inbreuk op haar privacy.
4.23.
Op grond van artikel 5:50 BW is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van een naburig erf vensters of andere muuropeningen te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven. Gesteld noch gebleken is dat de in de dakkapel van [gedaagden] aanwezige vensters zich bevinden binnen twee meter van de erfgrens met het perceel van [eiser] . Daarmee staat niet vast dat de ramen in de dakkapel in strijd zijn met voornoemd artikel.
4.24.
[eiser] heeft verder onvoldoende onderbouwd dat en hoe de ramen in de dakkapel van [gedaagden] een inbreuk maken op haar privacy. Weliswaar heeft [eiser] aangevoerd dat deze ramen zicht geven op haar tuin, maar zij heeft niet betwist dat de ramen op de eerste verdieping van [gedaagden] (nog) meer zicht geven op haar tuin. Ten aanzien van deze vensters heeft [eiser] geen vordering ingesteld. Verder heeft [eiser] niet betwist dat de reeds door [gedaagden] aangebrachte raambedekking het grootste deel van de tijd (in ieder geval voor de helft) gesloten is. Zonder nadere motivering van [eiser] valt gelet op het voorgaande niet in te zien dat de ramen in de dakkapel van [gedaagden] een inbreuk maken op haar privacy.
4.25.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat [gedaagden] tijdens een eerdere procedure hebben toegezegd dat zij de ramen in de dakkapel ondoorzichtig zouden maken. Zij heeft ter onderbouwing hiervan verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 oktober 2019. Daaruit volgt echter geen toezegging van [gedaagden] . Uit deze uitspraak blijkt slechts dat [gedaagden] zich bereid hebben verklaard raamfolie aan te brengen. Dit betreft geen afspraak waarvan [eiser] nakoming kan vorderen.
4.26.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van [eiser] met betrekking tot het blinderen van de ramen in de dakkapel van [gedaagden] worden afgewezen.
Noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden
4.27.
[eiser] vordert dat [gedaagden] haar toegang verlenen tot hun perceel zodat zij noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden kan verrichten aan de houten dakgoot van haar garage. Zij stelt dat [gedaagden] ondanks herhaald verzoek weigeren deze toegang te verlenen. [gedaagden] betwisten dit. Zij voeren aan dat zij [eiser] nimmer de toegang tot hun perceel hebben ontzegd. Verder betwisten [gedaagden] dat onderhoud noodzakelijk is en dat de hemelwaterafvoer van [eiser] niet meer goed toegankelijk is.
4.28.
Artikel 5:56 BW bepaalt dat wanneer het voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van een onroerende zaak noodzakelijk is van een andere onroerende zaak tijdelijk gebruik te maken, de eigenaar van deze zaak gehouden is dit na behoorlijke kennisgeving en tegen schadeloosstelling toe te staan, tenzij er voor deze eigenaar gewichtige redenen bestaan dit gebruik te weigeren of tot een later tijdstip te doen uitstellen.
4.29.
[eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat [gedaagden] haar de toegang tot hun perceel weigeren. Zij heeft in dit kader slechts aangevoerd dat [gedaagden] niet reageren op haar sommaties. Daaruit kan echter niet worden geconcludeerd dat [gedaagden] weigeren toegang te verlenen. [gedaagden] hebben hierover toegelicht dat zij op enig moment zijn gestopt met reageren op de sommaties van [eiser] in een poging de juridische geschillen te laten stoppen. [gedaagden] hebben bovendien tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het [eiser] is toegestaan voor noodzakelijk onderhoud hun perceel te betreden. De vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.30.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] vordert een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De onderhavige vordering heeft echter geen betrekking op één van de situaties waarin genoemd besluit van toepassing is. De rechtbank zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal.
4.31.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal worden afgewezen. Uit de door [eiser] gegeven omschrijving van de verrichte werkzaamheden blijkt niet dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
Kosten voor de vaststelling van aansprakelijkheid
4.32.
[eiser] vordert vergoeding van € 10.807,34 aan deskundigenkosten. Zij voert aan dat deze kosten zijn gemaakt ter vaststelling van de aansprakelijkheid van [gedaagden] (artikel 6:96 lid 2 sub b BW). Deze vordering zal worden afgewezen. Artikel 6:96 BW biedt geen zelfstandige grondslag voor aansprakelijkheid, maar slechts een invulling van wat onder het begrip vermogensschade moet worden begrepen. Gesteld noch gebleken is dat (en op grond waarvan) [gedaagden] aansprakelijk zijn jegens [eiser] .
Proceskosten conventie
4.33.
Nu beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
in reconventie
Volledige proceskostenveroordeling
4.34.
[gedaagden] vorderen dat [eiser] wordt veroordeeld in de volledige proceskosten. Zij voeren hiertoe aan dat [eiser] heeft gehandeld in strijd met artikel 21 Rv. Verder hopen [gedaagden] dat een veroordeling in de reële proceskosten afschrikwekkende werking heeft op [eiser] .
4.35.
Volgens vaste rechtspraak kunnen de werkelijk gemaakte proceskosten alleen worden toegewezen in geval van buitengewone omstandigheden, waarbij moet worden gedacht aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen van de wederpartij. De Hoge Raad heeft in dat kader (in HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, rechtsoverweging 5.1) overwogen dat van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen pas sprake is als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.
4.36.
Aan voornoemde strenge maatstaf is niet voldaan. Zoals onder 4.3 is geoordeeld heeft [eiser] niet gehandeld in strijd met artikel 21 Rv. Verder is niet komen vast te staan dat sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Dit blijkt alleen al uit het feit dat een deel van de vorderingen van [eiser] in conventie wordt toegewezen. De vordering van [gedaagden] om [eiser] te veroordelen in de volledige proceskosten zal daarom worden afgewezen.
Verbod uitlaten jegens derden
4.37.
[gedaagden] vorderen dat het [eiser] wordt verboden om contact te hebben met potentieel geïnteresseerden in hun woning en met enige andere derde over [gedaagden] , hun woning en/of wat tussen [eiser] en [gedaagden] is voorgevallen, thans speelt of nog gaat spelen. [gedaagden] hebben ter onderbouwing aangevoerd dat [eiser] contact heeft gehad met een potentiële koper van hun woning en dat deze vervolgens heeft afgezien van de koop van de woning.
4.38.
Het door [gedaagden] gevorderde verbod betreft een vergaande beperking van de vrijheid van meningsuiting van [eiser] (zoals vastgelegd in artikel 11 EVRM). Voor een dergelijke inbreuk op een grondrecht is een zwaarwegende grond noodzakelijk. Het door [gedaagden] genoemde voorval is daarvoor onvoldoende, te meer nu [gedaagden] hebben aangegeven dat dit het enige voorbeeld is. [eiser] heeft bovendien aangevoerd dat zij niet de potentiële koper heeft benaderd, maar dat zij door haar werd benaderd. Het gevorderde verbod zal daarom worden afgewezen.
Procedeerverbod
4.39.
[gedaagden] vorderen dat aan [eiser] een procedeerverbod voor de duur van 36 maanden wordt opgelegd ten aanzien van civiele procedures, bestuursrechtelijke procedures en nieuwe handhavingsverzoeken gericht aan de gemeente [Plaatsnaam] en andere instanties.
4.40.
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat voor de toewijsbaarheid van een procedeerverbod op grond van artikel 3:296 lid 1 BW, zoals door [gedaagden] is gevorderd, vereist is dat voldoende komt vast te staan dat onrechtmatig procederen dreigt of geschiedt. Een verbodsvordering ten aanzien van toekomstig handelen is pas toewijsbaar indien de dreiging van onrechtmatig handelen voldoende reëel is. Bij de beoordeling of onrechtmatig handelen dreigt of geschiedt, dan wel of deze dreiging voldoende reëel is, dient te worden getoetst aan de in artikel 3:13 lid 2 BW en artikel 6:162 lid 2 BW neergelegde normen. Daarbij geldt dezelfde strenge maatstaf als weergegeven onder 4.35.
4.41.
[gedaagden] hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat sprake is van “juridische stalking”. [eiser] heeft meerdere handhavingsverzoeken tegen hen ingediend bij de gemeente [Plaatsnaam] . In dat kader lopen ook verschillende bestuursrechtelijke procedures. Daarbij verkondigt [eiser] volgens [gedaagden] bewust onwaarheden.
4.42.
Het gevorderde procedeerverbod zal worden afgewezen. Er is niet komen vast te staan dat sprake is van onrechtmatig procederen of dreiging daarvan. [eiser] heeft terecht aangevoerd dat dit de eerste civielrechtelijke procedure tussen partijen is. Hoewel de door [eiser] gedane handhavingsverzoeken wel betrekking hebben op [gedaagden] zijn deze gericht aan de gemeente [Plaatsnaam] . [eiser] heeft voorts tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat er voor haar geen aanleiding is om, bij toewijzing van haar vorderingen in conventie, een nieuwe civielrechtelijke procedure te starten. [gedaagden] hebben hun stellingen gelet op het voorgaande onvoldoende onderbouwd. De enkele vrees van [gedaagden] dat [eiser] nooit ophoudt met procederen is onvoldoende om het fundamentele recht op toegang tot de rechter te ontnemen van [eiser] .
Proceskosten reconventie
4.43.
[gedaagden] zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.406,00

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis over te gaan tot het verwijderen van de camera’s die op het perceel van [eiser] zijn gericht of kunnen worden gericht en verbiedt [gedaagden] om (opnieuw) een camera te bevestigen op een zodanige plaats en in een zodanige positie dat daarmee zicht wordt verschaft op het perceel van [eiser] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] om de drie leibomen aan de voor- / zijkant van hun woning binnen acht (8) weken na dit vonnis te verwijderen,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] om de steigerbuizen boompalenconstructie binnen acht (8) weken na dit vonnis te verwijderen,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] om de bolcamera en de oplaadkabel ten behoeve van een elektrische auto bevestigd aan de steigerbuizen boompalenconstructie binnen acht (8) weken na dit vonnis te verwijderen,
5.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1 tot en met 5.5 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.8.
wijst de vorderingen van [gedaagden] af,
5.9.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 1.406,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.10.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.9 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J.M. Weijnen en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.
RG/AW