ECLI:NL:RBGEL:2025:6331

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 augustus 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
25/3248
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting woning wegens overtreding Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Het verzoeker betreft de sluiting van zijn woning voor de duur van zes maanden door de burgemeester van Apeldoorn, wegens overtreding van artikel 13b van de Opiumwet. De voorzieningenrechter oordeelt dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. Hij stelt vast dat de sluiting van de woning noodzakelijk is voor het herstel van de openbare orde en het woon- en leefklimaat. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker af tegen het algemene belang en concludeert dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter legt uit dat de aangetroffen hoeveelheid drugs en de omstandigheden van de zaak de sluiting rechtvaardigen. Verzoeker heeft aangevoerd dat de sluiting onevenwichtig is gezien zijn persoonlijke omstandigheden, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om van handhavend optreden af te zien. De uitspraak benadrukt dat de burgemeester beleidsregels heeft gevolgd en dat de sluiting van de woning niet onevenwichtig is, ondanks de gevolgen voor verzoeker. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en stelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/3248

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. M. Azdoufali),
en

de burgemeester van Apeldoorn

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over het besluit van de burgemeester om de woning van verzoeker voor de duur van zes maanden te sluiten wegens overtreding van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoeker is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoeker.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af, omdat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. Anders dan verzoeker is de voorzieningenrechter namelijk van oordeel dat sluiting van de woning noodzakelijk is. Daarnaast is de sluiting van de woning niet onevenwichtig. De burgemeester mag namelijk het algemene belang om het woon- en leefklimaat te beschermen en de openbare orde te herstellen zwaarder laten wegen dan de nadelige gevolgen van de sluiting voor verzoeker. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Met het besluit van 18 juli 2025 is de burgemeester tot sluiting van de woning van verzoeker overgegaan. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 juli 2025 op zitting behandeld. Verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de burgemeester hebben deelgenomen aan de zitting.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter legt hieronder eerst uit hoe het bestreden besluit tot stand is gekomen. Daarna beoordeelt hij of aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Verzoeker huurt een kamer aan de [locatie] in [plaats]. In april 2025 ontving de politie een melding via Meld Misdaad Anoniem (hierna: MMA-melding) over de handel in verdovende middelen vanuit die woning. Naar aanleiding van de melding heeft de politie een onderzoek uitgevoerd. De onderzoeksbevindingen zijn door de politie vastgelegd in een bestuurlijke rapportage van 15 juni 2025.
4.1.
Uit die bestuurlijke rapportage volgt zakelijk weergegeven dat de politie op woensdag 21 mei 2025 de woning van verzoeker heeft geobserveerd vanaf 10.15 uur tot en met 13.30 uur en in dat tijdsbestek ongeveer 23 korte contacten, vermoedelijk overdrachten van verdovende middelen, heeft waargenomen. Bij al deze korte contacten waren verzoeker en/of zijn partner betrokken. Op woensdag 28 mei 2025, tussen 10.30 uur en 12.00 uur, werden door de politie wederom vijf korte contacten waargenomen bij de woning van verzoeker, waarbij vermoedelijk sprake was van een overdracht van verdovende middelen door verzoeker en/of zijn partner.
4.2.
Ook op dinsdag 17 juni 2025 heeft de politie soortgelijke overdrachten waargenomen. Later die dag, omstreeks 14.40 uur, zijn verzoeker en zijn partner aangehouden voor overtreding van de Opiumwet. Tijdens de insluitingsfouillering op het bureau van de politie in [plaats] werden bij verzoeker 21 bolletjes met daarin vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen. De verdovende middelen werden door de politie in beslag genomen. Bij de partner van verzoeker is € 1200,- contant geld in coupures van €5,-, €10,-, €20,- en €50,-, en een mobiele telefoon aangetroffen en in beslag genomen. Op dinsdag 17 juni 2025, omstreeks 15.14 uur, werd ook de woning van verzoeker doorzocht. In de kamer van verzoeker werden door de politie de volgende goederen en voorwerpen aangetroffen en in beslag genomen:
  • een zakje met steenvormige, lichtbruine substantie, vermoedelijk verdovende middelen;
  • een wikkel met drie bolletjes met daarin een bruine substantie, vermoedelijk verdovende middelen;
  • een doorzichtig plastic zakje met daarin een witte substantie/poeder, vermoedelijk cocaïne/crack;
  • tweemaal een weegschaal waarbij er op één weegschaal resten van een witte substantie, vermoedelijk verdovende middelen, lagen;
  • zes bankpassen van onder andere ambtshalve bekende afnemers van verdovende middelen;
  • een mobiele telefoon;
  • een zwart luchtdrukpistool;
  • een met patronen geladen revolver (achter de televisie bij de schouw);
  • twee losse patronen.
4.3.
Bij brief van 3 juli 2025 is verzoeker op de hoogte gebracht van het voornemen van de burgemeester om tot sluiting van de woning voor de duur van zes maanden over te gaan. Bij besluit van 18 juli 2025 heeft de burgemeester hier definitief toe besloten.
4.4.
Op 28 juli 2025 heeft de politie een aanvullende bestuurlijke rapportage opgesteld, waarin de forensische onderzoeksresultaten van de inbeslaggenomen drugs zijn opgenomen. Uit deze onderzoekresultaten blijkt dat op dinsdag 17 juli 2025 in de kamer van verzoeker in totaal 0,41 gram heroïne en 5,08 gram cocaïne is aangetroffen en dat bij verzoeker tijdens de fouillering op dinsdag 17 juni 2025 in totaal 3,37 gram heroïne is aangetroffen.
Is sprake van een procesbelang?
5. De voorzieningenrechter heeft op zitting de vraag aan de orde gesteld of er nog wel sprake is van een procesbelang. [1] Procesbelang is het belang dat iemand heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat diegene voor ogen staat met het rechtsmiddel kan worden bereikt en van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen. [2]
5.1.
Aanleiding voor het bespreken van het procesbelang was een brief waarin zakelijk weergeven stond vermeld dat verzoeker akkoord gaat met de door de verhuurder gedane opzegging van de huur en dat de reden van de opzegging voor verzoeker duidelijk is. Deze brief dateert van vóór het bestreden besluit.
5.2.
Verzoeker heeft op zitting ontkend dat hij deze brief heeft opgesteld en ondertekend en meent dat de huurovereenkomst dan ook niet beëindigd is. Hij is in dat kader ook een kort gedingprocedure gestart bij de civiele rechter. Voor de voorzieningenrechter is het op dit moment dan ook niet met zekerheid vast te stellen of de huurovereenkomst is beëindigd. [3] Daarom kan op dit moment niet gezegd worden dat ieder belang bij deze procedure ontbreekt. Mocht de huurovereenkomst namelijk niet zijn beëindigd, dan kan verzoeker met schorsing van het bestreden besluit bereiken dat hij zijn kamer weer in kan.
5.3.
De voorzieningenrechter gaat daarom inhoudelijk in op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Heeft de burgemeester in redelijkheid gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid?
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de burgemeester gelet op de in de woning van verzoeker aangetroffen hoeveelheid drugs op zichzelf bevoegd is de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten. Wel in geschil is of de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van deze bevoegdheid. Volgens verzoeker is het namelijk onevenredig om tot sluiting van de woning over te gaan.
6.1.
Uit vaste rechtspraak blijkt dat de factoren geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid een rol kunnen spelen bij de toetsing van een besluit aan het evenredigheidsbeginsel. [4] Verzoeker heeft op zitting verklaard dat de woningsluiting onevenredig is gelet op zijn persoonlijke omstandigheden. Die omstandigheden spelen een rol bij de beoordeling van de evenwichtigheid van de maatregel. De voorzieningenrechter twijfelt of ook de noodzaak van de maatregel in geschil is. In het verzoekschrift en ook op zitting heeft verzoeker erop gewezen dat niet vaststaat dat daadwerkelijk is gehandeld vanuit de woning. Aangezien de vraag of er gehandeld wordt vanuit de woning speelt in het kader van de noodzaak, begrijpt de voorzieningenrechter dit argument zo dat verzoeker meent dat sluiting van zijn kamer niet noodzakelijk is.
Is sluiting van de kamer noodzakelijk?
7. Verzoeker voert aan dat niet vaststaat dat gehandeld werd vanuit de woning. Verzoeker heeft op zitting desgevraagd ontkend dat hij handelde vanuit de woning. De aangetroffen drugs zouden namelijk voor eigen gebruik zijn. De sluiting van de woning is dan ook niet noodzakelijk.
7.1.
Deze grond slaagt niet. De burgemeester heeft een tijdelijke sluiting van de woning noodzakelijk mogen achten. Dat legt de voorzieningenrechter hieronder uit.
7.2.
Bij beoordeling of sluiting van een woning noodzakelijk is, is de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en dus ook moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Een minder ingrijpend middel dan woningsluiting is het opleggen van een last onder dwangsom of het geven van een waarschuwing. Bij de beoordeling of het noodzakelijk is om tot sluiting van de woning over te gaan en zo ja, voor hoe lang, zijn verschillende omstandigheden van belang. Van belang zijn onder meer de aard en de hoeveelheid aangetroffen drugs, of de drugs feitelijk in of vanuit de woning worden verhandeld en of de woning feitelijke bekendheid heeft als drugspand.
7.3.
De voorzieningenrechter acht allereerst van belang dat harddrugs zijn aangetroffen in de woning. Daarnaast speelt mee dat het om een handelshoeveelheid gaat. In dergelijke gevallen mag worden aangenomen dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dat gehandeld werd vanuit de woning wordt ook feitelijk ondersteund door de vele waarnemingen van de politie over ‘vermoedelijke overdrachten van verdovende middelen’, te meer omdat deze overdrachten in bepaalde gevallen plaatsvonden aan voor de politie ambtshalve bekende drugsgebruikers. Daarnaast zijn attributen aangetroffen die duiden op feitelijke handel vanuit de woning, zoals weegschalen, grote hoeveelheden contant geld, wapens (waaronder een doorgeladen revolver) en zes bankpassen van onder andere ambtshalve bekende afnemers van verdovende middelen. Ook speelt mee dat vanuit de buurt een MMA-melding over de handel in verdovende middelen is gedaan, wat de voorzieningenrechter eveneens sterkt in zijn oordeel dat sprake is van feitelijke handel vanuit de woning en dat dit mogelijk voor overlast heeft gezorgd. Anders dan verzoeker stelt is het niet aannemelijk dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik waren, te meer vanwege het feit dat bij verzoeker 21 bolletjes met heroïne zijn aangetroffen bij zijn aanhouding.
7.4.
Omdat een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen en het voldoende duidelijk is dat feitelijk gehandeld werd vanuit de woning acht de voorzieningenrechter het met de burgemeester noodzakelijk om tot tijdelijke sluiting van de woning over te gaan om de openbare orde te herstellen en de rust terug te laten keren in de buurt, door de loop uit de woning te halen en op die manier de bekendheid van het pand als drugspand weg te nemen.
7.5.
Ook heeft de burgemeester conform zijn beleid gehandeld voor wat betreft de noodzaak om de woning voor de duur van zes maanden te sluiten. [5] Op grond van de beleidsregels is de duur van een woningsluiting bij een eerste overtreding in beginsel drie maanden, maar kan daarvan bij zeer ernstige overtredingen worden afgeweken naar de naastgelegen stap (dat is een sluiting voor de duur van zes maanden). De burgemeester stelt zich terecht op het standpunt dat, gelet op de aangetroffen wapens in de woning, sprake is van een zeer ernstige overtreding zodat in dit geval een langere sluiting van zes maanden noodzakelijk is.
Is sluiting van de woning evenwichtig?
8. Vervolgens beoordeelt de voorzieningenrechter of de sluiting van de woning evenwichtig is. Verzoeker voert aan dat geen rekening is gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, zoals woonbinding, sociale structuur, de afwezigheid van alternatieve huisvesting of financiële/medische omstandigheden. Deze persoonlijke omstandigheden zijn volgens verzoeker abstract en summier behandeld in het besluit. Verzoeker stelt dat hij een kwetsbaar persoon is, onder bewind staat en problematische schulden heeft. Volgens verzoeker heeft de bewindvoerder verklaard dat indien verzoeker zijn kamer verliest, hij wordt gekort op zijn uitkering. Hierdoor wordt het volgens verzoeker lastiger om zijn schuldeisers terug te betalen. Op zitting heeft verzoeker nog toegelicht dat hij op dit moment op straat leeft en dat dit niet goed voor hem is, omdat hij met mensen in aanraking komt die hem drugs aanbieden en daarom bang is voor een terugval in drugsgebruik.
8.1.
Deze grond slaagt niet. De burgemeester mag het algemene belang om het woon- en leefklimaat te beschermen en de openbare orde te herstellen zwaarder laten wegen dan de nadelige gevolgen van de sluiting voor verzoeker. De woningsluiting is dus niet onevenwichtig. Dat legt de voorzieningenrechter hieronder uit.
8.2.
Zoals onder 7.5 is overwogen, heeft de burgemeester beleidsregels opgesteld. Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht moet de burgemeester in beginsel handelen overeenkomstig zijn beleidsregels. Dat is alleen anders als er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregels onevenredig is.
8.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de stelling van verzoeker dat zijn persoonlijke omstandigheden abstract en summier zijn behandeld in het besluit in zoverre juist is, maar dat dit geen motiveringsgebrek oplevert. Verzoeker heeft namelijk hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld geen zienswijze naar aanleiding van het voornemen ingediend, zodat de burgemeester deze persoonlijke omstandigheden ook niet mee heeft kunnen wegen in het bestreden besluit.
8.4.
De persoonlijke omstandigheden die verzoeker in bezwaar aanvoert, leiden ook niet tot de conclusie dat de sluiting onevenwichtig is. Het tijdelijk verliezen van onderdak is een inherent gevolg van het sluiten van een woning (dat geldt voor iedereen) en is daarom een algemene en geen bijzondere omstandigheid. Verzoeker is er daarnaast op gewezen dat hij zich kan wenden tot de daklozenopvang. Daar komt bij dat de voorzieningenrechter de aangevoerde omstandigheid van verzoeker, namelijk dat hij bang is voor een terugval in drugsgebruik als hij op straat leeft, niet kan rijmen met zijn stelling dat de hoeveelheid aangetroffen drugs in de woning voor eigen gebruik zijn. Verder is niet aannemelijk gemaakt en ook niet gebleken dat verzoeker een bijzondere binding heeft met de kamer of dat sprake is van medische omstandigheden die maken dat tijdelijke sluiting van de kamer onevenredig is. Dat de sluiting van de woning financiële gevolgen heeft, zoals het korten van de uitkering, is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid om van handhavend optreden af te zien.
8.5.
De burgemeester heeft gelet op het voorgaande het algemene belang om het woon- en leefklimaat te beschermen en de openbare orde te herstellen zwaarder mogen laten wegen dan de nadelige gevolgen van de sluiting voor verzoeker. Nu de nadelige gevolgen voor verzoeker geen bijzondere omstandigheden opleveren, heeft de burgemeester terecht gehandeld conform zijn beleidsregels.

Conclusie en gevolgen

9. Het bezwaar heeft geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af.
9.1.
Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat dan ook geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Of iemand een procesbelang heeft, beoordeelt de voorzieningenrechter ambtshalve (op eigen initiatief).
2.ABRvS 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:571.
3.Dat is ook niet aan de voorzieningenrechter, maar aan de kort gedingrechter.
4.Zie bijvoorbeeld ABRvS 16 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2025:2922 en ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
5.Beleidsregels Wet Damocles (art. 13b Opiumwet).