ECLI:NL:RBGEL:2025:6408

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
C/05/409309
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en waardering van onderneming in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 augustus 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man die op huwelijkse voorwaarden met elkaar getrouwd zijn geweest. De rechtbank heeft eerder tussenvonnissen gewezen waarin partijen in de gelegenheid zijn gesteld om zich uit te laten over deskundigenonderzoek en de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De echtscheiding is uitgesproken op 5 oktober 2021 en het huwelijk is op 31 januari 2022 ontbonden. De vrouw heeft verschillende vorderingen ingetrokken, maar partijen hebben ook vorderingen ingesteld over de verdeling van hun vermogen, waaronder bankrekeningen, auto’s, inboedel en aandelen in een onderneming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw recht heeft op een bedrag van € 100.776 ter verrekening van de waarde van de aandelen, en dat de man aan de vrouw in totaal € 64.576 moet betalen, in termijnen. De rechtbank heeft ook de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Familierecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/409309 / HA ZA 22-432
vonnis van 13 augustus 2025
in de zaak van
[naam vrouw], hierna te noemen de vrouw,
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
advocaat: mr. M.J.E.M. Wielinga-van Dillen,
tegen
[naam man], hierna te noemen de man,
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
advocaat: mr. G.V. van Campen.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 21 juni 2023 een tussenvonnis gewezen. In dit vonnis heeft de rechtbank:
  • partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het deskundigenonderzoek,
  • iedere verdere beslissing met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de proceskosten aangehouden.
1.2.
De rechtbank heeft op 16 augustus 2023 opnieuw een tussenvonnis gewezen. In dit vonnis heeft de rechtbank een deskundige benoemd en iedere verdere beslissing met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de proceskosten aangehouden.
1.3.
Daarna heeft de rechtbank nog ontvangen:
  • het rapport van de deskundige van 29 mei 2024,
  • de akte uitlaten deskundigenrapport tevens vermeerdering van eis van de vrouw van 2 juli 2024,
  • de akte uitlaten na deskundigenbericht van de man van 2 juli 2024,
  • de akte na eiswijziging van de man van 31 juli 2024,
  • de akte overleggen nadere producties van de man, ingekomen op 5 februari 2025,
  • de akte overleggen nadere producties van de vrouw van 10 februari 2025,
  • het bericht van de man van 10 februari 2025,
  • de akte overleggen producties van de man van 26 mei 2025.
1.4.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 6 juni 2025 bij de meervoudige kamer. Hierbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
  • de man, bijgestaan voor zijn advocaat.
De griffier heeft zittingsaantekeningen gemaakt. Namens de vrouw zijn pleitaantekeningen overgelegd.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Waar gaat het over?
2.1.
Partijen zijn op huwelijkse voorwaarden met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van 5 oktober 2021 is de echtscheiding uitgesproken. Het huwelijk is op 31 januari 2022 ontbonden door inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
In de huwelijkse voorwaarden is iedere gemeenschap uitgesloten (artikel 1 HV). Er is een periodiek verrekenbeding opgenomen (artikel 9 HV) waar partijen geen uitvoering aan hebben gegeven. Het aanwezige vermogen wordt daarom vermoed te zijn voortgekomen uit overgespaard inkomen (artikel 9, lid 5 HV).
2.3.
De vrouw heeft haar vorderingen over de volgende onderwerpen ingetrokken, zodat de rechtbank daar geen beslissing meer over hoeft te nemen:
  • pensioenrechten;
  • aanpassing op social media;
  • de beleggingsrekening van de kinderen;
  • de annuleringskosten ten aanzien van de bestelde keuken;
  • de mogelijke uitkering in verband met letselschade.
Afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
2.4.
Partijen hebben op een aantal onderdelen, zoals de echtelijke woning aan de [adres] in [plaatsnaam] , de lijfrente op rekening [rekeningnummer 1] op naam van de man en de rekening bij Real [rekeningnummer 2] op naam van de vrouw, buiten deze procedure om overeenstemming bereikt. Deze bestanddelen zijn al verdeeld tussen partijen en maken daarom geen onderdeel uit van deze procedure.
2.5.
Partijen hebben over en weer vorderingen ingesteld waarmee zij de rechtbank verzoeken een beslissing te nemen over de volgende onderdelen:
  • de saldi op de bankrekeningen,
  • de auto’s,
  • de inboedel,
  • contant geld,
  • de factuur van Van Burk Installatietechniek,
  • de vordering op [naam BW] uit hoofde van de lijfrentevoorziening,
  • de aandelen van [naam BW] (werkmaatschappij) en de aandelen van de holding [naam holding]
De rechtbank zal de (wijze van) verdeling van de nog voorliggende bestanddelen hierna bespreken. Tot slot zal de rechtbank de vordering van de vrouw over de kosten van de huishouding bespreken.
De saldi op de bankrekeningen en de auto’s
2.6.
De vrouw stelt dat de waarde van de auto’s en de banksaldi gezamenlijk zijn verrekend, in die zin dat ieder de eigen auto en het saldo op de eigen bankrekening(en) behoudt. De man zou met deze verdeling voor een bedrag van € 10.000 overbedeeld zijn, zodat de vrouw een bedrag van € 5.000 toekomt. Daarvan heeft de man € 2.500 voldaan, zodat nog een bedrag van € 2.500 resteert. Zij vordert daarom dit bedrag van de man.
De man voert verweer en stelt dat deze afspraak onderdeel was van een package deal. Nu eerder is geoordeeld dat er geen sprake is van volledige overeenstemming tussen partijen, stelt de man ook niet gebonden te zijn aan deze afspraak.
2.7.
Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat partijen het erover eens zijn dat de Peugeot met kenteken [kentekennummer 1] is toegedeeld aan de vrouw en de Volvo met kenteken [kentekennummer 2] is toegedeeld aan de man, waarbij het verschil in waarde wordt verrekend samen met het verschil tussen de saldi op de bankrekeningen, waarbij ieder de rekeningen op de eigen naam behoudt. Beide partijen wensen uit te gaan van de peildatum1 januari 2020 voor de verrekening van de banksaldi.
2.8.
De vrouw heeft gesteld dat de waarde van de Volvo op de peildatum € 16.900 bedroeg en de waarde van de Peugeot € 4.350 was. De man stelt dat de Volvo inmiddels aanzienlijk minder waard is en heeft een bewijsaanbod gedaan in de vorm van het horen van de dealer [naam] , dan wel door indiening van een schriftelijke verklaring van de dealer. Dit bewijsaanbod passeert de rechtbank, nu het gaat om de waarde van de auto’s ten tijde van de verdeling en die heeft al plaatsgevonden. Gelet daarop zal de rechtbank aansluiten bij de uitgangspunten van de vrouw.
De man heeft tijdens de zitting verklaard dat hij op basis van de gegevens van de vrouw haar nog € 1.300 extra verschuldigd is. De rechtbank zal om die reden de man veroordelen een bedrag van € 3.800 aan de vrouw te voldoen, bestaande uit de € 2.500 die hij nog verschuldigd is en de extra € 1.300. Nu de feitelijke toedeling van de auto’s heeft plaatsgevonden en niet in geschil is tussen partijen, zal de rechtbank hierover geen beslissing meer nemen.
De inboedel
2.9.
Partijen hebben de inboedel grotendeels onderling verdeeld. De vrouw vordert de toedeling van de volgende inboedelgoederen aan haar:
  • Canon fotocamera en toebehoren
  • Batterijoplader met oplaadbare batterijen
  • Levensloopdozen van de kinderen
  • Regenton
  • Bloemenvazen beschilderd door de kinderen
  • Helft van de fotoalbums
  • Helft van de voorraad kindercadeautjes
  • Rollator van de oma van de vrouw
  • Zwembad gekregen van de ouders van de vrouw
  • Fleurop cadeaubon.
2.10.
De man is akkoord met toedeling van de Canon camera, de batterijoplader, de levensloopdozen van de kinderen, de helft van de fotoalbums, de helft van de doos met babycadeautjes en de cadeaubonnen aan de vrouw. De overige spullen heeft de man (nog) niet kunnen vinden. De man vordert een bedrag van € 2.500 van de vrouw wegens overbedeling.
2.11.
De rechtbank stelt vast dat de man inhoudelijk geen verweer voert tegen de toedeling van de door de vrouw genoemde inboedel aan haar. De rechtbank zal de vordering van de vrouw dan ook toewijzen voor zover de man beschikt over de genoemde inboedel. De vordering van de man wegens overbedeling wijst de rechtbank af. De man heeft niet, althans onvoldoende, onderbouwd wat de waarde van de inboedel is en dat de vrouw met de toedeling overbedeeld zou worden.
Contant geld
2.12.
De vrouw vordert de man te veroordelen een bedrag van € 592,50 aan haar te betalen, ter verrekening van het in de woning aanwezige contante geld van in totaal € 1.185. De man ontkent dat er in de woning contant geld aanwezig was.
2.13.
De rechtbank zal deze vordering afwijzen, nu de vrouw haar standpunt over de aanwezigheid van het geld, gelet op de betwisting door de man, onvoldoende heeft onderbouwd.
De factuur van Van Burk Installatietechniek
2.14.
Partijen verwachten nog een factuur te ontvangen van Van Burk Istallatietechniek voor de werkzaamheden aan de dakkappellen en de verbouwing van de badkamer. Partijen zijn het erover eens dat zij ieder gehouden zijn de helft van dit bedrag te voldoen. De rechtbank zal voor recht verklaren dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de betaling van deze factuur, in lijn met de vordering van de vrouw. De man verzoekt te bepalen voor zover één partij meer dan de helft van de vordering heeft voldaan, een regresvordering ontstaat op de ander. De rechtbank wijst deze vordering van de man af, omdat dit uit de wet volgt. [1]
De vordering op [naam BW] uit hoofde van de lijfrentevoorziening
2.15.
De vrouw vordert de man te veroordelen tot betaling van de helft van de waarde van de getroffen lijfrentevoorziening in [naam BW]
2.16.
Partijen zijn het erover eens dat de lijfrentevoorziening niet is betrokken in de waardering van de onderneming en dat dit een los vermogensbestanddeel is dat verrekend dient te worden. Partijen zullen proberen de polis voor de lijfrente te splitsen. Als hieraan kosten zijn verbonden zullen zij deze kosten delen. Als splitsing niet mogelijk is, zal de waarde verrekend worden, waarbij de man de helft van de waarde onder aftrek van de belastingclaim aan de vrouw zal vergoeden. De vrouw heeft ingestemd met de door de man gestelde belastinglatentie van 37,48%, zodat de vordering van de vrouw wordt beperkt tot een bedrag van € 17.263,65. De rechtbank zal dit zo vastleggen.
De aandelen in [naam BW] (werkmaatschappij) en de aandelen in de holding [naam holding]
2.17.
Partijen zijn het erover eens dat de aandelen van de ondernemingen aan de man worden toegedeeld (in die zin dat de aandelen in de holding aan hem worden toegedeeld; de holding houdt de aandelen in de werkmaatschappij), maar zij zijn het niet eens over de waarde. De rechtbank heeft om die reden de heer [naam deskundige] als deskundige benoemd. De heer [naam deskundige] heeft gerapporteerd. De vrouw sluit zich aan bij de bevindingen van de deskundige. De man kan zich niet volledig vinden in de rapportage van de heer [naam deskundige] en heeft daar een rapportage van Aprecio tegenover gesteld. Aprecio rekent in drie scenario’s, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende op- en aanmerkingen van de man op het deskundigenbericht van de heer [naam deskundige] .
De organisatiestructuur
2.18.
In [naam BW] wordt een hypotheek-/assurantiekantoor geëxploiteerd. [naam holding] levert management aan [naam BW] en belegt vermogen.
De waarderingsmethode
2.19.
De rechtbank stelt vast dat partijen het eens zijn over de Multiple methode als waarderingsmethode. Hierbij wordt een genormaliseerde EBITDA (Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortisation) bepaald aan de hand van de financiële toekomstverwachting van de onderneming. Deze EBITDA wordt vermenigvuldigd met een factor, de multiple, om te komen tot de waarde van de onderneming. [naam deskundige] , de door de rechtbank benoemde deskundige, gaat uit van een multiple van 3,6 waarbij hij rekening houdt met de omvang en omzet van de onderneming en de combinatie tussen hypotheekbemiddeling (non recurring omzet) en assurantieomzet (recurring omzet). Partijen zijn het eens over de toepassing van de multiple 3,6. De rechtbank zal hierbij aansluiten.
Discussiepunten
2.20.
[naam deskundige] heeft de aandelen van [naam BW] gewaardeerd op € 155.549, hetgeen doorwerkt in de waardering van [naam holding] De aandelen daarin heeft hij gewaardeerd op € 349.980. Ook heeft [naam deskundige] aangegeven wat er redelijkerwijs aan de onderneming onttrokken kan worden zodat nog een gezonde bedrijfsvoering mogelijk blijft, eenmaal per 25 februari 2020 en eenmaal per 30 september 2023.
2.21.
De man is het op de volgende punten niet eens met de uitgangspunten voor de berekening van de waarde van de onderneming en voegt uitgangspunten toe:
  • zijn inkomen,
  • kosten van de jaarrekening,
  • investeringen voor verbouwing van het huurpand,
  • persoonlijke goodwill,
  • belasting,
  • de ontslagvergoeding.
De rechtbank zal deze punten hierna bespreken.
Het inkomen van de man
2.22.
Partijen zijn het erover eens geworden dat moet worden uitgegaan van het salaris van de man over 2020 van € 71.280 - en niet van zijn lagere salaris uit 2018 en 2019 - en van de (hogere) managementfee. Deze bedraagt volgens het rapport van [naam deskundige] € 90.000.
Kosten van de jaarrekening
2.23.
De rechtbank houdt rekening met de kosten voor de holding van het opmaken van de jaarrekening van de bv en corrigeert de winst om die reden met € 3.630. Partijen zijn het hier ook over eens.
Investeringen/reserveringen
2.24.
[naam deskundige] houdt rekening met een bedrag van € 29.000 aan reservering voor gedane investeringen. Dit bedrag is gebaseerd op de huurovereenkomst van het oude bedrijfspand. De man heeft ervoor gekozen om een ander pand te kopen en heeft verbouwingen laten verrichten. Hij stelt dat moet worden uitgegaan van de daadwerkelijk verrichtte investeringen ter hoogte van € 56.775. De vaste lasten van het huidige pand zijn lager dan die van het huurpand. Het was een verstandige keuze, zo meent de man, die hij als ondernemer mocht maken.
2.25.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om rekening te houden met de daadwerkelijk verrichtte investeringen, omdat deze zijn verricht na de peildatum. De huur van het oude bedrijfspand (waarop de genoemde reserveringen voor investeringen zagen) is door de verhuurder in de zomer van 2021 opgezegd. Op dat moment was er geen concreet voornemen om een bedrag te investeren, laat staan een hoger bedrag dan de € 29.000 waar rekening mee is gehouden in de waardering op basis van de huurovereenkomst.
Persoonlijke goodwill
2.26.
De man stelt dat de waarde van de onderneming gecorrigeerd moet worden vanwege persoonlijke goodwill voor het deel van zijn werkzaamheden dat ziet op het verstrekken van hypotheken. Volgens de man betreft dit veelal eenmalige korte dienstverlening en kan er bij verkoop dus geen sprake zijn van overdracht van een lopend klantenbestand. De vrouw voert verweer. Zij stelt dat klanten kunnen terugkeren bij de aankoop van een volgende woning of bij het verhogen van de hypotheek voor een verbouwing.
2.27.
De rechtbank zal geen correctie toepassen voor persoonlijke goodwill. Persoonlijke goodwill wil zeggen dat de eventuele klantenbinding samenhangt met de persoon van de dienstverlener en dat iemand die de zaak bij verkoop overneemt daar dus niet van profiteert en dus ook niet voor zal betalen. De man onderbouwt zijn stelling dat bij de hypotheekverstrekking sprake is van persoonlijke goodwill met het standpunt dat het gaat om eenmalige diensten. Met dat aspect is bij de waardebepaling echter al rekening gehouden, omdat de vermenigvuldigingsfactor bij hypotheekverstrekking veel lager is dan bij de assurantieportefeuille. De deskundige heeft toegelicht dat dit te maken heeft met het feit dat sprake is van non recurring omzet, dus eenmalige dienstverlening. Op deze manier is [naam deskundige] gekomen tot een gewogen factor 3,6. De rechtbank ziet geen aanleiding om een correctie toe te passen voor persoonlijke goodwill, aangezien dit een dubbeltelling zou opleveren.
Latente belastingclaim
2.28.
[naam deskundige] concludeert dat op de waarde een latente inkomstenbelastingclaim in Box 2 rust van 26,25% op de peildatum van 25 februari 2020. De vrouw kan zich hierin vinden, de man niet. Hij stelt dat met de huidige tarieven rekening moet worden gehouden, omdat er nu moet worden afgerekend met de vrouw, zodat het niet redelijk is om rekening te houden met de belastingtarieven behorend bij de peildatum in 2020.
2.29.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te rekenen met een ander tarief. De onderneming is gewaardeerd tegen een waarde alsof deze verkocht zou worden op de peildatum. Daarbij horen ook de tarieven te worden toegepast die op dat moment golden. De rechtbank zal om die reden uitgaan van tarieven ten tijde van de peildatum, net zoals bij de omzet is uitgegaan van de peildatum.
Ontslagvergoeding
2.30.
De man stelt zich op het standpunt dat in de situatie van echtscheiding sprake is van een gezamenlijke wens tot beëindiging van de samenwerking binnen dezelfde onderneming. Op de peildatum was de vrouw nog in dienst van de onderneming. Om die reden dient volgens de man de ontslagvergoeding voor de vrouw in mindering te worden gebracht op de bruto aandelenwaarde. Dit betreft een bedrag van € 6.898. De rechtbank is echter van oordeel dat sprake is van een eenmalige kostenpost, die weliswaar invloed heeft op de liquiditeit van de onderneming, maar niet meeweegt bij het bepalen van een genormaliseerd bedrijfsresultaat. Dit is immers een omstandigheid die een eventuele koper van de onderneming niet aangaat.
Herberekening
2.31.
Met inachtneming van het voorgaande berekent de rechtbank de genormaliseerde EBITDA op € 27.677. Dit is het bedrag van € 36.677 dat de deskundige heeft berekend (pagina 8) vóór verhoging met de overwinst in de holding, verminderd met € 9.000. Dat bedrag van € 9.000 is het verschil tussen de management fee die de deskundige hierin heeft meegenomen van € 81.000 en de management fee van € 90.000 die de salariskosten van de man en de kosten van de jaarrekening van de holding omvatten. Deze systematiek sluit aan bij de berekeningen van Aprecio die de man heeft overgelegd. [2]
2.32.
De rechtbank concludeert dat de vrouw dan een bedrag van € 100.776 toekomt ter verrekening van de waarde van de aandelen. Zij berekent dit als volgt:
Genormaliseerde EBITDA
Multiple 3,6
Af: vennootschapsbelasting 16,50%
Resteert
Af: gecorrigeerd vermogen
Hogere waarde werkmaatschappij
Bruto aandelenwaarde holding
af AB claim (tarief 2025)
24,5% x € 67.804
31% x (€ 277.628 - € 67.804 - € 18.000)
Netto waarde
Waarvan de vrouw de helft toekomt
€ 27.677
€ 99.637
€ 83.197
€ 36.570 -
€ 46.627
€ 277.628
€ 16.611 -
€ 59.465 -
€ 201.552
€ 100.776
Welk bedrag kan worden onttrokken aan de onderneming?
2.33.
Nu duidelijk is wat de waarde van de onderneming op de peildatum 25 februari 2020 is, moet gekeken worden welk bedrag de man redelijkerwijs aan de onderneming kan onttrekken zonder dat de continuïteit in gevaar komt.
2.34.
[naam deskundige] concludeert dat er in de beide ondernemingen tezamen een overschot aan liquide middelen is van € 4.508. [naam deskundige] stelt dat de man de vordering voor de verbouwing van zijn woning extern kan herfinancieren waardoor er een bedrag van € 32.300 aan liquide middelen vrijkomt en de man zijn schuld in rekening-courant kan aflossen waardoor er een bedrag van € 20.860 aan extra liquide middelen ontstaat.
Op de peildatum kon afgerond € 242.000 worden onttrokken. Op 1 april 2020 is er € 110.000 onttrokken door middel van een dividenduitkering. Per 30 september 2023 kan er afgerond € 58.000 worden onttrokken.
2.35.
De man stelt dat de continuïteit van de onderneming in gevaar komt wanneer er geld aan de onderneming wordt onttrokken, nu er in de onderneming en in privé onvoldoende middelen zijn om aan de vordering van de vrouw te voldoen. Hij stelt dat externe financiering niet mogelijk is vanwege zijn financiële situatie en dat het in redelijkheid ook niet van hem gevergd kan worden om zijn privévermogen aan te wenden of een externe financiering aan te gaan.
2.36.
De vrouw handhaaft haar vordering. Zij stelt dat er op de peildatum voldoende liquide middelen waren om haar deel van de waarde uit te betalen. Dat de man daarna keuzes heeft gemaakt die een nadelig effect hebben op de liquiditeit dient volgens de vrouw voor zijn rekening en risico te komen. De vrouw verwijst daarbij naar de uitspraak van de Hoge Raad van 12 juli 2024 [3] en de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 24 januari 2023. [4]
2.37.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de man niet in één keer het volledige bedrag aan de vrouw kan betalen zonder de continuïteit van de onderneming in gevaar te brengen. Het arrest van de Hoge Raad waarop de vrouw heeft gewezen betreft een situatie waarin er naast ondernemingsvermogen privévermogen beschikbaar was waaruit een vordering (in elk geval gedeeltelijk) kon worden voldaan. Dan is het in zoverre niet nodig om het ondernemingsvermogen aan te spreken en zal dus minder snel de continuïteit van de onderneming in gevaar komen. Een dergelijke situatie is hier niet aan de orde. Het grootste vermogensbestanddeel van de man naast de onderneming betreft de voormalige echtelijke woning, die aan hem is toegedeeld. Hij heeft het hiervoor genoemde bedrag van € 110.000 dividend al gebruikt om aan de vrouw haar aandeel in die overwaarde te betalen. Dat de man nog geld kan bijlenen of anderszins vermogen buiten de onderneming heeft, is niet gebleken. De rechtbank zal de man daarom, zoals hij subsidiair heeft verzocht, in de gelegenheid stellen in termijnen te betalen. Bij de bepaling van de omvang van de termijnen speelt echter ook de beslissing op de andere punten een rol, zodat de rechtbank daar eerst op zal ingaan.
Storting op de kinderrekening
2.38.
De vrouw vordert de man te veroordelen om binnen 7 dagen na het vonnis een bedrag van € 1.000 op de kinderrekening te storten ten titel van verrekening van kosten van de huishouding. De vrouw stelt dat er nog een aantal kosten van de huishouding verrekend dienen te worden. Zij heeft als productie 6 bij dagvaarding een overzicht van deze kosten ingediend. De man voert verweer en stelt dat de door de vrouw genoemde bedragen niet zijn onderbouwd.
2.39.
De rechtbank zal de vordering van de vrouw afwijzen. De man heeft het eigen overzicht van de vrouw van de nog te verrekenen kosten namelijk betwist en de vrouw heeft deze kosten vervolgens niet onderbouwd.
Eis in reconventie
2.40.
De man heeft een bedrag van € 155.000 aan de vrouw overgemaakt bij de levering van de echtelijke woning. Tussen partijen is in geschil welk deel van dit bedrag bestaat uit het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de woning en welk deel van het bedrag een voorschot op de verrekening van de waarde van de aandelen betreft. De vrouw stelt dat het een bedrag van € 40.000 betreft en de man € 45.000. Het verschil zit in de vraag of er wel of geen rekening is gehouden met € 10.000 aan verkoopkosten. De man stelt dat dit is meegenomen, omdat partijen het erover eens waren dat de man de woning zou overnemen zodat deze behouden blijft voor de kinderen, maar dat de woning mogelijk op een later moment alsnog in de verkoop wordt gezet en deze verkoop als toekomstige kosten ten laste van beide partijen komen. De vrouw bestrijdt dit.
2.41.
De rechtbank gaat ervan uit dat het voorschot dat de vrouw heeft ontvangen afgerond € 40.000 betreft. De man heeft verwezen naar zijn e-mail aan de vrouw van 9 maart 2020, productie 3 bij conclusie van antwoord. Hierin benoemt hij het bedrag van € 10.000 aan verkoopkosten. Verder vermeldt hij daarin een waarde van de woning van € 700.000 en een totale hypotheekschuld van € 469.000 bestaande uit € 390.000 schuld bij de bank en € 79.000 aan de bv. Dat leidt tot een overwaarde van € 231.000, maar als de verkoopkosten worden meegeteld, blijft er € 221.000 over en zou de vrouw uit de woning dus € 110.500 hebben ontvangen en zou het verschil met het bedrag van € 155.000, dus € 44.500, een voorschot op de verrekening van de waarde van de aandelen zijn. Het is echter niet duidelijk in hoeverre de vrouw met de inhoud van de e-mail van de man heeft ingestemd. Bovendien heeft de man het bedrag van € 45.000 in de conclusie van antwoord anders onderbouwd. Hierin is ervan uitgegaan dat de schuld van (om precies te zijn) € 78.940 aan de bv helemaal niet in de berekening is betrokken en dat de werkelijke waarde van de woning € 650.000 was. Op die manier zou de vrouw dan € 25.000 + € 39.970 = bijna € 65.000 meer hebben ontvangen, omdat zij dit nodig had, maar een getalsmatige onderbouwing waarom dan € 45.000 een voorschot op de waarde van de aandelen zou zijn, ontbreekt. De vrouw heeft daartegenover aangevoerd dat de waarde van de woning € 700.000 was en dat haar ter zake van de overwaarde € 115.413,52 toekwam. [5] Slechts het meerdere van afgerond € 40.000 is een voorschot op de waarde van de aandelen.
2.42.
De rechtbank kan niet vaststellen dat de vrouw ermee heeft ingestemd bij te dragen aan eventuele toekomstige verkoopkosten ter zake van de woning. Zij ziet ook niet in wat de reden zou moeten zijn dat de vrouw daarmee zou instemmen. Nu de vrouw een op zich sluitende motivering heeft gegeven voor het bedrag van afgerond € 40.000 en de man het meerdere niet voldoende heeft onderbouwd, zal de rechtbank het voorschot vaststellen op € 40.000.
Resumé
2.43.
Op grond van het voorgaande moet de man aan de vrouw betalen € 3.800 + € 100.776 - € 40.000 = € 64.576.
Betaling in termijnen
2.44.
De man verzoekt een betaling in termijnen vast te stellen. De vrouw heeft hier geen bezwaar tegen. De rechtbank zal bepalen dat de man uiterlijk op 31 december 2025 een bedrag van € 4.576 dient te betalen aan de vrouw en daarna jaarlijks een bedrag van € 10.000 aan de vrouw dient te voldoen uiterlijk op 31 december van dat jaar tot het gehele bedrag is voldaan.
Proceskosten en kosten van de deskundige
2.45.
Beide partijen zijn deels in het gelijk en ongelijk gesteld. Gelet bovendien op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, daaronder begrepen de helft van de kosten van de deskundige, die al overeenkomstig het voorschot zijn bepaald op € 10.000.

3.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en reconventie
3.1.
stelt de (wijze van) afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden vast als volgt:
3.1.1.
deelt de volgende inboedelgoederen toe aan de vrouw (voor zover deze in het bezit zijn van de man):
  • de Canon fotocamera en toebehoren
  • de batterijoplader met oplaadbare batterijen
  • de levensloopdozen van de kinderen
  • de regenton
  • de bloemenvazen beschilderd door de kinderen
  • de helft van de fotoalbums
  • de helft van de voorraad kindercadeautjes
  • de rollator van de oma van de vrouw
  • het zwembad gekregen van de ouders van de vrouw
  • de Fleurop cadeaubon;
3.1.2.
verklaart voor recht dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de factuur van Van Burk Installatietechniek;
3.1.3.
veroordeelt partijen om zo mogelijk over te gaan tot splitsing van de lijfrentevoorziening in [naam BW] en veroordeelt de man, indien splitsing niet mogelijk is, om de helft van de waarde min de belastinglatentie (zijnde € 17.263,65) aan de vrouw te vergoeden;
3.1.4.
veroordeelt de man om ter zake van de banksaldi, de auto’s en de aandelen een bedrag van in totaal € 64.576 aan de vrouw te voldoen in zeven termijnen, waarvan de eerste termijn van € 4.576 uiterlijk dient te worden betaald op 31 december 2025 en het resterende bedrag in zes jaarlijkse termijnen van elk € 10.000 uiterlijk te betalen op 31 december van ieder jaar, voor het eerst uiterlijk 31 december 2026;
3.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, daaronder begrepen het door hen betaalde aandeel in de kosten van de deskundige,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Eskes (voorzitter), mr. C.J.M. van Apeldoorn en mr. J.E.C. Verhoeff en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2025.

Voetnoten

1.Artikel 6:10 BW.
2.Productie 22 van de man. Daarin heeft Aprecio berekeningen uitgevoerd met € 64.800, € 81.000 en € 116.600. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 90.000 het meest aansluit bij de werkelijkheid.
5.Uitgaande van een hypotheekschuld van afgerond € 390.000 en een schuld aan de bv van afgerond € 79.000, zo begrijpt de rechtbank.