ECLI:NL:RBGEL:2025:7371

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
1 september 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 2847
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op milieu-investeringsaftrek (MIA) voor bedrijfsmiddel met code D6115 en geschil over toepasselijke versie van de Milieulijst 2018

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 28 november 2023, die een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2018 had opgelegd. De belanghebbende, die een milieu-investeringsaftrek (MIA) claimt voor een bedrijfsmiddel dat onder code D6115 op de Milieulijst 2018 staat, betwist of de inspecteur de juiste versie van de Milieulijst heeft toegepast. De rechtbank oordeelt dat de versie die gold ten tijde van het aangaan van de investeringsverplichtingen moet worden gevolgd, en niet de met terugwerkende kracht aangepaste versie. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende voldoet aan de eisen voor MIA en verklaart het beroep gegrond. De aanslag Vpb wordt verminderd naar een belastbaar bedrag van € 1.997.408, en de belastingrente wordt dienovereenkomstig aangepast. De rechtbank veroordeelt de inspecteur tot het vergoeden van de proceskosten en het terugbetalen van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/2847

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Zwolle, de inspecteur.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 28 november 2023.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2018 (de aanslag) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 6.197.123. Gelijktijdig met het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur bij beschikking een bedrag van € 96.045 aan belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd naar een belastbaar bedrag van € 4.395.305. Het bedrag aan belastingrente heeft hij verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde, [persoon A] , [persoon B] (deskundige) en namens de inspecteur zijn verschenen [persoon C] , [persoon D] en [persoon E] , bijgestaan door [persoon F] en [persoon G] , beiden verbonden aan de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO).

Feiten

Belanghebbende vormt vanaf 30 november 2007 samen met haar dochtermaatschappij [naam bedrijf 1] BV een fiscale eenheid voor de Vpb. De activiteiten van [naam bedrijf 1] BV bestaan voornamelijk uit het beheren van vermogen en het beleggen van gelden in onroerende zaken en het ontwikkelen van projecten die daarmee verband houden.
Op 4 juni 2018 heeft [naam bedrijf 1] BV opdracht gegeven tot het realiseren van een nieuw te bouwen bedrijfshal in Barneveld. De totale investeringsverplichting bedraagt € 17.548.270, waarvan een bedrag van € 1.993.768 ziet op investeringen in het kantoor (utilitaire functie) en een bedrag van € 15.554.502 op investeringen in de bedrijfshal (industriefunctie).
[naam bedrijf 1] BV heeft op 29 augustus 2018 de totale investering in het kader van de Milieu-investeringsaftrek (MIA) aangemeld als milieu-investering onder code D 6115 van de Milieulijst 2018 bij de RVO.
Op 26 april 2019 heeft belanghebbende de aangifte Vpb voor het jaar 2018 (aangifte Vpb 2018) ingediend naar een belastbaar bedrag van € 6.735.441. Bij brief van 8 april 2020 heeft de gemachtigde de inspecteur medegedeeld dat de MIA abusievelijk in de aangifte Vpb voor het jaar 2019 is geclaimd, maar in de aangifte Vpb voor het jaar 2018 dient te worden opgenomen, omdat de investeringsverplichting op 4 juni 2018 is aangegaan. Belanghebbende heeft gelijktijdig met het verzenden van de brief een herziene aangifte Vpb 2018 ingediend naar een belastbaar bedrag van € 1.997.408 en met een MIA-claim van € 4.738.033 (27% van € 17.548.270).
De inspecteur heeft, in overleg met belanghebbende, de behandeling van de aangifte Vpb 2018 aangehouden in afwachting van het advies van de RVO met betrekking tot de aanvraag van de MIA.
Bij brief van 16 november 2020 heeft de gemachtigde de inspecteur op de hoogte gesteld van het advies van de RVO van 13 februari 2020. Uit dit advies kan worden afgeleid dat de investering tot een bedrag van € 1.993.768 kwalificeert als milieu-investering onder code D 6115 van de Milieulijst 2018 in plaats van de door belanghebbende aangegeven totale investering van € 17.548.270. Kort gezegd houdt het advies in dat uitsluitend de investering in het kantoor in aanmerking komt voor MIA.
Op het verzoek om een herbeoordeling van belanghebbende heeft de RVO de inspecteur op 18 december 2020 geïnformeerd dat men bereid is tot een heroverweging van het eerdere advies waarbij wordt beoordeeld of de investering onder een andere code van de Milieulijst 2018 kan vallen.
De inspecteur heeft, met inachtneming van het advies van de RVO van 13 februari 2020, op 30 januari 2021 de aanslag definitief vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 6.197.123 en met een bedrag aan belastingrente van € 96.045. Hij heeft daarbij een bedrag van € 538.318 (27% van € 1.993.768) aan MIA in aanmerking genomen.
Belanghebbende heeft met dagtekening 9 maart 2021 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
Op 21 september 2022 heeft de inspecteur de RVO verzocht om een heroverweging van het door belanghebbende bestreden advies. De RVO heeft in het nieuwe advies van 28 november 2022 opgenomen dat de industriefunctie wel voldoet aan de eisen zoals omschreven onder code E 6112, maar niet voldoet aan de omschrijving van code
D 6115 van de Milieulijst 2018 wat leidt tot een MIA-aftrek van € 1.801.818 (13,5% van een lager investeringsbedrag van € 13.346.800).
11. De inspecteur heeft op 23 februari 2023 zijn voornemen tot het doen van zijn uitspraak op bezwaar aan belanghebbende kenbaar gemaakt. Naar aanleiding van deze vooraankondiging heeft op 20 april 2023 een hoorgesprek tussen belanghebbende, haar gemachtigde, een medewerker van de RVO en de inspecteur plaatsgevonden. In het hoorgesprek heeft de medewerker van de RVO toegezegd dat hij het advies zal heroverwegen indien belanghebbende aannemelijk kan maken dat het gebouw(deel) met de industriefunctie voldoet aan de thermische eisen zoals gesteld in de Milieulijst 2018.
11. Bij brief van 4 oktober 2023 heeft de gemachtigde de inspecteur geïnformeerd dat belanghebbende niet aan het informatieverzoek van de RVO kan voldoen. Omdat de informatie zoals opgevraagd door de RVO tijdens het hoorgesprek niet kan worden aangeleverd, deelt de RVO mede dat de herbeoordeling van 28 november 2022 wordt gehandhaafd.
11. Met dagtekening 28 november 2023 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan. Hij heeft het bezwaar gegrond verklaard en de belastbare winst (tevens belastbaar bedrag) als volgt vastgesteld:
Belastbare winst volgens de aangifte € 1.997.408
Correctie: milieu-investeringsaftrek
€ 4.199.715
Vastgestelde belastbare winst definitieve aanslag € 6.197.123
Toekenning MIA onder E 6112
€ 1.801.818
Belastbare winst bij uitspraak op bezwaar € 4.395.305
De belastingrente is verminderd tot een bedrag van € 28.466.

Beoordeling door de rechtbank

14. De rechtbank beoordeelt of de aanslag Vpb naar het juiste bedrag is opgelegd. In geschil is het bedrag van de door de inspecteur toegepaste MIA. Meer in bijzonder is in geschil of de investeringen van belanghebbende in het industriële gedeelte van het gebouw kwalificeren als een milieu-investering onder code D 6115 van de Milieulijst 2018.
15. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld en dat de investering in het gebouw(deel) met de industriefunctie voldoet aan de omschrijving zoals opgenomen onder code D 6115 van de Milieulijst 2018. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
16. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de totale investering van € 17.548.270 voldoet aan de vereisten van code D 6115 van de Milieulijst 2018 (nieuwe tekst). Voor zover de rechtbank tot het oordeel komt dat de investering niet voldoet aan de vereisten van code D 6115 van de Milieulijst 2018 (nieuwe tekst), heeft belanghebbende zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de totale investering van € 17.548.270 in ieder geval voldoet aan de vereisten van code D 6115 zoals deze luidden vóórdat de Milieulijst 2018 op 4 juli 2018 met terugwerkende kracht werd gewijzigd. Volgens belanghebbende moet op basis van de oude tekst van de Milieulijst 2018 mede acht worden geslagen op artikel 1.3 van het Bouwbesluit 2012 (de gelijkwaardigheidsbepaling). De bij de bouw gehanteerde vloerconstructie voldoet met inachtneming van de gelijkwaardigheidsbepaling ruimschoots aan de in het Bouwbesluit 2012 opgenomen voorschriften aangaande thermische isolatie, aldus belanghebbende.
16. De inspecteur heeft gesteld dat de investering in de industriefunctie niet voldoet aan de eisen zoals opgenomen onder code D 6115 van de Milieulijst 2018 gepubliceerd op 28 december 2017 of de aangepaste versie van de Milieulijst 2018 gepubliceerd op 4 juli 2018. Volgens de inspecteur wordt wel voldaan aan de omschrijving behorende bij de code E 6112 ‘Duurzaam nieuw utiliteitsgebouw met industriefunctie volgens de Regeling groenprojecten 2016’ van de Milieulijst 2018. De hierbij behorende MIA aanspraak van € 1.801.818 is bij uitspraak op bezwaar toegekend, dus het beroep moet ongegrond worden verklaard, aldus de inspecteur.
Wettelijk kader
16. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt de winst onder andere bepaald op de voet van artikel 3.42a van de Wet IB 2001. Op grond van voornoemd artikel wordt, indien in een kalenderjaar door een belastingplichtige wordt geïnvesteerd in niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als milieu-investeringen en de belastingplichtige daarvoor bij de aangifte kiest, een percentage van het bedrag aan milieu-investeringen in de onderscheiden categorieën ten laste van de winst over dat jaar gebracht. [1]
19. Als milieu-investeringen worden aangemerkt de investeringen die bij ministeriële regeling zijn aangewezen in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu. [2] In de op 28 december 2017 gepubliceerde Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2009 en de daarbij voor het jaar 2018 behorende bijlage [3] is een opsomming van bedrijfsmiddelen opgenomen die in aanmerking kunnen komen voor de MIA. Deze bedrijfsmiddelen zijn onderverdeeld naar thema, en daarbinnen naar categorie. Elk bedrijfsmiddel is voorzien van een specifieke letter-cijfercode. De in de onderhavige zaak in geschil zijnde code D 6115 wordt in voornoemde Milieulijst 2018 als volgt omschreven:

“(…) D 6115

Zeer duurzaam gerenoveerd of verdergaand zeer duurzaam niet gebouw volgens BREEAM-NLa. bestemd voor: het duurzaam vervullen van (utiliteits-) gebruiksfuncties zoals genoemd in tabel 5.1 van het Bouwbesluit 2012, niet zijnde gebruiksfunctie 1 (woonfunctie), 11 (overige gebruiksfunctie) of 12 (bouwwerk geen gebouw zijnde), met een gebouw niet zijnde een stal of een kas, waarvan is vastgesteld dat het voldoet aan de volgende eisen:
(…)
4. Gebouwen met industriefunctie voldoen aan de, voor deze functie in het Bouwbesluit 2012 opgenomen voorschriften aangaande thermische isolatie, en
5. a. (…)
b. voor het nieuwe of grootschalig gerenoveerd gebouw wordt het niveau ‘Outstanding’ (5 sterren) van het keurmerk voor duurzame vastgoedobjecten (BREEAM-NL Nieuwbouw en Grootschalige Renovatie) van de Dutch Green Building Council behaald, waarbij voor de volgende categorieën ten minste de genoemde score wordt behaald: 60% op ‘Energie’, 45% op ‘Landgebruik en Ecologie’ en 45% op ‘Materialen’, wat blijkt uit een uiterlijk binnen drie maanden (voor Bespoke trajecten binnen negen maanden) na meldingsdatum afgegeven BREEAM-NL assessmentrapport, welke is goedgekeurd door een Assessor, en uit een binnen drie jaar na afgifte van het assessmentrapport afgegeven oplevercertificaat dan wel een binnen vier jaar na afgifte van het assessmentrapport afgegeven oplevercertificaat volgens de op dat moment geldende maatlat van BREEAM-NL Nieuwbouw en Grootschalige Renovatie
(…)”
Op 4 juli 2018 is de Milieulijst 2018 [4] met terugwerkende kracht tot 1 januari 2018 aangepast en is onderdeel 4 van de code D 6115 als volgt geformuleerd:
“(…) 4. Gebouw met industriefunctie voldoet aan artikel 5.3 van het Bouwbesluit 2012 (…)”
20. In de omschrijving van het bedrijfsmiddel met code D 6115 wordt in onderdeel 4 verwezen naar het Bouwbesluit 2012 [5] . In onderhavige zaak zijn onderstaande twee artikelen uit het Bouwbesluit 2012 van belang.

“(…) Artikel 1.3. Gelijkwaardigheidsbepaling1. Aan een in hoofdstuk 2 tot en met 7 gesteld voorschrift behoeft niet te worden voldaan indien het bouwwerk of het gebruik daarvan anders dan door toepassing van het desbetreffende voorschrift ten minste dezelfde mate van veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het milieu biedt als is beoogd met de in die hoofdstukken gestelde voorschriften.(…)

3. Een gelijkwaardige oplossing als bedoeld in het eerste lid wordt bij het gebruik van het bouwwerk in stand gehouden.
4. Een in het eerste lid bedoelde gelijkwaardige oplossing voor een aansluiting op het distributienet voor warmte als bedoeld in artikel 6.10, derde lid, heeft ten minste dezelfde mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu als wordt bereikt met de in het warmteplan voor die aansluiting opgenomen mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu (…)

(…) Artikel 5.3. Thermische isolatie

1. Een verticale uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte, heeft een volgens NTA 8800 bepaalde warmteweerstand van ten minste de in gegeven waarde.
2. In afwijking van het eerste lid heeft de uitwendige scheidingsconstructie van een drijvend bouwwerk op een op 1 januari 2018 bestaande ligplaatslocatie een volgens NTA 8800 bepaalde warmteweerstand van ten minste 3,7 m •K/W.
3. Een horizontale of schuine uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte, heeft een volgens NTA 8800 bepaalde warmteweerstand van ten minste de in gegeven waarde.
4. In afwijking van het derde lid heeft de uitwendige scheidingsconstructie van een drijvend bouwwerk op een op 1 januari 2018 bestaande ligplaatslocatie een volgens NTA 8800 bepaalde warmteweerstand van ten minste 4,5 m •K/W.
5. Een constructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte en een kruipruimte, met inbegrip van de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voor zover die delen van invloed zijn op de warmteweerstand, heeft een volgens NTA 8800 bepaalde warmteweerstand van ten minste de in gegeven waarde.
6. Een uitwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte en de grond of het water, met inbegrip van de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voor zover die delen van invloed zijn op de warmteweerstand, heeft een volgens NTA 8800 bepaalde warmteweerstand van ten minste de in tabel 5.1 gegeven waarde.
7. In afwijking van het eerste, tweede en zesde lid heeft de uitwendige scheidingsconstructie van het drijflichaam van een drijvend bouwwerk een volgens NTA 8800 bepaalde warmteweerstand van ten minste 3,7 m •K/W en bij een op 1 januari 2018 bestaande ligplaatslocatie een warmteweerstand van ten minste 2,6 m •K/W.
8. Een inwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte, en een ruimte die niet wordt verwarmd of die wordt verwarmd voor uitsluitend een ander doel dan het verblijven van personen, heeft een volgens NTA 8800 bepaalde warmteweerstand van ten minste de in gegeven waarde.
9. Ramen, deuren en kozijnen in een in het eerste tot en met achtste lid bedoelde scheidingsconstructie hebben een volgens NTA 8800 bepaalde warmtedoorgangscoëfficiënt van ten hoogste 2,2 W/m •K. De gemiddelde warmtedoorgangscoëfficiënt van de ramen, deuren en kozijnen in de in het eerste tot en met achtste lid bedoelde scheidingsconstructies van een bouwwerk is, bepaald volgens een bij ministeriële regeling gegeven bepalingsmethode, ten hoogste 1,65 W/m •K.
10. Met ramen, deuren en kozijnen gelijk te stellen constructieonderdelen in een in het eerste tot en met achtste lid bedoelde scheidingsconstructie hebben een volgens •K. NTA 8800 bepaalde warmtedoorgangscoëfficiënt van ten hoogste 1,65 W/m •K.
11. Het eerste, derde, vijfde, zesde, en het achtste tot en met tiende lid, zijn van overeenkomstige toepassing op scheidingsconstructies van een functiegebied.
12. Het eerste tot en met het achtste lid zijn niet van toepassing op een oppervlakte aan scheidingsconstructies, waarvan de getalwaarde niet groter is dan 2% van de gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie. (…)
Tabel 5.1
Gebruiksfunctie(…)
Grenswaarde
(…)
Thermische isolatie
artikel(…)
5.3
lid(…)
5 en 6
(…)
[m2.K/W]
(…) (…) (…)
5 Industriefunctie (…) 3,5”
Milieu-investeringsaftrek
21. Belanghebbende dient aannemelijk te maken dat zij in het jaar 2018 recht heeft op de MIA. Naar het oordeel van de rechtbank is zij daarin geslaagd.
22. Voor de beoordeling van het geschil is van belang van welke versie van de Milieulijst 2018 uitgegaan moet worden, de versie zoals gepubliceerd op 28 december 2017, of de versie die is gepubliceerd op 4 juli 2018.
23. In de Milieulijst 2018 die is gepubliceerd op 28 december 2017 is opgenomen dat onder de omschrijving van code D 6115 valt een zeer duurzaam nieuw gebouw volgens BREEAM-NL bestemd voor het duurzaam vervullen van gebruiksfuncties zoals genoemd in tabel 5.1 van het Bouwbesluit 2012 en waarvan is vastgesteld dat, voor zover het een gebouw met industriefunctie betreft, het voldoet aan de in het Bouwbesluit 2012 opgenomen voorschriften aangaande thermische isolatie en voor het nieuwe gebouw het nieuwe ‘outstanding’ (5 sterren) van het keurmerk voor duurzame vastgoedobjecten wordt behaald en ook overigens is voldaan aan alle onder code D 6115 opgesomde vereisten. Voor de uitleg van deze omschrijving dient volgens deze rechtbank [6] en het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch [7] van de letterlijke tekst van een artikelcode van de betreffende Milieulijst te worden uitgegaan. Voor wat betreft de uitleg van de code D 6115 volgens deze versie van de Milieulijst 2018 betekent dit dat álle bepalingen van het Bouwbesluit 2012, en niet - zoals door de inspecteur gesteld - uitsluitend artikel 5.3, aangaande thermische isolatie van toepassing zijn. Voor wat betreft de uitleg van de code D 6115 volgens de Milieulijst 2018 zoals gepubliceerd op 4 juli 2018 en waaraan terugwerkende kracht is toegekend tot 1 januari 2018 geldt wél dat uitsluitend artikel 5.3 van het Bouwbesluit 2012 van belang is.
24. Met betrekking tot de van toepassing zijnde regelgeving overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 3.39 van de Wet IB 2001 en volgens vaste jurisprudentie [8] is het tijdstip waarop voor de verwerving of verbetering van het bedrijfsmiddel verplichtingen zijn aangegaan, in casu 4 juni 2018, bepalend voor het antwoord op de vraag welke regels van toepassing zijn. Na het moment van het aangaan van voornoemde verplichtingen is de Milieulijst 2018 op 4 juli 2018 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2018 aangepast. Dit is naar het oordeel van de rechtbank als zodanig niet verboden. Wel is van belang of een gerechtvaardigde verwachting bij betrokkene bestond dat de regelgeving niet (of althans niet met terugwerkende kracht) zou worden gewijzigd. Beslissend daarbij is of de terugwerkende kracht in de specifieke omstandigheden van het geval een onredelijke last op de betrokkene legt, met als gevolg dat er geen evenwicht (fair balance) bestaat tussen de bescherming van de rechten van betrokkene en het algemeen belang. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde belanghebbende er ten tijde van het aangaan van de verplichtingen geen rekening mee te houden dat de regelgeving met terugwerkende kracht zou worden gewijzigd. De stelling van de inspecteur dat belanghebbende uit de toelichting op de Milieulijst 2018 c.q. brochures [9] heeft kunnen afleiden dat een aanvullende eis voor gebouwen met een industriefunctie werd gesteld en zij dus op de hoogte had kunnen zijn dat zij geen beroep kon doen op de gelijkwaardigheidsbepaling van artikel 1.3 van het Bouwbesluit 2012, volgt de rechtbank niet. In deze toelichting c.q. brochures is onder ‘Toelichting op de Milieulijst’ onder 2.7 ‘Bebouwde omgeving’ opgenomen: “
Voor distributiecentra en magazijnen is het relatief eenvoudig de duurzaamheidseisen van de duurzame gebouwen volgens certificeringsschema’s BREEAM-NL, GPR Gebouw en LEED BD+C (…) te behalen. Voor deze categorie gebouwen is daarom in Milieulijst 2018 als aanvullende eis opgenomen dat de isolatie-eisen voor de industriefunctie, genoemd in het Bouwbesluit 2012, gerealiseerd moeten worden.”Deze tekst is na 4 juli 2018 niet gewijzigd. [10] De heer [persoon A] , directeur-eigenaar van belanghebbende, heeft ter zitting het verloop van de bouw en de gemaakte keuzes toegelicht. In het jaar 2017 zijn de eerste plannen en tekeningen gemaakt voor het realiseren van een zo duurzaam mogelijke fabriek waarbij men zich onder andere heeft gericht op het minimaliseren van de milieubelasting en een bewust duurzaam gekozen vloeropbouw met een optimale MPG [11] -score in combinatie met geïsoleerde wanden en dak. In de eerste helft van het jaar 2018 (althans vóór juli 2018) is gestart met de bouw en aan het eind van het jaar 2019 zijn de bouwwerkzaamheden afgerond. Bij de bouw van de fabriekshal was het volgens de heer [persoon A] alles behalve gemakkelijk om aan de gestelde duurzaamheidsvereisten te voldoen. Door te bouwen met in achtneming van de BREEAM [12] -NL-normen en de ambitie om het outstanding-certificaat te behalen, heeft belanghebbende milieubewuste keuzes gemaakt omtrent onder andere de opvang, opslag en filtering van het hemelwater teneinde dit te kunnen gebruiken bij de productie van het beton, de inpandige opslag van grondstoffen om stof- en geluidsoverlast tegen te gaan, de inrichting van de betoncentrale ter vermindering van de CO²-uitstoot en de verwarming van de fabriekshal met warmte afkomstig uit het productieproces. Uiteindelijk heeft belanghebbende een grote fabriekshal gerealiseerd voor de productie van prefab betonnen keerwandconstructies voor met name de infra en agrarische sector welke weinig gelijkenissen vertoont met een distributiecentrum of magazijn. De inspecteur heeft deze door de heer [persoon A] ter zitting gepresenteerde feiten niet betwist. Gelet op vorenstaande bestond naar het oordeel van de rechtbank bij belanghebbende de gerechtvaardigde verwachting dat zij uit mocht gaan van de Milieulijst 2018, zoals gepubliceerd op 28 december 2017 en hoefde zij niet met een wijziging met terugwerkende kracht rekening te houden. De stelling van de inspecteur dat belanghebbende uit de toelichting c.q. brochures het tegendeel had kunnen afleiden, faalt reeds omdat de gerealiseerde fabriekshal niet kan worden vergeleken met een in de toelichting c.q. brochures genoemd distributiecentrum of magazijn. In het onderhavige geval dient voor de MIA dan ook te worden uitgegaan van de Milieulijst 2018 zoals gepubliceerd op 28 december 2017.
25. Het voorgaande betekent dat niet alleen 5.3 van het Bouwbesluit 2012 relevant is, maar ook de in artikel 1.3 van het Bouwbesluit 2012 opgenomen gelijkwaardigheidsbepaling. Aan de hand van de op 22 oktober 2018 door [naam bedrijf 2] B.V. opgestelde ‘Berekening warmteweerstand begane grondvloer’ heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat zij aan de gelijkwaardigheidsbepaling van artikel 1.3 van het Bouwbesluit 2012 voldoet. Desgevraagd hebben de inspecteur en [persoon F] (RVO) dit ter zitting bevestigd. Gelet op vorenstaande komt naar het oordeel van de rechtbank de totale investering in het bedrijfsmiddel van € 17.548.270 op grond van de omschrijving opgenomen onder code D 6115 van de Milieulijst 2018 zoals gepubliceerd op 28 december 2017 voor de MIA in aanmerking. De MIA dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 4.738.033 (27% van € 17.548.270).

Belastingrente

26. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Partijen hebben ter zitting verklaard dat de belastingrente als zodanig niet (meer) in geschil is. De in rekening gebrachte belastingrente dient naar het oordeel van de rechtbank wel verminderd te worden overeenkomstig de vermindering van de belastingaanslag. Verder heeft de inspecteur ter zitting verklaard dat de beschikking belastingrente eventueel ambtshalve zal worden verminderd naar aanleiding van de massaal bezwaarprocedure met betrekking tot de belastingrente in de Vpb.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de aanslag Vpb 2018 wordt verminderd naar een belastbare winst (tevens belastbaar bedrag) van € 1.997.408. De in rekening gebrachte belastingrente dient dienovereenkomstig verminderd te worden.
18. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).
18. Belanghebbende heeft naar de zitting van de rechtbank een deskundige meegebracht en verzocht om vergoeding van de kosten van die deskundige. In dit verband is aan de rechtbank een urenspecificatie van de deskundige overgelegd waaruit volgt dat de deskundige in totaal 43 uren à € 165,00 aan de beroepsprocedure heeft besteed. Op grond van artikel 1, onder b, van het Bpb kunnen de kosten van deskundigen voor vergoeding in aanmerking komen. Volgens artikel 2, eerste lid, onder b, van het Bpb, gelezen in samenhang met artikel 8:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geldt voor de hoogte van het te vergoeden bedrag de Wet tarieven in strafzaken. De hoogte van de vergoeding is via artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van die wet uiteindelijk te vinden in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Daarin is bepaald dat een tarief geldt van ten hoogste € 162,63 per uur. De rechtbank acht het in dit geval redelijk om 43 uren in aanmerking te nemen in verband met de door de deskundige in redelijkheid gemaakte en niet door de inspecteur betwiste uren. Gelet op het maximaal toegestane tarief komt een bedrag van € 6.993,09 voor vergoeding in aanmerking. Belanghebbende is een ondernemer die de omzetbelasting kan verrekenen, dus het bedrag van € 6.993,09 zal exclusief omzetbelasting worden toegewezen.
18. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
18. Aangezien het beroep gegrond is krijgt belanghebbende het door haar betaalde griffierecht terug.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag Vpb 2018 naar een belastbaar bedrag van € 1.997.408;
  • vermindert de bijbehorende belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt de inspecteur tot het vergoeden van de proceskosten voor een bedrag van € 8.807,09;
  • bepaalt dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 371 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, voorzitter, mr. P.J. Tikken en mr. A.S. van Middelkoop, rechters, in aanwezigheid van mr. M.I. Knol, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 3.42a, eerste lid, van de Wet IB 2001.
2.Artikel 3.42a, tweede lid, van de Wet IB 2001.
3.Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 11 december 2017, nr. IENM/BSK-2017/276675, tot wijziging van de Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2009 (vaststelling Milieulijst 2018), Stcrt. 2017, 70313, 28 december 2017.
4.Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 27 juni 2018, nr. IENM/BSK-2018/114910, tot wijziging van de Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2009 (reparatie Milieulijst 2018), Stcrt. 2018, 36557.
5.Besluit van 29 augustus 2011 houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het bouwen, gebruiken en slopen van bouwwerken (Bouwbesluit 2012), Stb. 2011, 416.
6.Rechtbank Gelderland, 14 december 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:6423.
7.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 3 oktober 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BH0217.
8.Onder andere Hoge Raad, 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1539.
9.Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 11 december 2017, nr. IENM/BSK-2017/276675, tot wijziging van de Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2009 (vaststelling Milieulijst 2018), Stcrt. 2017, 70313, 28 december 2017, pagina 74.
10.MIA\Vamil, Gewijzigde brochure en Milieulijst 2018, 4 juli 2018, in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, pagina 103.
11.Milieu Prestatie Gebouw.
12.Building Research Establishment Environmental Assessment Method.