ECLI:NL:RBGEL:2025:7381

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 september 2025
Publicatiedatum
1 september 2025
Zaaknummer
AWB-24_2943
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vergoeding voor bezwaarkosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd op 1 september 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van de vergoeding van bezwaarkosten behandeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Raad voor Rechtsbijstand, waarin de eigen bijdrage voor rechtsbijstand niet langer in mindering werd gebracht op de vergoeding. De rechtbank oordeelt dat de Raad terecht het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten heeft afgewezen. Eiser stelt dat de zaak juridisch complex is, maar de rechtbank is van mening dat de feiten niet zodanig complex zijn dat eiser niet zelf als advocaat bezwaar kon indienen. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak die stelt dat een advocaat in beginsel geen proceskosten hoeft te maken voor een procedure over een vergoeding van verleende rechtsbijstand. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten en ook geen griffierecht terugkrijgt. De uitspraak is gedaan door rechter M.J.M. Verhoeven, in aanwezigheid van griffier L. Janssen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/2943

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. F.H.P. van Venetien),
en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, de Raad

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van de Raad waarbij de eigen bijdrage niet langer in mindering wordt gebracht op de vergoeding voor de verleende rechtsbijstand. Het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten is daarbij afgewezen. Eiser is het niet eens met deze afwijzing. De rechtbank beoordeelt daarom of de Raad terecht het verzoek tot vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten heeft afgewezen.
1.1. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de Raad het verzoek tot vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten terecht heeft afgewezen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en wat de gevolgen zijn.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag om een toevoeging ingediend. Met het besluit van
1 september 2023 is deze toevoeging verstrekt met oplegging van een eigen bijdrage van
€ 159. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De Raad heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.1. De Raad heeft met het besluit van 7 november 2023 de vergoeding vastgesteld, waarbij de eigen bijdrage in mindering is gebracht op de vergoeding. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit op het bezwaar van eiser vermindert de Raad de vergoeding niet langer met de eigen bijdrage. De Raad wijst het verzoek om vergoeding van de kosten voor bezwaar af.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Raad heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Heeft eiser recht op een vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten?
3. Eiser stelt dat hij recht heeft op een vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten. Anders dan in de rechtspraak waarnaar door de Raad wordt verwezen, is in dit geval geen sprake van een simpel bezwaar. Het gaat hier namelijk om de strenge aanpak van de Raad ten opzichte van de rechtzoekende en het ontbreken van een wettelijke basis van het door de Raad gestelde beleid. Ook is sprake van een uitzondering op het incassorisico. Verder blijkt uit het rapport van de commissie Van der Meer dat de vergoeding van de Raad dusdanig beperkt is dat het in redelijkheid niet vol te houden is dat het instellen van bezwaar onder de eigen werkzaamheden dient te geschieden. Het gaat ook om een juridisch complexe kwestie waarbij de Raad beleid hanteert zonder dat daarvoor een wettelijke basis is.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak [2] heeft in beginsel te gelden dat een advocaat redelijkerwijs geen proceskosten hoeft te maken ter zake van een procedure over een vergoeding van door hem verleende rechtsbijstand. De kosten die zijn verbonden aan een dergelijke procedure, met inbegrip van een beroeps- en hoger beroepsprocedure, zijn zodanig inherent aan de uitoefening van de eigen praktijk, dat niet kan worden staande gehouden dat een advocaat daarvoor redelijkerwijs kosten moet maken door inschakeling van een derde die beroepsmatige rechtsbijstand verleent. Hiervan kan worden afgeweken indien de zaak feitelijk of juridisch zodanig complex is dat een uitzondering moet worden gemaakt. Dat de zaak in dit geval zodanig feitelijk of juridisch complex was, blijkt niet uit de door eiser naar voren gebrachte beroepsgronden en ook niet uit de rest van het dossier. De rechtbank is het met de Raad eens dat de naar voren gebrachte feiten niet zodanig complex zijn dat eiser niet zelf als advocaat bezwaar kon indienen. Het rapport van de commissie Van der Meer over de vergoedingen in de sociale advocatuur en het door eiser genoemde strenge beleid van de Raad maken, wat daar ook van zij, ook niet dat de zaak juridisch zodanig complex is dat eiser niet zelf als advocaat bezwaar kon indienen.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen recht heeft op een vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr.L. Janssen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 24 januari 2024 ECLI:NL:RVS:2024:261, 20 april 2022 ECLI:NL:RVS:2022:1142, en 22 december 2010 ECLI:NL:RVS:2010:BO8320.