ECLI:NL:RBGEL:2025:7625

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
455030
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 3 september 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Gelderland in Zutphen een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar te verlengen, tot 9 september 2026. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder van de kinderen, die belast is met het ouderlijk gezag, geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om deze verlengingen. De kinderrechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de kinderen in hun huidige gezinshuizen de stabiliteit en veiligheid krijgen die zij nodig hebben, en dat er momenteel geen zicht is op thuisplaatsing bij de moeder. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de GI moet blijven kijken naar mogelijkheden voor uitbreiding van de omgang tussen de moeder en de kinderen, ondanks de huidige situatie. De kinderrechter heeft verder opgemerkt dat het perspectiefbesluit van de GI niet inhoudelijk kan worden getoetst, maar wel relevant is voor de beoordeling van de uithuisplaatsing. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Zutphen
Zaaknummer: C/05/455030 / ZJ RK 25-661
Datum uitspraak: 3 september 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland, gevestigd te Arnhem,
hierna te noemen de GI,
over
[naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. N. Schiettekatte uit Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
de familie Blijderveen,
hierna te noemen gezinshuisouders [minderjarige 1] ,
de familie Tjeertes,
hierna te noemen gezinshuisouders [minderjarige 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 30 juli 2025;
- het bericht van mr. Schiettekatte met bijlagen van 28 augustus 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 3 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI;
- de gezinshuismoeder van [minderjarige 1] .
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft geen mening gegeven.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven ieder afzonderlijk in een gezinshuis.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 28 augustus 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 9 september 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 3 februari 2025 de machtiging verlengd [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening tot 9 september 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling en om het perspectiefbesluit te toetsen.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De beoordeling

4.1.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. [1] De moeder voert ook geen verweer tegen het verzoek om de ondertoezichtstelling te verlengen. Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [2] De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de duur van een jaar en legt hieronder uit waarom.
4.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben in hun relatief korte leven al veel meegemaakt. Toen zij bij de moeder woonden, was de gezinssituatie langere tijd instabiel en er is sprake van onvoldoende veilige hechting. De kinderrechter stelt vast dat beide jongens nu op hun plek zitten in de gezinshuizen en dat hen daar de stabiliteit, veiligheid, continuïteit en structuur wordt geboden die ze nodig hebben. De setting van de gezinshuizen biedt ook een goede basis voor het verder vorm geven en laten slagen van de benodigde therapieën. [minderjarige 1] is inmiddels gestart met therapieën, waaronder psychomotorische therapie, en voor [minderjarige 2] wordt er de komende periode gekeken naar welke vorm van therapie voor hem passend is.
4.3.
Zoals onder meer volgt uit de evaluatie van de ondertoezichtstelling en de analyse aan de hand van de methodiek ‘goed genoeg ouderschap’ kan de moeder thans vanwege de combinatie van diverse redenen en factoren niet bieden wat beide jongens nodig hebben. Die redenen en factoren betreffen kort gezegd instabiele leefomstandigheden (de moeder verblijft bijvoorbeeld momenteel sinds eind 2024 in de vrouwenopvang van Moveira na mishandeld te zijn), persoonlijke problematiek (onder meer hechtingsproblematiek en een eigen belast verleden), doorwerking daarvan op haar beperkte pedagogische vaardigheden en het ontbreken van een stabiel en ondersteunend netwerk.
Alles overziend, overweegt de kinderrechter dat binnen de looptijd van het komende jaar geen zicht is op thuisplaatsing van de kinderen. De kinderrechter ziet dan ook geen reden om de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing te bekorten.
De kinderrechter acht het tegelijkertijd van belang dat de GI – zoals ter zitting toegezegd – blijft kijken naar de mogelijkheden tot uitbreiding van de omgang. Zoals de GI ook ter zitting heeft benoemd, staat mogelijke intensivering van de omgang in dit geval immers los van het zicht op thuisplaatsing in de nabije of verdere toekomst.
4.4.
De kinderrechter overweegt verder dat het belangrijk is dat de GI het komende jaar oog blijft houden voor mogelijke ontwikkelingen bij de moeder, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot een eventueel andere woonplek en haar leerbaarheid. Opmerkelijk in dit verband is dat de GI heeft aangegeven in de verslagen van Helderzorg over de begeleide omgangsmomenten concrete informatie en duiding te missen over de interactie tussen de moeder en de jongens. Het is belangrijk dat de GI dit met Helderzorg zo spoedig mogelijk bespreekt, zodat de benodigde duiding ontstaat.
De GI heeft op de zitting ook aangegeven het belangrijk te vinden om de mogelijkheid te onderzoeken van deelname aan een NIKA traject, waarvoor overigens kennelijk (helaas) lange wachtlijsten bestaan. Dit traject kan volgens de GI onder meer van belang zijn bij het vormgeven van uitbreiding van de omgang. Een NIKA traject is bedoeld voor ouders die verstorend oudergedrag laten zien en onvoldoende afstemmen op de gehechtheidsbehoeften van hun kind. Het doel van de interventie is om bij te dragen aan een veilig gehechtheidspatroon tussen ouder en kind. De kinderrechter onderschrijft dan ook het belang om te bezien of dit traject komend jaar inzetbaar is.
4.5.
De kinderrechter overweegt ten overvloede als volgt. De GI heeft de kinderrechter eveneens verzocht het perspectiefbesluit als zodanig te toetsen. Het standpunt van de GI is dat er teveel contra-indicaties zijn om ook na het komende jaar van de uithuisplaatsing nog perspectief te zien op thuisplaatsing bij de moeder.
De kinderrechter kan het voorliggende perspectiefbesluit echter niet inhoudelijk en rechtstreeks toetsen of bekrachtigen. De wet voorziet immers niet in een mogelijkheid om het perspectiefbesluit als zodanig te laten toetsen door een rechter. [3] De kinderrechter kan het perspectiefbesluit alleen betrekken bij het oordeel, voor zover dat relevant is voor het oordeel over de uithuisplaatsing. Onder de huidige wetgeving ligt op de weg van een GI om stappen te zetten richting een gezagsbeëindiging als zij vindt dat het perspectief definitief niet meer bij (een) ouder(s) ligt en (een) ouder(s) zich daar niet bij willen en/of kunnen neerleggen. Het is aan de wetgever om vaart te maken met de al op handen zijnde wetgeving die kan voorzien in een betere en minder belastende juridische basis voor de situatie van kinderen voor wie volgens de GI het perspectief niet meer bij (een) ouder(s) ligt maar waarbij volledige beëindiging van het gezag een te ingrijpende maatregel wordt gevonden.
4.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 9 september 2026;
5.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening tot 9 september 2026;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2025 door mr. P.J.C. Cremers, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. T.A. Rutgers als griffier, en op schrift gesteld op 12 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:260 BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.
3.Zie de arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 oktober 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6510, 24 september 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6007 en 23 januari 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:339