ECLI:NL:RBGEL:2025:8542

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
AWB 25/3442 en AWB 25/3378
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de last onder dwangsom opgelegd aan eiser in verband met omgevingsvergunning en handhaving door het college van burgemeester en wethouders

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 13 oktober 2025, wordt de last onder dwangsom die aan eiser is opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe beoordeeld. Eiser, die een omgevingsvergunning heeft verkregen in 2018, is het niet eens met de handhaving van het college en heeft beroep ingesteld, vergezeld van een verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser niet in strijd handelt met de verleende omgevingsvergunning, waardoor het college niet bevoegd was om handhavend op te treden. Daarnaast wordt vastgesteld dat het college in strijd handelt met het verbod van reformatio in peius door de begunstigingstermijn te verkorten van 26 naar 6 weken. De voorzieningenrechter vernietigt het besluit van 25 juli 2025 op deze onderdelen, maar laat het besluit voor de overige bouwwerken in stand. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond is verklaard. Eiser krijgt een vergoeding van griffierecht en proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 25/3442 (voorlopige voorziening) en 25/3378 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [naam], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.C. Vijfhuizen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe

(gemachtigde: B. Niekamp).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde-partij]uit [plaats] (derde-partij).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de aan eiser opgelegde last onder dwangsom. Eiser is het niet eens met dit besluit. Hij heeft daarom beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij voert een aantal gronden aan. Aan de hand van deze gronden beoordeelt de voorzieningenrechter of het college bevoegd was om een last onder dwangsom op te leggen en zo ja, of het college van deze bevoegdheid gebruik mocht maken.
1.1.
De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot het oordeel dat eiser niet handelt in strijd met de in 2018 aan hem verleende omgevingsvergunning. Het college mocht daar dan ook niet tegen optreden. Het college heeft verder onvoldoende onderbouwd dat voor wat betreft bouwwerk zes sprake is van een overtreding. Voor de overige bouwwerken is geen omgevingsvergunning verleend en is het college bevoegd om handhavend op te treden. Het college handelt voor wat betreft de uitbouw van de woning, de overkapping en de zonnecollectoren evenwel in strijd met het verbod van reformatio in peius door in het besluit op bezwaar de begunstigingstermijn van 26 naar zes weken terug te brengen. Verder heeft het college de hoogte van de dwangsommen voor wat betreft de overkapping, de zeer lange overkapping en de zonnepanelen onvoldoende onderbouwd. Eiser krijgt dus grotendeels gelijk en het beroep is gegrond. De voorzieningenrechter vernietigt het besluit van 25 juli 2025 daarom op deze onderdelen. Voor het overige laat de voorzieningenrechter het besluit van 25 juli 2025 in stand. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Omdat de voorzieningenrechter uitspraak doet op het beroep, wijst hij het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Procesverloop

2. Op 17 april 2024 heeft het college eiser een last onder dwangsom opgelegd. Met het bestreden besluit van 25 juli 2025 op het bezwaar van eiser is het college bij de opgelegde last onder dwangsom gebleven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college en de derde-partij.
2.2.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiser daartegen. [1]

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiser is eigenaar van het perceel [locatie] in [plaats] en oefent hier zijn bedrijf [naam] uit. Hiertoe is hem op 24 april 2018 een omgevingsvergunning verleend. Met deze omgevingsvergunning staat het college het bedrijf van eiser in strijd met het bestemmingsplan toe.
4. Op 29 juni 2022 heeft de derde-partij, die op het naastgelegen perceel woont, het college gevraagd om handhavend op te treden. Hij ervaart veel overlast van de werkzaamheden die volgens hem in strijd met de verleende omgevingsvergunning en het ter plaatse geldende bestemmingsplan worden uitgevoerd.
4. Op 17 april 2025 heeft het college eiser een last onder dwangsom opgelegd. Met het bestreden besluit op het bezwaar van eiser heeft het college deze last herroepen en met een nadere motivering een nieuwe last opgelegd die evenwel gelijk is aan de eerder opgelegde last. Het college heeft eiser gelast binnen zes weken na de beslissing op bezwaar:
de tent die op het voorerf is geplaatst te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 ineens.
De uitbouw van de bedrijfswoning, die buiten het bouwvlak is gerealiseerd, te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 ineens.
De zonder omgevingsvergunning gerealiseerde overkapping voor de opslag van hout (bouwwerk 3) te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 ineens.
De zonder omgevingsvergunning gerealiseerde zeer lange overkapping (bouwwerk 6) te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 ineens.
De zonder omgevingsvergunning geplaatste zonnepanelen (bouwwerk 9) te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 ineens.
Te werken conform de aan hem op 24 april 2018 verleende omgevingsvergunning (HOV – 17 – 2389) en
a. productiewerkzaamheden enkel binnen de daarvoor vergunde plaats in het bedrijfsgebouw te verrichten, en nergens anders, noch binnen noch buiten
b. productiewerkzaamheden enkel te verrichten op vrijdag, door één persoon, tot een maximum van vier uren;
c. het laden en lossen van voertuigen op weekdagen te laten aanvangen tussen 07.00 ’s ochtends en 17:30 ’s middags;
d. werkzaamheden op zaterdag tussen 09.00 uur ’s ochtends en 15.00 uur ’s middags te verrichten;
e. geen werkzaamheden op zondag te verrichten;
f. leveringen wekelijks op woensdag te laten plaatsvinden.
Voldoet eiser niet aan deze (preventieve) last, dan verbeurt hij een dwangsom van € 30.000 ineens.
5. Het college heeft de begunstigingstermijn verlengd tot twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.

Oordeel van de voorzieningenrechter

Toetsingskader
6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
6.1.
Het verzoek om handhaving op te treden is ingediend op 29 juni 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft op het besluit voor zover hierin een besluit is genomen op het handhavingsverzoek.
6.2.
Een deel van de aan eiser opgelegde last onder dwangsom ziet op overtredingen die door het college ambtshalve zijn vastgesteld. Het college stelt zich daarom op het standpunt dat op die ambtshalve vastgestelde overtredingen de Omgevingswet van toepassing is.
6.2.1.
In artikel 4.5. van de Invoeringswet Omgevingswet is bepaald dat als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor een ambtshalve te nemen besluit toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht of het besluit is bekendgemaakt, het oude recht van toepassing blijft:
a. als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt,
b. als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van kracht wordt.
6.2.2.
Het college heeft op 9 januari 2024 het voornemen bekend gemaakt een last onder dwangsom op te leggen en eiser in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Daarom is de Omgevingswet van toepassing op de ambtshalve vastgestelde overtredingen.
Is het college bevoegd om handhavend op te treden?
Werkzaamheden in strijd met de omgevingsvergunning van 26 april 2018
7. Het college stelt zich op het standpunt dat de in 2018 verleende omgevingsvergunning zich beperkt tot de in de aanvraag om een omgevingsvergunning opgegeven bedrijfsactiviteiten. Slechts die opgegeven bedrijfsactiviteiten zijn beoordeeld en vergund. Daarom zijn productiewerkzaamheden alleen toegestaan op vrijdag, voor een duur van maximaal 4 uur per week en door één persoon. Laad- en losactiviteiten zijn toegestaan tussen 7:00 uur 's ochtends en uiterlijk 17:30 uur in de middag, en levering van materialen mag alleen op woensdag plaatsvinden. Op zaterdag mag alleen tussen 9:00 uur en 15:00 uur worden gewerkt en op zondag wordt er niet gewerkt.
Uit controles is gebleken dat eiser in strijd handelt met de verleende omgevingsvergunning. Zo is op donderdag 4 mei 2023 om 14.07 uur en op zondag 3 augustus 2023 om 13.30 uur door de toezichthouder vastgesteld dat iemand met een cirkelzaag aan het werk was in de werkplaats. Eiser handelt volgens het college dan ook in strijd met de aan hem verleende omgevingsvergunning. Op de zitting heeft de gemachtigde dit nader toegelicht en aangegeven dat het vergelijkbaar is met de situatie dat een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning wordt verleend en gesteld dat die vergunning dan ook alleen voor die woning geldt en niet voor de bouw van een andere woning.
7.1.
Eiser betwist dat hij in strijd handelt met de verleende omgevingsvergunning.
7.2.
De voorzieningenrechter volgt het standpunt van het college niet. De werkzaamheden van eiser zijn in strijd met de op grond van het geldende bestemmingsplan Buitengebied Overbetuwe ter plaatse geldende bestemming Bedrijf. In artikel 6.5.1. van het bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om (binnenplans) af te wijken van het bestemmingsplan als aan de hier opgenomen voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden houden onder meer in dat het bedrijf moet zijn opgenomen in de categorieën 1 of 2 van de in bijlage 3 bij het bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten dan wel het een bedrijf betreft dat voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf genoemd in de categorieën 1 of 2.
7.2.1.
Om te beoordelen of toepassing gegeven kon worden aan die (binnenplanse) afwijkingsmogelijkheid heeft eiser in het kader van de door hem in 2017 ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning een overzicht overgelegd van zijn werkzaamheden. Uit het advies van de Omgevingsdienst van 16 februari 2018 blijkt dat de bijlage (het overzicht van eiser welke activiteiten hij op welk moment uitvoert) inhoudelijk is beoordeeld. De omgevingsdienst concludeert dat er sprake is van incidenteel voorkomende werkzaamheden en dat daarmee de activiteiten onder categorie 2 kunnen vallen. Dat het door eiser overgelegde overzicht van werkzaamheden is betrokken bij de beoordeling van de vraag of toepassing gegeven kan worden aan de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid blijkt ook uit de verleende omgevingsvergunning. In de voorschriften die aan de omgevingsvergunning zijn verbonden is echter niet bepaald dat eiser dient te handelen conform het door hem verstrekte overzicht. Het enige aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift heeft betrekking op het feit dat eiser een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer moet doen. De maatwerkvoorschriften die naar aanleiding van die melding zijn opgelegd, zijn naderhand weer ingetrokken en gelden niet meer. De door de gemachtigde van het college op de zitting gemaakte vergelijking gaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet op. In verleende omgevingsvergunningen voor bouwwerken wordt immers met voorschriften bewerkstelligd dat conform de vergunningstekeningen dient te worden gehandeld en juist dergelijke voorschriften ontbreken hier. Nu er in dit geval in de voorschriften van de vergunning van 24 april 2018 geen koppeling is gelegd met het activiteitenoverzicht van eiser, is er geen sprake van handelen in strijd met de vergunningvoorschriften. Het college heeft de last dan ook niet kunnen baseren op een overtreding van artikel 2.3, aanhef en onder b, van de Wabo.
7.2.2.
De voorzieningenrechter concludeert dat de verleende omgevingsvergunning niet bepaalt dat eiser zijn werkzaamheden dient te beperken tot de dagen en tijden die in het overzicht zijn opgenomen. Eiser handelt dan ook niet in strijd met de verleende omgevingsvergunning als hij zijn werkzaamheden op andere momenten uitvoert. Nu geen sprake is van een overtreding is het college niet bevoegd op dit punt handhavend op te treden. Het betoog van eiser slaagt dan ook.
De bouwwerken
Bouwwerk 6, zeer lange overkapping
8. Op het perceel van eiser is een aantal bouwwerken gerealiseerd. Niet in geschil is dat voor geen van de bouwwerken waarop de last ziet een omgevingsvergunning is verleend.
8.1.
Uit de in 2018 verleende omgevingsvergunning blijkt dat eiser ook een vergunning voor het plaatsen van twee stellingen en twee overkappingen had aangevraagd. [2] Deze bouwwerken waren echter vergunningvrij, zo is in de omgevingsvergunning opgenomen. De verleende vergunning ziet ook alleen op gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Uit de door het college overgelegde stukken kan de voorzieningenrechter niet afleiden welke bouwwerken dit betreft, noch of de destijds als vergunningvrij aangemerkte bouwwerken inmiddels dusdanig zouden zijn aangepast dat de bouwwerken niet langer vergunningvrij zouden zijn. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat dit voor zover nu van belang bouwwerk 6 betreft, maar dat hij het bouwwerk niet heeft aangepast. Hij heeft hier alleen zonnepanelen opgelegd, zo stelde hij. De gemachtigde van het college kon dit tijdens de zitting niet bevestigen.
8.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het college in het bestreden besluit geen overweging heeft gewijd aan de in 2018 als vergunningvrij aangemerkte bouwwerken. Onduidelijk is daardoor gebleven welke bouwwerken destijds aangevraagd waren, wat de reden was dat de bouwwerken als vergunningvrij werden aangemerkt, en waarom de bouwwerken nu wel vergunningplichtig zouden zijn. Ook is niet ingegaan op de consequenties van de eerder als vergunningvrij aangemerkte bouwwerken op de bevoegdheid om handhavend op te treden. Omdat sprake is van een voor eiser belastend besluit had het college dat wel moeten doen. Het bestreden besluit is op dit punt onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd en daarom in strijd met de artikelen 3:4 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
De overige bouwwerken/zonnepanelen
9. Niet in geschil is dat de overige bouwwerken en zonnepanelen zonder de vereiste omgevingsvergunning zijn opgericht. Het college is dan ook bevoegd hiertegen handhavend op te treden.
Beginselplicht tot handhaving
10. Bij handhavingsbesluiten geldt bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel de maatstaf van de zogeheten Harderwijk-uitspraak (uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285). Daarbij geldt als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Handhaving blijft dus voorop staan. [3] Dit wordt ook wel aangeduid als de beginselplicht tot handhaving.
10.1.
Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is.
10.2.
Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.
Er zijn geen redenen om van handhaving af te zien
11. Niet in geschil is dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie. Dat handhavend optreden in dit geval onevenredig zou zijn, is ook niet gebleken. Het college heeft daarom in redelijkheid gebruik kunnen maken van de bevoegdheid om handhavend op te treden tegen overtredingen met betrekking tot de overige bouwwerken/zonnepanelen.
Begunstigingstermijn
12. Eiser stelt dat het college de aan de last verbonden begunstigingstermijn voor de uitbouw van de woning, de overkapping en de zonnecollectoren in het bestreden besluit ten onrechte heeft teruggebracht van 26 weken naar zes weken. Daardoor handelt het college in strijd met het verbod van reformatio in peius.
12.1.
Het college betwist dat in strijd met het verbod van reformatio in peius wordt gehandeld. In 2024 is de last onder dwangsom opgelegd. Voor een aantal bouwwerken is toen een begunstigingstermijn van 26 weken gesteld. Die 26 weken zijn allang voorbij. Het college acht een aanvullende termijn van zes weken afdoende om aan de last te voldoen. Deze termijn is ook in overeenstemming met het beleid van de gemeente. [4]
12.2.
Het verbod van reformatio in peius houdt in dat degene die bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld, door de beslissing op het bezwaar of beroep in beginsel niet in een slechtere positie mag belanden dan wanneer hij zou hebben verkeerd indien hij geen rechtsmiddel zou hebben aangewend.
12.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit het verslag van de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie blijkt dat het college in bezwaar de aan de last verbonden begunstigingstermijn heeft verlengd in verband met een mediationtraject. Daardoor hoefde eiser gedurende de bezwaarprocedure nog niet te voldoen aan de last. Door nu in de beslissing op bezwaar de termijn om aan de last te voldoen terug te brengen naar zes weken, heeft het college in strijd met het verbod van reformatio in peius gehandeld. Door het indienen van een bezwaarschrift is eiser immers in een slechtere positie terechtgekomen: hij heeft nog maar zes weken om aan de last te voldoen. Dat de eerder gestelde 26 weken in tijd inmiddels zijn verstreken maakt dit niet anders, omdat het college deze termijn heeft verlengd. Het betoog van eiser slaagt dan ook.
Hoogte van de dwangsom
13. Bij het bepalen van de hoogte van een op te leggen dwangsom is het uitgangspunt dat de bedragen van een dwangsom in redelijke verhouding moeten staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom. [5] Het college heeft zich bij de vaststelling van de hoogte van de dwangsom gebaseerd op het geldende beleid. [6] Eiser betoogt dat de hoogte van de dwangsommen niet voldoende is onderbouwd.
13.1
Volgens het beleid van het college wordt bij de overtreding ‘bouwen zonder vergunning: Bouwwerk geen gebouw zijnde’, per bouwwerk een dwangsom € 2.500 tot
€ 5.000 bepaald. Het college heeft de te verbeuren dwangsommen in alle gevallen bepaald op € 5.000,-. Niet onderbouwd is waarom voor wat betreft bouwwerk 3 en bouwwerk 6 (de overkapping en de zeer lange overkapping, beide bouwwerken geen gebouw zijnde) is gekozen voor het maximaal te verbeuren bedrag. Dat had het college wel moeten doen. Het beleid biedt immers ruimte om differentiatie aan te brengen en dan is het aan het college om nader te onderbouwen waarom het maximale bedrag wordt opgelegd. Het bestreden besluit is op dit punt onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. [7]
13.2.
De voorzieningenrechter stelt verder vast dat het beleid geen richtlijn biedt voor de op te leggen dwangsom voor de zonder omgevingsvergunning geplaatste zonnepanelen. Het college had de hoogte van de te verbeuren dwangsom voor wat betreft de zonnepanelen dan ook nader moeten onderbouwen. Nu het college dit niet heeft gedaan is het bestreden besluit ook op dit punt onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd.
13.3.
Voor de hoogte van de dwangsommen voor de overige bouwwerken is het college aangesloten bij zijn beleid. Er is geen grond voor het oordeel dat het besluit op dat punt niet voldoende is gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

14. De voorzieningenrechter concludeert dat eiser niet handelt in strijd met de voorschriften van de in 2018 aan hem verleende omgevingsvergunning. Het college mocht daar dan ook niet tegen optreden. Het college heeft verder onvoldoende onderbouwd dat voor wat betreft bouwwerk zes sprake is van een overtreding. Voor de overige bouwwerken is geen omgevingsvergunning verleend en is het college bevoegd om handhavend op te treden. Het college handelt voor wat betreft de uitbouw van de woning, de overkapping en de zonnecollectoren evenwel in strijd met het verbod van reformatio in peius door de begunstigingstermijn van 26 naar zes weken terug te brengen. Verder heeft het college de hoogte van de dwangsommen voor wat betreft de overkappingen 3 en 6 en de zonnepanelen onvoldoende onderbouwd.
14.1. Het beroep is gegrond. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit dan ook vernietigen voor zover het college eiser heeft gelast te werken conform de aan hem op 24 april 2018 verleende omgevingsvergunning. Verder wordt het bestreden besluit vernietigd voor zover dat ziet op de motivering van de overtreding voor bouwwerk 6 en voor zover het college de begunstigingstermijn voor de uitbouw van de woning, de overkappingen 3 en 6 en de zonnecollectoren in het bestreden besluit heeft teruggebracht van 26 weken naar zes weken en voor zover het college de te verbeuren dwangsom voor de zonder omgevingsvergunning gerealiseerde bouwwerken 3 en 6 en zonnecollectoren op € 5.000 heeft vastgesteld. Omdat het college in het nieuw te nemen besluit op bezwaar de hoogte van de te verbeuren dwangsom nader zal moeten onderbouwen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien.
Omdat op het beroep is beslist is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
14.2.
De voorzieningenrechter merkt wel het volgende op. Het besluit wordt op een groot aantal onderdelen vernietigd, maar er zijn nog altijd bouwwerken waar een omgevingsvergunning voor vereist is. Eiser heeft op zitting beklemtoond graag in overleg te komen met het college om tot een goede en te vergunnen aanvraag te kunnen komen. Uit het verhandelde ter zitting leidt de voorzieningenrechter af dat het overleg nog niet goed van de grond komt. Dat eiser nu een tekening ten behoeve van een vooroverleg indient met een bouwwerk met plat dak, terwijl volgens de gemachtigde van het college een puntdak in verband met de ter plaatse geldende molenbiotoop vereist is, en eiser hier niet van op de hoogte was, is daarvoor tekenend. De voorzieningenrechter roept partijen dan ook op om op korte termijn in overleg te treden. Dit is ook in het belang van de derde-partij, die overlast ervaart. Eiser heeft op zitting immers aangegeven graag een geluiddichte werkplaats te maken. Het is dan ook in ieders belang als op korte termijn een constructief overleg tussen partijen plaatsvindt.
15. Omdat de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden (twee maal € 194,- = € 388,-). Ook krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.721,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift en een verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend en aan de zitting van de voorzieningenrechter heeft deelgenomen (3 punten x € 907,-).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 25 juli 2025 voor zover het college:
- eiser heeft gelast te werken conform de aan hem op 24 april 2018 verleende omgevingsvergunning;
- de aanwezigheid van bouwwerk 6 als overtreding heeft aangemerkt;
- de begunstigingstermijn voor de uitbouw van de woning, de overkapping en de zonnecollectoren in het bestreden besluit heeft teruggebracht van 26 weken naar zes weken en
- de te verbeuren dwangsom voor de zonder omgevingsvergunning gerealiseerde bouwwerken 3 en 6 en zonnecollectoren op € 5.000 heeft vastgesteld;
- bepaalt dat het college een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van eiser dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht van in totaal € 388,- aan hem dient te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.721,-.
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.Y. Snoeren-Bos, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
De griffier is verhinderd de uitspraakte ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Reactie op zienswijze punt 3.
3.ABRvS 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678
4.Beleidsregel dwangsommen 2014
5.Dit volgt uit artikel 5:32b, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
6.Beleidsregel dwangsommen 2014 van de gemeente Overbetuwe.