ECLI:NL:RBGEL:2025:9009

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
ARN 23/7851
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van het aantal uren zorg op grond van de Wlz door het zorgkantoor

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 29 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vaststelling van het aantal uren zorg dat eiseres met haar persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) mag inkopen bij haar moeder. Eiseres was het niet eens met de vaststelling van het zorgkantoor dat het aantal uren zorg op tien uur per week was vastgesteld. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden beoordeeld, waaronder de zorgbehoefte van eiseres, die lijdt aan epilepsie en een verstandelijke beperking. De rechtbank concludeert dat het zorgkantoor de zorgbehoefte van eiseres correct heeft vastgesteld op tien uur per week, en dat er geen aanleiding is voor schadevergoeding omdat er geen onrechtmatig besluit is genomen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/7851

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. I.J.L. Gijsen),
en

VGZ Zorgkantoor B.V., het zorgkantoor

(gemachtigde: M.A.G. Maessen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de vaststelling van het aantal uren zorg dat eiseres met haar persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) van het zorgkantoor mag inkopen bij haar moeder [naam moeder] ([naam moeder]) over de periode van 1 april 2022 tot en met 30 september 2022. Eiseres is het niet eens met dit aantal uren. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank dit urenaantal.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het zorgkantoor het aantal uren zorg dat eiseres bij [naam moeder] met haar pgb over de periode van 1 april 2022 tot en met 30 september 2022 mag inkopen correct heeft vastgesteld op tien uur per week
.Eiseres krijgt daarom geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 5. Daarbij gaat de rechtbank in op de volgende vragen: heeft het zorgkantoor de omvang van de zorg die eiseres van [naam moeder] nodig heeft over de periode van 1 april 2022 tot en met 30 september 2022 correct vastgesteld? Heeft eiseres recht op een schadevergoeding? Aan het eind staan de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
1.3.
De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Bij besluit van 2 februari 2022 heeft het zorgkantoor het pgb van eiseres beëindigd per 1 april 2022. Met het bestreden besluit van 20 november 2023 op het bezwaar van eiseres heeft het zorgkantoor dat besluit herroepen en bepaald dat het pgb van eiseres per 1 april 2022 wordt voortgezet voor zover het de zorgverlening door haar moeder, [naam moeder], ([naam moeder]) betreft voor tien uur per week.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het zorgkantoor, bijgestaan door M. van der Wal (medisch adviseur). Aan het eind van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2.3.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank nadere stukken (het verweerschrift van 18 augustus 2025 en een begeleidende brief van 5 september 2025 van het zorgkantoor) ontvangen. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding het onderzoek te heropenen. Tijdens de zitting van 2 september 2025 is alles afdoende besproken en heeft het zorgkantoor de argumenten uit het verweerschrift voldoende naar voren kunnen brengen.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1984. Het CIZ [1] heeft haar met ingang van 29 augustus 2016 voor onbepaalde tijd een indicatie 3VG (Wonen met begeleiding en verzorging) toegekend op grond van de Wlz. De indicatie is toegekend vanwege de combinatie van epilepsie en de verstandelijke beperking van eiseres waardoor zij 24 uur per etmaal zorg en toezicht in de nabijheid nodig heeft. In verband hiermee is haar door het zorgkantoor een pgb toegekend. De moeder van eiseres, [naam moeder], is haar zorgverlener. Vanaf 2018 is mevrouw [persoon A] ([persoon A]) de gewaarborgde hulp van eiseres. Eiseres woont sinds 2019 samen met haar partner en twee kinderen. Haar partner werkt en is overdag van 6.00 uur tot en met 20.00 uur niet thuis in verband met zijn werk.
3.1.
Op 13 augustus 2021 heeft het zorgkantoor aan eiseres bericht dat de zorgovereenkomst en zorgbeschrijving die zij heeft toegestuurd akkoord zijn en dat zij [naam moeder] mag betalen voor de zorgfuncties begeleiding individueel en persoonlijke verzorging en huishoudelijke hulp voor € 5.139,18 per maand vanaf 1 juli 2021. Bij besluit van 2 december 2021 heeft het zorgkantoor aan eiseres over 2022 een pgb toegekend.
3.2.
In het kader van een huisbezoek hebben een klantadviseur en een medisch adviseur van het zorgkantoor op 15 december 2021 via MS Teams gesproken met eiseres en [persoon A]. De bevindingen hiervan zijn op 17 januari 2022 in een brief aan eiseres meegedeeld. Daarin staat dat eiseres niet kan onderbouwen dat zij 32,5 uur zorg per week nodig heeft van [naam moeder]. Haar situatie is namelijk gewijzigd, want zij woont samen met haar partner en hij heeft ook een rol in haar ondersteuning gedurende de tijd waarin eiseres geen beroep op [naam moeder] hoeft te doen. Op basis van de uitleg van eiseres over de ondersteuning die zij nodig heeft, komt haar zorgbehoefte neer op tien uur zorg per week. Eiseres moet de zorgovereenkomst met [naam moeder] uiterlijk 1 februari 2022 aanpassen met ingang van 1 januari 2022. In die overeenkomst mag maximaal tien uur zorg per week worden gedeclareerd. Ook de zorgbeschrijving moet daarop aangepast worden. Het zorgkantoor laat weten dat als eiseres hier niet aan meewerkt, dit mogelijk gevolgen heeft voor haar pgb. [persoon A] heeft op 26 januari 2022 gereageerd op deze brief en namens eiseres laten weten dit niet te zullen doen.
3.3.
Vervolgens heeft het zorgkantoor het besluit van 2 februari 2022 afgegeven. Daarin is het pgb beëindigd per 1 april 2022. Daaraan heeft het zorgkantoor – kort samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres heeft niet voldaan aan het verzoek van het zorgkantoor om een nieuwe zorgovereenkomst in te dienen waarin is opgenomen dat zorgverlener [naam moeder] maximaal tien uur zorg per week mag declareren. Daarnaast is [persoon A] niet geschikt als gewaarborgde hulp en keurt het zorgkantoor haar af. Eiseres beschikt over een indicatie waarbij een gewaarborgde hulp verplicht is. Daarom wordt haar pgb beëindigd per 1 april 2022. Dit betekent dat zij per deze datum geen zorg meer kan inkopen middels haar pgb.
3.4.
Op 5 maart 2022 heeft [persoon A] een nieuwe zorgovereenkomst met [naam moeder] ingestuurd per 1 april 2022. Daarin wordt aangegeven dat [naam moeder] tien uur per week begeleiding individueel, persoonlijke verzorging en huishoudelijke hulp aan eiseres verleent. [persoon A] heeft op deze zorgovereenkomst opgemerkt dat deze is ingevuld volgens het huisbezoek van 15 december 2021 en dat zij hier niet achter staan.
3.5.
In de bezwaarprocedure is (aanvullend op het medisch advies dat ten grondslag ligt aan het besluit van 2 februari 2022) op 15 augustus 2022 een advies uitgebracht door een medisch adviseur. Bij dit medisch advies is informatie van de huisarts van eiseres van 15 juni 2022 en van haar neuroloog van Kempenhaaghe van 9 augustus 2022 betrokken. Uit deze informatie leidt de medisch adviseur het volgende af. De epilepsieaanvallen, zowel de grote als kleine aanvallen zijn sinds 2017 niet meer voorgekomen. In 2018 zouden er psychogene niet epileptische aanvallen zijn voorgekomen. De huisarts geeft aan dat er verder geen medische problemen bekend zijn, die eiseres zouden belemmeren in het dagelijks functioneren. In de NVN-richtlijnen en het Farmacotherapeutisch Kompas wordt aangegeven dat de medicatie regelmatig ingenomen moet worden. Op geleide van de bloedspiegel wordt de juiste dosering bepaald. Het is niet strikt noodzakelijk om op vaste tijdstippen de medicatie te nemen, maar de voorkeur gaat uit naar ongeveer dezelfde tijdstippen, om een goede bloedspiegel te behouden. Het is wel bekend als bijwerking van deze medicatie dat er sprake kan zijn van verminderde alertheid. Er zijn diverse applicaties ('apps') beschikbaar die eiseres kunnen wijzen op de medicatie-inname. De medisch adviseur concludeert dat op grond van deze aanvullende informatie er geen medische onderbouwing is voor het gegeven dat er continue nabijheid noodzakelijk zou zijn. Hiermee onderschrijft hij het eerdere advies van 15 december 2021 van tien uur per week, voor de maandag tot en met vrijdag (aangezien de partner in de weekenden de naastenzorg kan verlenen):
- drie x 20 minuten voor ondersteuning medicatie en maaltijden per dag, én
- één x 30 minuten voor ondersteuning persoonlijke verzorging per dag, én
- één x 30 minuten voor begeleiding van huishoudelijke activiteiten en zo nodig artsenbezoek.
3.6.
Vervolgens heeft het zorgkantoor, met het besluit van 22 november 2022, het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 2 februari 2022 ongegrond verklaard.
3.7.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 november 2022. Dit beroep is op 31 oktober 2023 behandeld door deze rechtbank tijdens een zitting van de meervoudige kamer. Tijdens deze zitting heeft eiseres het beroep tegen het besluit van 22 november 2022 ingetrokken, omdat het zorgkantoor dit besluit tijdens de zitting heeft ingetrokken. [2] De aanleiding voor het intrekken van het besluit van 22 november 2022 was dat tijdens de zitting bleek dat op 5 maart 2022 een gewijzigde zorgovereenkomst was ingediend die niet was meegenomen in de beoordeling van het bezwaar.
3.8.
Op 20 november 2023 heeft het zorgkantoor een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 2 februari 2022 genomen (het bestreden besluit). Het zorgkantoor heeft daarin besloten om het bezwaar van eiseres deels gegrond te verklaren, omdat het pgb alsnog zal worden voortgezet voor zover het de zorgverlening door [naam moeder] betreft voor tien uur per week. Voor zover het bezwaar zich richt tegen meer uren zorgverlening dan tien uur per week is het bezwaar ongegrond, aldus het zorgkantoor. Ook is het bezwaar ongegrond met betrekking tot de afgekeurde gewaarborgde hulp. Aan dit besluit heeft het zorgkantoor – samengevat en hier van belang voor wat betreft de zorginzet – het volgende ten grondslag gelegd.
- Zorginzet:
o Tijdens het huisbezoek op 15 december 2021 is door de medisch adviseur en klantadviseur geconstateerd dat de gedeclareerde zorg van 36 uur per week niet doelmatig en proportioneel is. Na het huisbezoek is de medisch adviseur in samenspraak met de klantadviseur tot het oordeel gekomen dat de budgethouder met tien uur zorg per week zou moeten uitkomen;
o In bezwaar heeft het zorgkantoor opnieuw een medisch adviseur ingeschakeld en het dossier aan hem voorgelegd. Op basis van het gehele dossier en de door hem opgevraagde en ontvangen informatie die is ontvangen van de medisch specialist alsmede de informatie die door de huisarts is gegeven, is de medisch adviseur van mening dat de conclusie naar aanleiding van het huisbezoek van 15 december 2021 op de juiste wijze tot stand is gekomen en juist is;
o Uit de informatie vanuit de huisarts is gebleken dat er geen medische problemen bekend zijn die eiseres kunnen belemmeren in het dagelijks functioneren. Daarnaast blijkt uit de informatie van de medisch specialist dat de epileptische aanvallen sinds 2017 niet meer zijn voorgekomen, (enkel een psychogene niet epileptische aanval. [3] ). Dat er al lange tijd geen epileptische aanvallen zijn voorgekomen wordt ook bevestigd door de bevindingen tijdens het huisbezoek. Wanneer eiseres frequent aanvallen heeft, dan zal zij haar medicatie (neusspray) in haar nabijheid bewaren. Deze medicatie bleek op dat moment in de tas van haar moeder te zitten, die niet bij het huisbezoek aanwezig was. In het oordeel dat tien uur zorg per week voldoende zou moeten zijn voor eiseres, zijn ook de bevindingen van het huisbezoek meegewogen. Zo kon eiseres zelf duidelijk aangeven welke medicatie ze waarvoor gebruikt. Daarnaast is er door de gezinssituatie van eiseres deels sprake van gebruikelijke zorg. Er is in zowel het eerste als het tweede onderzoek vanuit de medisch adviseur(s) niet geconstateerd dat continue nabijheid noodzakelijk is. De medisch adviseur die de ‘second opinion’ heeft gedaan is niet tot een ander oordeel gekomen ten aanzien van het maximale aantal uren dat er aan zorg doelmatig kan worden ingezet. Daarnaast acht de medisch adviseur het wel zinvol dat eiseres deelneemt aan een zinvolle dagbesteding, mede gezien haar jonge leeftijd. Dat is eerder besproken met eiseres. Hier is echter nooit gevolg aan gegeven;
o Ook uit het indicatiebesluit van eiseres blijkt niet dat zij 24 uur per dag actief geleverde zorg nodig heeft. Het zorgkantoor staat volledig achter de betrouwbaarheid en de zorgvuldigheid van de medische beoordeling die heeft plaatsgevonden. Indien eiseres geen vertrouwen heeft in de medisch adviseur van het zorgkantoor had het op haar weg gelegen om zelf een medisch advies te vragen bij een onafhankelijke medisch adviseur. Dit is niet gedaan. Bovendien heeft zij voldoende gelegenheid gehad om zelf medische stukken over te leggen en is er hiermee onvoldoende twijfel gezaaid over de inhoudelijke medische beoordeling door de medisch adviseur. Derhalve kan het zorgkantoor niet anders dan het medisch advies meenemen in haar beoordeling.
- Belangenafweging:
o Het zorgkantoor dient op een verantwoorde en doelmatige wijze om te gaan met de maatschappelijke middelen. In dat kader is het van belang dat het pgb wordt besteed aan zorg in de zin van de Wlz en dat het zorgkantoor de mogelijkheid krijgt om te controleren of de verplichtingen van de budgethouder op de juiste wijze worden uitgevoerd. Het zorgkantoor is van oordeel dat met de gestelde voorwaarde van tien uur per week voor zorgverlener [naam moeder], vaststaat dat het pgb zal worden besteed aan zorg in de zin van de Wlz. Deze voorwaarde is gesteld tijdens het huisbezoek van 15 december 2021. Tijdens dit huisbezoek is door een medisch adviseur namelijk geoordeeld dat bij inzet van tien uur zorg per week door zorgverlener [naam moeder], er sprake is van doelmatige zorg en een doelmatige besteding van het pgb. Er is nu sprake van één zorgverlener die de zorg levert op basis van een vast maandloon, die is gebaseerd op tien uur zorg per week van [naam moeder];
o Door het tijdsverloop sinds het besluit van 2 februari 2022 tot aan het bestreden besluit begrijpt het zorgkantoor dat eiseres niet beschikte over een geschikte gewaarborgde hulp. Sinds 1 oktober 2022 beschikt zij daar weer wel over, in de persoon van haar vader. Het zorgkantoor zal het eiseres in het kader van het bestreden besluit niet aanrekenen dat zij in de tussentijd niet over een gewaarborgde hulp beschikte;
o Het zorgkantoor is van mening dat doelmatig moet worden omgegaan met maatschappelijke middelen en dat dit belang zwaarder weegt dan het individuele belang, temeer omdat het pgb een eigen keuze is en ook zorg in natura mogelijk was. Het zorgkantoor is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan de belangen van het zorgkantoor dienen te wijken voor de individuele belangen van eiseres;
- Schadevergoeding:
o Nu het zorgkantoor zich op het standpunt stelt dat het besluit van 2 februari 2022 overwegend op juiste gronden is genomen, is er geen reden voor het vergoeden van schade, te weten het pgb met terugwerkende kracht herstellen vanaf 1 april 2022, voor zover het meer uren dan tien uur per week aan zorgverlening betreft. Daarnaast is er geen onderbouwing van deze schade bij het bezwaarschrift gevoegd. Bijvoorbeeld bankafschriften dat eiseres de zorgverlener heeft doorbetaald;
o Daarnaast verzoekt eiseres om immateriële schade. Het zorgkantoor is niet gebleken dat er immateriële schade is geleden. Hiertoe is ook geen enkele (medische) onderbouwing bij het bezwaarschrift gevoegd.
Wat vindt eiseres?
4. Eiseres voert – samengevat – het volgende aan. Zij is van mening dat het medisch onderzoek onzorgvuldig tot stand is gekomen en er gebreken kleven aan het medisch advies van het zorgkantoor. Eiseres is en blijft van mening dat de zorgvraag nog altijd niet goed in kaart is gebracht. Dit ondanks de vele overgelegde stukken en situatieschetsen. Eiseres heeft vanaf haar vijftiende levensjaar een zware vorm van epilepsie met hersenletsel, waardoor zij onder permanent toezicht van haar moeder staat vanwege het gevaar van een epileptisch insult. Zelfs een medische ingreep (tumor verwijderen) heeft niet geholpen om deze ziekte onder controle te krijgen, zonder constante en intensieve begeleiding. Het enige dat mogelijk was en nog steeds is, is dat men eiseres constant in de gaten houdt en gedisciplineerd medicijnen toedient, zodat deze aanvallen (focale epilepsie) tenminste in de vorm van pijn en moeheid voorkomen en haar niet zonder levenslust laten leven. Het is dan ook pertinent onjuist dat er sinds 2017 geen aanvallen meer zijn geweest. Daarbij blijkt eveneens dat bij toename van stressklachten er meer epilepsieaanvallen voorkomen. Bovendien wordt over het hoofd gezien dat er continu een gevaar van een aanval is, daarom is voortdurend toezicht nodig. Daarbij deelt eiseres het standpunt van het zorgkantoor niet dat in het geval de behandeling goed aansluit en eiseres geen aanval heeft, er geen gevaar meer is. Verder is eiseres van mening dat niet wordt voldaan aan de toetsnorm van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) namelijk dat de medisch adviseur zijn bevindingen inzichtelijk motiveert en zijn rapport consistent en concludent is. Het had op de weg van het zorgkantoor gelegen om de specialisten, zoals de neuroloog, te bevragen dan wel zelf nader onderzoek te verrichten. Het feit dat er een Wlz-indicatie is toegekend en eiseres dus een noodzaak heeft tot 24-uurs zorg dient wel degelijk gewicht in de schaal te leggen ten aanzien van de zorginzet. Bovendien spreekt het voor zich dat er een verzwaarde motiveringsplicht geldt indien het zorgkantoor het aantal zorguren drastisch vermindert, terwijl de zorgvraag niet is veranderd. Eiseres is van mening dat het zorgkantoor de onderzoeksplicht verschuift naar eiseres. Uit de aantekeningen van het huisbezoek in juni 2021, volgt dat de zorg van 36 uur passend werd geacht voor eiseres. Deze bevindingen, waarbij de 36 uur als passend gezien wordt, zijn gebaseerd op overzichten over de te verlenen zorg middels weekoverzichten die zijn opgemaakt en overgelegd aan het zorgkantoor. Eiseres begrijpt niet hoe het zorgkantoor vervolgens, nog geen half jaar later, besluit dat eiseres met tien uur zorg per week zou moeten uitkomen. De medisch adviseur acht 21 uur per week begeleiding navolgbaar en onderbouwd. Op pagina 5 van het bestreden besluit geeft het zorgkantoor zelf aan achter het medisch advies te staan en het medisch advies acht zij betrouwbaar en zorgvuldig tot stand gekomen. Het is in dat licht zeer bijzonder te noemen dat er geen enkele aandacht besteed wordt aan de conclusie van de medisch adviseur, dat 21 uur zorg noodzakelijk is.
Eiseres gaat niet mee in de redenering van het zorgkantoor dat het erg onduidelijk is welke zorg geleverd wordt en dat het niet duidelijk is dat er 32,5 uren, respectievelijk 40 uren zorg noodzakelijk zijn, en stelt zich duidelijk op het standpunt dat het zorgkantoor de overgelegde stukken niet, althans onvoldoende betrekt. Daarmee wenst eiseres te laten zien dat de zorgbehoefte, de bestede uren, de taakomschrijving alsmede de benodigde uren geheel duidelijk in kaart zijn gebracht. De psycholoog heeft verklaard dat begeleiding dagelijks nodig is, omdat eiseres onvoldoende in staat wordt geacht zelfstandig te kunnen functioneren. Het is pertinent onjuist dat er naast de epilepsie geen medische problemen aanwezig zijn die haar belemmeren in het dagelijks functioneren. Eiseres kampt met een verlaagd intelligentieniveau, wat haar fors beperkt in haar dagelijks functioneren. In het Wlz-besluit wordt aangegeven dat ook de verstandelijke beperking maakt dat er 24-uurs zorg in de nabijheid nodig is. Er is sprake van een moeilijk behandelbare epilepsie. Dit tezamen rechtvaardigt temeer dat tien uren zorg onvoldoende zijn voor eiseres.
Het feit dat de epileptische aanvallen goed onder controle zijn, komt doordat eiseres continue zorg in de nabijheid ontvangt. Zij wordt dagelijks gewassen, moet viermaal daags medicatie in nemen. Eiseres wordt zelfs geholpen bij het opstaan, anders zal zij in bed blijven liggen en geen medicatie innemen. Dit kan zorgen voor ernstig nadeel bij eiseres. [naam moeder] ondersteunt eiseres in persoonlijke verzorging en de ADL-verrichtingen [4] . Daarnaast wordt eiseres drie keer per dag ondersteund met maaltijden. Zonder deze hulp bestaat er geen structuur in het leven van eiseres. Van belang bij het voorkomen van een epileptische aanval is het vasthouden aan structuur. Deze structuur kan enkel bewerkstelligd worden met intensieve zorg. Tien uur zorg per week zal een slechte invloed hebben op de epileptische aanvallen. Eiseres heeft tevens hulp nodig bij het huishouden. De medische situatie van eiseres vergt namelijk dat haar huishouden/leefomgeving schoon dient te zijn.
Eiseres verzoekt de rechtbank om een deskundige te benoemen, omdat het medisch advies niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en omdat het niet (voldoende) inzichtelijk en concludent is gemotiveerd.
4.1.
Eiseres voert verder aan dat zij recht heeft op een schadevergoeding, omdat sprake is van een onrechtmatig besluit. Deze schadevergoeding komt overeen met een pgb voor de extra uren bovenop de tien uur per week met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2022, omdat vanaf dat moment méér zorg is verleend. Dit bedrag moet vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf datum opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening. [5] Uit vaste rechtspraak van de CRvB blijkt dat procesbelang ook gelegen kan zijn in schadevergoeding. [6]
Wat vindt de rechtbank?
De omvang van het geding
5. Tijdens de zitting heeft eiseres bevestigd dat haar beroep niet gericht is tegen de weigering van [persoon A] als gewaarborgde hulp. Verder is niet in geschil dat de te beoordelen periode loopt van 1 april 2022 tot en met 30 september 2022. Bij besluit van 13 april 2023 is namelijk beslist over de te verlenen zorg vanaf 1 oktober 2022. Dat betekent dat alleen in geschil is de vraag of het zorgkantoor de omvang van de zorg die eiseres van [naam moeder] nodig heeft in de periode van 1 april 2022 tot en met 30 september 2022 terecht op tien uur per week heeft vastgesteld.
Toetsingskader
6. Artikel 5.18 van de Regeling langdurige zorg (Rlz)bepaalt, voor zover hier van belang, dat bij de verlening van het pgb de verzekerde in ieder geval de volgende verplichtingen worden opgelegd:
a. de verzekerde gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor het doen betalen door de Sociale verzekeringsbank als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid;
b. de zorg die de verzekerde inkoopt, is kwalitatief verantwoord;
c. de verzekerde past een zorgovereenkomst en zorgbeschrijving onverwijld aan indien van enige verandering in de daarin opgenomen feiten sprake is;
g. de verzekerde deelt het zorgkantoor op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekking van het persoonsgebonden budget.
6.1.
Artikel 5.20, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rlz bepaalt dat het zorgkantoor de verleningsbeschikking kan intrekken of wijzigen met ingang van de dag waarop de verzekerde, of de derde die aan de verzekerde gewaarborgde hulp biedt, de opgelegde verplichtingen niet nakomt of niet langer voldoet aan de voorwaarden of verleningsgrond van het pgb of aan de eisen van gewaarborgde hulp.
6.2.
Tijdens de zitting is door partijen bevestigd dat het bestreden besluit moet worden aangemerkt als een wijziging, op grond van artikel 5.20, tweede lid, aanhef b, van de Rlz, van de verleningsbeschikking van 2 december 2021 inzake het aan eiseres over 2022 toegekende pgb.
Is er procesbelang?
7. De rechtbank stelt vast dat de beoordelingsperiode (1 april 2022 tot en met 30 september 2022) inmiddels is verstreken. De rechtbank is echter van oordeel dat eiseres nog wel belang heeft bij een oordeel van de rechtbank over de door het zorgkantoor vastgestelde zorgbehoefte van tien uur per week. Daarvoor acht de rechtbank van belang dat eiseres stelt dat [naam moeder] ook na 1 april 2022 meer zorg heeft verleend dan tien uur per week. Ook is van belang dat het zorgkantoor voor de perioden na 30 september 2022 het pgb heeft gebaseerd op een zorgomvang van tien uur per week. Verder heeft het zorgkantoor op 10 juli 2025 een brief gestuurd aan eiseres, waarin wordt aangegeven dat er op 3 juni 2025 een gesprek heeft plaatsgevonden over de zorginzet van [naam moeder]. De rechtbank begrijpt dat het zorgkantoor deze zorginzet op tien uur per week handhaaft en de uitkomst van deze beroepsprocedure afwacht. Dat betekent dat het oordeel van de rechtbank over de zorginzet van [naam moeder] over de periode van 1 april 2022 tot en met 30 september 2022 ook gevolgen kan hebben voor de toekomstige aanspraken van eiseres op een pgb.
Is de omvang van de zorg juist vastgesteld?
8. De rechtbank is van oordeel dat het zorgkantoor de omvang van de zorg die eiseres van [naam moeder] nodig heeft over de periode van 1 april 2022 tot en met 30 september 2022 op goede gronden heeft vastgesteld op tien uur per week. Hierna zal zij toelichten waarom zij dat vindt.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat het zorgkantoor in het besluit van 23 december 2021, op het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 9 september 2021, schrijft dat:
“Indien de medisch adviseur het aantal uren Wlz-zorg zou moeten inschatten, dan zou zij
uitkomen op maximaal 21 uur per week.”
Verder wordt in het ‘Medisch inhoudelijk advies n.a.v. verkregen medische informatie van de behandelende artsen t.b.v. PGB bezwaar Zorgkantoor’ van 15 augustus 2022 aangegeven:
“Conclusie uit HB van 15 dec 2021: 21 uur in de week aan begeleiding is navolgbaar en onderbouwd.”
Tijdens de zitting heeft de medisch adviseur van het zorgkantoor toegelicht dat deze 21 uur per week is voortgekomen uit een onderzoek dat is uitgevoerd naar de zorginzet. Dit betrof een administratieve beoordeling en is verricht op basis van de destijds beschikbare stukken en de gegevens die destijds bekend waren over de situatie van eiseres. Uit het besluit van 23 december 2021 volgt dat dit onderzoek gericht was op de zorginzet in het verleden (de jaren 2018-2020). De medisch adviseur heeft verder toegelicht dat het onderzoek – waaronder het huisbezoek – van december 2021 waarbij de zorgomvang op tien uur per week is vastgesteld, is verricht aan de hand van meer gegevens. Ook bleek toen dat de situatie van eiseres was gewijzigd ten opzichte van eerdere onderzoeken. Zo bleek in december 2021 dat eiseres verhuisd was, niet meer inwonend was bij haar ouders, en dat zij een partner en kinderen had. De rechtbank acht dit een afdoende verklaring voor het gewijzigde standpunt van het zorgkantoor over de aan eiseres door [naam moeder] te leveren uren Wlz-zorg. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar standpunt dat zij minimaal recht heeft op 21 uur zorg.
8.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat het zorgkantoor voldoende heeft gemotiveerd dat de benodigde zorgomvang voor eiseres tien uur per week betreft. Naast de al in overweging 8.1 genoemde gewijzigde omstandigheden heeft het zorgkantoor de verlaging van het aantal uren zorg kunnen baseren op het gegeven dat er vanuit het pgb zorg werd besteed aan activiteiten die niet onder de Wlz vallen (zoals zorg voor de kinderen, koken voor het hele gezin en cultuurgebonden activiteiten) en dat er meerdere apps beschikbaar zijn die kunnen helpen bij het innemen van medicatie. Ook heeft het zorgkantoor in de beoordeling mogen betrekken dat de partner van eiseres (ook) gebruikelijke naastenzorg kan verlenen. Tot slot heeft het zorgkantoor in de beoordeling mogen betrekken dat de voorheen geleverde zorg van 32,5 en 40 uur in de week er voor zorgt dat er meer zorg is dan noodzakelijk, waardoor eiseres niet wordt geprikkeld tot zelf handelen en ontwikkeling en dat eiseres door deze forse zorgomvang niet wordt uitgedaagd tot zelfstandig handelen en geen ruimte krijgt om te komen tot zelfontplooiing. Eiseres heeft deze overwegingen van het zorgkantoor niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken. De rechtbank stelt vast dat de stelling van eiseres dat zij meer dan tien uur zorg in de week nodig heeft vooral is gebaseerd op de verklaring van haarzelf en van [naam moeder], maar niet is onderbouwd met medische informatie waaruit de noodzaak van meer dan tien uur zorg in de week blijkt.
8.3.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de medisch adviseurs van het zorgkantoor zorgvuldig onderzoek verricht naar de omvang van de voor eiseres in de beoordelingsperiode benodigde zorginzet door [naam moeder]. Zij hebben alle klachten en beperkingen van eiseres op kenbare wijze betrokken bij hun onderzoek. Ook hebben zij informatie opgevraagd bij en ontvangen van de huisarts en de neuroloog van eiseres. Deze medische informatie hebben zij ook kenbaar betrokken bij hun overwegingen over de benodigde zorginzet van [naam moeder]. Uit de weergave in het medisch advies van 15 augustus 2022 van de informatie van neuroloog Borden van 9 augustus 2022 leidt de rechtbank af, dat er sinds 2017 geen epilepsieaanvallen meer zijn en dat de epilepsie met behulp van de medicatie goed onder controle is. Verder acht de rechtbank van belang dat door de huisarts van eiseres wordt aangegeven dat er geen medische problemen bekend zijn die eiseres zouden belemmeren in haar dagelijks functioneren. Het zorgkantoor heeft uit het onderzoek mogen concluderen dat bij een zorginzet van tien uur per week door [naam moeder] sprake is van doelmatige zorg en dus van doelmatige besteding van het pgb. Eiseres heeft in de beroepsprocedure tegen het (ingetrokken) besluit van 22 november 2022 medische informatie overgelegd. Daarbij gaat het om brieven van neuroloog Majorie van 9 mei 2019, 30 september 2019 en 4 september 2020, om huisartsenjournaals van 10 december 2020 en 6 januari 2023 en om een brief van neuroloog Nanninga-Van den Neste van 26 januari 2023. Uit deze informatie blijkt dat eiseres op 9 december 2022, 25 december 2022, 2 januari 2023 en op 24 januari 2023 aanvallen gehad heeft, waarvan de aard niet is vast te stellen. De rechtbank stelt vast dat deze medische informatie dateert van na de beoordelingsperiode en geen informatie geeft over de medische situatie van eiseres gedurende deze periode. De door eiseres aangehaalde brief van GZ-psycholoog Aldenkamp uit 2012 waaruit zou volgen dat eiseres dagelijks begeleiding nodig heeft, dateert daarentegen van ver voor de beoordelingsperiode en ook van voor de in overweging 8.1 genoemde gewijzigde omstandigheden en is daardoor te gedateerd om een forsere zorgomvang op te kunnen baseren. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van de bevindingen van de medisch adviseurs van het zorgkantoor en de door hen vastgestelde zorgomvang. Daarom ziet de rechtbank ook geen aanleiding om het verzoek van eiseres om een deskundige te benoemen toe te wijzen.
8.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het zorgkantoor voldoende gemotiveerd heeft vastgesteld dat de voor eiseres benodigde zorgomvang van [naam moeder] in de periode van 1 april 2022 tot en met 30 september 2022 tien uur per week bedraagt en dat bij deze omvang sprake is van doelmatige besteding van het pgb. Het zorgkantoor heeft daarom gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid om de verlening van het pgb te herzien. De beroepsgronden slagen niet.
Heeft eiseres recht op een schadevergoeding?
9. Nu de rechtbank in 8 tot en 8.4 tot het oordeel is gekomen dat het zorgkantoor gedurende de beoordelingsperiode het pgb terecht op tien uur per week heeft vastgesteld, bestaat er geen aanleiding om het zorgkantoor te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres. Van een onrechtmatig besluit als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb is immers geen sprake. De rechtbank wijst daarom het verzoek om schadevergoeding af.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, voorzitter, en mr. D.J. Post en
mr. F. Ernens, leden, in aanwezigheid van mr. H. Peters, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet langdurige zorg
Artikel 3.3.3, eerste lid
Het zorgkantoor verleent op aanvraag van de verzekerde en onverminderd het vierde en vijfde lid alsmede andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, een persoonsgebonden budget waarmee de verzekerde, in plaats van zorg in natura te ontvangen, zelf betalingen doet voor zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdelen a, onder 2°, b, f of g en andere huishoudelijke hulp dan het schoonhouden van de woonruimte van de verzekerde. De verzekerde ziet af van het recht op verblijf en van de daarmee gepaard gaande voorziening, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, alsmede van de behandeling, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d.
Regeling langdurige zorg (geldend op 20 november 2023)
Artikel 5.6
Tenzij de verzekerde beschikt over gewaarborgde hulp, wordt een persoonsgebonden budget niet verleend aan een verzekerde die:
a. krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen op zorgprofiel:
–VV Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging,
–VV Beschermd wonen met intensieve dementiezorg,
–VV Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging,
–VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding,
–VG Wonen met begeleiding en intensieve verzorging,
–VG Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging,
–VG Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering,
–VG Besloten wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering,
–VG Wonen met begeleiding en volledige verzorging en verpleging, of
–GGZ wonen met intensieve begeleiding,
–GGZ wonen met intensieve begeleiding en verzorging,
–GGZ wonen met intensieve begeleiding en gedragsregulering,
–GGZ wonen met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging, of
b. op 31 december 2014 recht had op zorgzwaartepakket 4 VV, 5 VV, 6 VV, 7 VV, 4 VG, 5 VG, 6 VG, 7 VG en 8 VG.
Artikel 5.9
Het verlenen van een persoonsgebonden budget wordt geweigerd indien:
a. de verzekerde of diens vertegenwoordiger een bespreking van het budgetplan weigert of, na daartoe te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;
b. de verzekerde op de dag waarop de subsidieperiode zou aanvangen, anders dan voor logeeropvang, in een instelling als bedoeld in de wet of de Zorgverzekeringswet zal verblijven, tenzij het zorgkantoor een persoonsgebonden budget verleent voor begeleiding groep indien de verzekerde verblijft in een instelling waar de dagbesteding voor die verzekerde geen onderdeel vormt van het door het zorgkantoor gecontracteerde verblijf;
c. het zorgkantoor, op advies van een instelling voor maatschappelijk werk of de Raad voor de kinderbescherming, van oordeel is dat een ten behoeve van een minderjarige verzekerde aangevraagd persoonsgebonden budget in zodanige mate niet voor de inkoop van zorg ten behoeve van de verzekerde zal worden gebruikt, dat dit mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding of de ontwikkeling van de verzekerde tot gevolg zou hebben;
d. de verzekerde, of, indien de verzekerde de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, één van diens ouders of voogden, failliet is verklaard;
e. ten aanzien van de verzekerde of, indien de verzekerde de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, één van diens ouders of voogden, de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;
f. de verzekerde of diens vertegenwoordiger het zorgkantoor geen toestemming geeft om de persoonsgegevens van de verzekerde door te geven aan het CAK ten behoeve van de vaststelling van de te betalen eigen bijdrage en aan de Sociale verzekeringsbank ten behoeve van de uitvoering van diens bij of krachtens de wet opgedragen taken omtrent het persoonsgebonden budget.
Artikel 5.20
1. Het zorgkantoor wijzigt de verleningsbeschikking of trekt deze in:
a. met ingang van de dag gelegen na de dag waarop de verzekerde overlijdt;
b. met ingang van de dag waarop de verzekerde langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de wet of de Zorgverzekeringswet;
c. met ingang van de dag vanaf welke de verzekerde schriftelijk heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op het persoonsgebonden budget;
d. met ingang van de dag waarop het zorgkantoor, op advies van een instelling voor maatschappelijk werk of de Raad voor de kinderbescherming, van oordeel is dat een ten behoeve van een minderjarige verzekerde aangevraagd persoonsgebonden budget in zodanige mate niet voor de inkoop van zorg ten behoeve van die verzekerde zal worden gebruikt, dat dit mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding of ontwikkeling van die verzekerde tot gevolg zal hebben;
e. met ingang van de dag waarop het indicatiebesluit ten nadele van de verzekerde wordt herzien als gevolg van bezwaar en beroep.
2. Het zorgkantoor kan de verleningsbeschikking intrekken of wijzigen:
a. met ingang van de dag waarop de verzekerde niet beschikt over een woonadres als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet basisregistratie personen;
b. met ingang van de dag waarop de verzekerde, of de derde die aan de verzekerde gewaarborgde hulp biedt, de opgelegde verplichtingen niet nakomt of niet langer voldoet aan de voorwaarden of verleningsgrond van het persoonsgebonden budget dan wel verhoging van het budget als bedoeld in artikel 5.1c, vijfde lid, of aan de eisen van gewaarborgde hulp; of
c. indien de verzekerde zich bij de eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen.

Voetnoten

1.Centrum Indicatiestelling Zorg
2.Met haar uitspraak van 8 november 2023 heeft de rechtbank het zorgkantoor veroordeeld in de proceskosten in bezwaar en beroep tot een bedrag van € 2.921,52.
3.Op [website] wordt dit als volgt geduid: PNEA lijken op epileptische aanvallen, maar zijn het niet. Ze ontstaan door psychische factoren, zoals onbewuste emoties.
4.Algemene dagelijkse levensverrichtingen.
5.Eiseres verwijst daarbij naar een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10
6.Bijvoorbeeld de uitspraken van 18 mei 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1110), van 12 mei 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1109) en van 8 april 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:887).