ECLI:NL:RBGEL:2025:9368

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
ARN 24/291
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na tussenuitspraak over arbeidsongeschiktheid van eiseres en herstel van geconstateerd gebrek door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 november 2025 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid door het UWV. Eiseres had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV waarin haar arbeidsongeschiktheidsklasse was vastgesteld op 45 tot 55%. De rechtbank had op 15 juli 2025 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het UWV een gebrek had in de beoordeling van eiseres' arbeidsongeschiktheid, omdat er geen arbeidsdeskundig onderzoek was uitgevoerd. Het UWV kreeg de kans om dit gebrek te herstellen en heeft op 4 september 2025 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarin de arbeidsongeschiktheidsklasse van eiseres werd vastgesteld op 65 tot 80% per 15 juni 2021.

De rechtbank heeft in de einduitspraak geoordeeld dat het UWV het geconstateerde gebrek voldoende heeft hersteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbeidsdeskundige een gedegen onderzoek heeft uitgevoerd en dat de geduide functies passend zijn bij de belastbaarheid van eiseres. Eiseres heeft echter betoogd dat er sprake is van toegenomen beperkingen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig is geweest en dat de beperkingen correct zijn vastgelegd.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres geen belang meer had bij de beoordeling daarvan. Het beroep tegen het bestreden besluit II is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bepaald dat het UWV het griffierecht en de proceskosten van eiseres moet vergoeden, maar heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij schade heeft geleden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/291

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: J.M. Marquenie).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres tegen de vaststelling van haar mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.1.
De rechtbank heeft op 15 juli 2025 tussenuitspraak gedaan. In deze (eind)uitspraak beoordeelt de rechtbank of het UWV het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 20 juni 2023 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat haar WAO-uitkering ongewijzigd wordt voortgezet, waarbij de arbeidsongeschiktheidsklasse blijft vastgesteld op 45 tot 55%. Met het besluit van 7 december 2023 op het bezwaar van eiseres (het bestreden besluit I) is het UWV bij dat besluit gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit I. Het UWV heeft op dat beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2025 op zitting behandeld. Eiseres en haar partner zijn verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2.3.
In de tussenuitspraak van 15 juli 2025 heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit I te herstellen.
2.4.
Het UWV heeft – in reactie op de tussenuitspraak – op 4 september 2025 een gewijzigde beslissing op bezwaar (het bestreden besluit II) genomen. Met het bestreden besluit II heeft het UWV opnieuw op het bezwaar tegen het besluit van 20 juni 2023 beslist. Het UWV heeft daarbij het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de arbeidsongeschiktheidsklasse van eiseres vastgesteld op 65 tot 80% per 15 juni 2021 (de datum in geding).
2.5.
Bij brief van 10 september 2025 heeft eiseres hierop gereageerd.
2.6.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

3. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [1]
3.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, het volgende overwogen.
Uit artikel 2, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (SB) volgt dat een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, bedoeld in de WAO, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidsdeskundig onderzoek. In artikel 2, tweede lid, van het SB is opgenomen in welke gevallen van een arbeidsdeskundig onderzoek kan worden afgezien. Bij eiseres is geen sprake van één van deze uitzonderingsgevallen. Het UWV heeft desondanks afgezien van een arbeidsdeskundig onderzoek. De rechtbank heeft het UWV daarom in de gelegenheid gesteld het gebrek in het bestreden besluit I te herstellen, door alsnog een arbeidsdeskundig onderzoek te laten plaatsvinden.
Reactie UWV
4. Op 4 september 2025 heeft het UWV een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit II), waarbij het bezwaar van eiseres (tegen het primaire besluit) gegrond is verklaard, en de arbeidsongeschiktheidsklasse van eiseres is vastgesteld op 65 tot 80% per de datum in geding (15 juni 2021).
4.1.
Omdat in de tussenuitspraak door de rechtbank is geoordeeld dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 februari 2022 ook geldig is op de datum in geding, is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) een FML aangemaakt met geldigheidsdatum 15 juni 2021. Op basis van deze FML heeft de arbeidsdeskundige b&b vervolgens onderzoek gedaan naar mogelijkheden van eiseres om te werken.
4.2.
De arbeidsdeskundige b&b heeft het CBBS [2] geraadpleegd en drie voorbeeldfuncties geduid die aansluiten op de belastbaarheid van eiseres. Dit zijn de volgende functies: melkgift-monsternemer (SBC-code 111041), bezorger pakketten (SBC-code 282102) en barbediende (SBC-code 111080). De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is vastgesteld op 68,87%.
Reactie eiseres
5. In reactie hierop heeft eiseres gesteld het niet eens te zijn met de gewijzigde beslissing op bezwaar (het bestreden besluit II). Eiseres betoogt dat er sprake is van toegenomen beperkingen per de datum in geding en is het niet eens met de medische beoordeling door het UWV.

De beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit II niet geheel tegemoet komt aan het beroep van eiseres. Daarom wordt het beroep op grond van artikel 6:19 van de Awb geacht mede gericht te zijn tegen het bestreden besluit II. Gesteld noch gebleken is dat eiseres nog belang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit I, zodat het beroep voor zover het gericht is tegen dat besluit, niet-ontvankelijk wordt verklaard.
7. In haar reactie op het bestreden besluit II heeft eiseres herhaald wat zij al eerder in deze procedure naar voren heeft gebracht. Hierover heeft de rechtbank zich al uitgelaten in de tussenuitspraak en overwogen dat het medisch onderzoek door het UWV voldoende zorgvuldig is geweest, en dat de beperkingen van eiseres juist zijn vastgelegd in de FML. Eiseres heeft niet aangevoerd dat zich hier een zeer uitzonderlijk geval voordoet, dat rechtvaardigt dat de rechtbank terugkomt van haar oordeel hierover in de tussenuitspraak. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. De rechtbank is van oordeel dat het UWV met de gewijzigde beslissing op bezwaar (het bestreden besluit II), het geconstateerde gebrek voldoende heeft hersteld. De arbeidsdeskundige b&b heeft in het rapport van 21 augustus 2025 navolgbaar gemotiveerd dat eiseres, gelet op haar opleidingsniveau, opleidingsrichting, leervermogen en werkervaring, in staat is om de in overweging 4.2 genoemde functies te vervullen. De arbeidsdeskundige b&b heeft daarnaast gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn bij de belastbaarheid van eiseres, zoals neergelegd in de FML met geldigheidsdatum 15 juni 2021. Het betreffen immers stressarme functies, zonder veel eindverantwoordelijkheid. De geduide functies zijn fysiek ook niet te zwaar. De werktijden zijn overdags of in de avond, en er wordt in de geduide functies niet meer dan vier uur per dag en twintig uur per week gewerkt. Er wordt tevens voldaan aan de minimumeisen van het SB van minstens drie functies met minimaal drie arbeidsplaatsen per functie. [3]
9. Bij brief van de rechtbank van 16 januari 2024 aan eiseres, is een bijlage met informatie over de procedure gevoegd. Daarin is onder meer vermeld:

“Schadevergoeding

U kunt de rechtbank ook vragen het bestuursorgaan te veroordelen tot schadevergoeding. U moet dan schriftelijk kunnen onderbouwen dat u door het besluit van het bestuursorgaan schade lijdt en hoe hoog die schade is. De rechter kan zo’n verzoek alleen toekennen als hij u in het gelijk stelt.”
In haar brief van 19 maart 2024 heeft eiseres gevraagd wat hiermee bedoeld wordt en in haar brief van12 mei 2025 heeft zij gevraagd of zij daarvoor in aanmerking komt.
10. Voor zover in de brieven van eiseres gelezen zou moeten worden dat zij een verzoek om schadevergoeding indient, is de rechtbank van oordeel dat dit verzoek niet kan worden toegewezen. Eiseres heeft niet toegelicht waarom zij schade heeft geleden en hoe hoog die schade dan zou zijn.

Conclusie en gevolgen

11. Zoals de rechtbank onder 5 heeft overwogen, is het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het bestreden besluit II is ongegrond.
11.1.
Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden. Ook moet het UWV de door eiseres gemaakte proceskosten vergoeden. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van haar reiskosten. Uit het besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) volgt dat de reiskosten voor vergoeding in aanmerking komen. [4] De rechtbank heeft met toepassing van het Bpb de kosten van eiseres in verband met de procedure in beroep begroot op € 11,74 aan reiskosten voor het openbaar vervoer van het huisadres van eiseres tot het adres van de rechtbank (heen en terug) à
€ 5,87. [5]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- bepaalt dat het UWV de reiskosten van € 11,74 aan eiseres moet vergoeden;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 51 aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M. van Kouwen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en van 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2.Claim Beoordelings- en Borgingssysteem.
3.Artikel 9 van het SB.
4.Dit volgt uit artikel 1, aanhef en onder d, van het Bpb.
5.De rechtbank baseert dit op de website van 9292.nl.