ECLI:NL:RBGEL:2025:9748

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
ARN 23/2511
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de toekenning van maatwerkvoorzieningen op grond van de Wmo 2015 en verzoek om vergoeding van bezwaarkosten

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen de toekenning van maatwerkvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiseres, die lijdt aan het chronisch vermoeidheidssyndroom, heeft bezwaar gemaakt tegen de toekenning van voorzieningen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen. Het college heeft op 27 oktober 2022 een nieuw besluit genomen, waarbij de eerder toegekende voorzieningen zijn ingetrokken en vervangen door andere ondersteuning. Eiseres heeft op 21 maart 2023 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in de zitting van 30 september 2025 de vraag behandeld of eiseres nog procesbelang heeft bij haar beroep, nu de periode waarover de voorzieningen zijn toegekend inmiddels is verstreken. De rechtbank concludeert dat eiseres geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, omdat het college inmiddels nieuwe voorzieningen heeft toegekend voor een langere periode. Wel heeft eiseres een zelfstandig procesbelang bij haar verzoek om vergoeding van bezwaarkosten, omdat het college in het bestreden besluit geen vergoeding heeft toegekend, terwijl dit wel was aangevraagd. De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend en vernietigt het bestreden besluit in zoverre. Eiseres krijgt een vergoeding van € 1.294 voor de kosten van de behandeling van het bezwaar en het college wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/2511

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. H.S. Eisenberger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen, het college
(gemachtigde: mr. M. Hubbers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning van maatwerkvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
1.1.
Het college heeft deze voorzieningen met het besluit van 27 oktober 2022 toegekend. Met het bestreden besluit van 21 maart 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres is het college bij deze toekenning gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens het college deelgenomen mr. M. Hubbers en [persoon A]. Eiseres is niet verschenen.
Vanwege gerede twijfel over de ontvangst van de kennisgeving voor de zitting door de gemachtigde van eiseres heeft de rechtbank het onderzoek op 1 oktober 2024 heropend.
Het beroep is op 30 september 2025 wederom op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres vergezeld door [persoon B], alsmede de gemachtigde van het college vergezeld door [persoon A] en [persoon C].

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiseres heeft op 21 maart 2022 bij het college een melding gedaan op grond van de Wmo 2015. Eiseres lijdt aan het chronisch vermoeidheidssyndroom (cvs) en heeft daarnaast last van angst, paniek, spannings- en vermoeidheidsklachten. De klachten zijn wisselend van aard en een aantal malen per jaar ervaart eiseres een dip, gemiddeld genomen om de drie maanden.
2.1.
Bij besluit van 3 augustus 2022 heeft het college eiseres de voorziening Ambulante Begeleiding Basis toegekend, te leveren als Zorg in Natura (ZIN) door Vivens Begeleiding over de periode van 5 september 2022 tot en met 4 september 2023, met een omvang van 3.120 minuten (één uur per week) voor de gehele periode van toekenning.
2.2.
Bij besluit van 27 oktober 2022 heeft het college het besluit van 3 augustus 2022 ingetrokken en aan eiseres de volgende ondersteuning toegekend:
- Ambulante Begeleiding Specialistisch, te leveren als ZIN door Vivens Begeleiding over de periode van 3 oktober 2022 tot en met 2 oktober 2023, met een omvang van 9.360 minuten (drie uur per week) voor de gehele periode van toekenning;
- maaltijdondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) door aanbieder Saar aan Huis over de periode van 3 oktober 2022 tot en met 2 oktober 2023, met een omvang van 1.200 minuten (twintig uur) voor de gehele periode van toekenning;
- Huishoudelijke Hulp 2, te leveren als ZIN door Tzorg over de periode van 3 oktober 2022 tot en met 2 oktober 2023, met een omvang van 3.900 minuten (75 minuten per week) voor de gehele periode van toekenning.
Het college heeft bij de maaltijdondersteuning als voorwaarde voor het ontvangen van een pgb gesteld dat eiseres een budgetplan invult en aanlevert bij de Wmo-consultent. Als eiseres dit niet doet dan zal de indicatie voor een pgb worden ingetrokken.
2.3.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit van 27 oktober 2022 gehandhaafd. Hieraan heeft het college onder meer ten grondslag gelegd dat eiseres gedurende de perioden met een dip ondersteuning nodig heeft. Tijdens dergelijke perioden kan eiseres niet zelf boodschappen doen, eten koken/opwarmen, het huishouden doen of de administratie bijhouden. Eiseres heeft hulp bij het huishouden nodig, maaltijdondersteuning en begeleiding. Tijdens de dips heeft eiseres geen mogelijkheden om hier zelf in te voorzien. Haar netwerk bestaat uit mensen van de kerk. De toegekende ondersteuning levert volgens het college een passende bijdrage om de beperkingen in de zelfredzaamheid van eiseres te compenseren.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft eiseres nog procesbelang bij de behandeling van haar beroep?
3. De rechtbank moet eerst gelet op de omstandigheid dat de periode waarover de voorzieningen door het college zijn toegekend, is verstreken, ambtshalve beoordelen of eiseres nog procesbelang heeft bij haar beroep. Procesbelang is het belang dat eiseres heeft bij de uitkomst van de procedure. Het moet gaan om een reëel en actueel belang.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade als gevolg van de besluitvorming is geleden. [1]
4.1.
Het procesbelang is op de zitting van 30 september 2025 aan de orde gesteld. Tijdens de zitting heeft eiseres naar voren gebracht dat zij procesbelang heeft, omdat zij een oordeel wil over het standpunt van het college over de maaltijdondersteuning. Inhoudelijk is dit volgens haar nog het enige geschilpunt. Daarnaast is het procesbelang gelegen in de duur van de toegekende maatwerkvoorzieningen. Met het bestreden besluit zijn deze voor een periode van een jaar toegekend, terwijl volgens eiseres een veel langere periode is aangewezen.
4.2.
Voor een beoordeling van het procesbelang is de besluitvorming van het college na het bestreden besluit van belang.
4.3.
Op 30 augustus 2023 heeft eiseres een melding voor herindicatie gedaan. Het college heeft bij besluit van 4 oktober 2023 in afwachting van de uitkomst van verder onderzoek voor de duur van vier maanden (van 3 oktober 2023 tot 3 februari 2024) wederom 75 minuten per week huishoudelijke hulp in een periode van een dip en drie uur per week specialistische begeleiding toegekend. Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is bij besluit van 15 februari 2024 ongegrond verklaard.
4.4.
Bij besluit van 2 februari 2024 heeft het college de bij het besluit van 4 oktober 2023 toegekende ondersteuning ongewijzigd voortgezet voor de periode van 4 februari 2024 tot 3 augustus 2024.
4.5.
In maart 2024 heeft Argonaut op verzoek van het college een adviesrapport uitgebracht over de door eiseres aangevraagde ondersteuning. Argonaut adviseert om eiseres zes tot zeven uur ambulante begeleiding per week toe te kennen (zodat eenvoudig meer begeleiding kan worden geboden in perioden van een dip, waarin de toegekende drie uur per week niet voldoende is), en 185 minuten huishoudelijke hulp per week (module schoon en leefbaar huis en module wasverzorging). Tijdens de zitting van 30 september 2025 heeft het college meegedeeld dat op 18 oktober 2024 een besluit is afgegeven, waarmee de door Argonaut geadviseerde ondersteuning is toegekend voor de periode van 4 augustus 2024 tot en met 3 augustus 2027.
De maaltijdondersteuning
4.6.
De rechtbank stelt vast dat het college tijdens de in het geding zijnde periode (van 3 oktober 2022 tot en met 2 oktober 2023) geen vergoeding voor maaltijdondersteuning heeft verstrekt, niet in de vorm van een pgb – op de zitting is namens eiseres verklaard dat zij het daarvoor benodigde budgetplan niet heeft ingediend – en evenmin in de vorm van ZIN. Eiseres heeft daarnaast verklaard dat er in 2023 40 keer een maaltijdmoment is geweest, waarvoor zij ondersteuning nodig had, en dat deze ondersteuning door medewerkers van de thuiszorg is geboden en door de zorgverzekeraar is vergoed. Omdat de maaltijdondersteuning al is geboden en vergoed, betekent dit dat het resultaat dat eiseres bij de rechtbank wil bereiken, niet daadwerkelijk door haar bereikt kan worden en het realiseren daarvan feitelijk geen betekenis voor haar heeft. Dat de vergoeding, zoals eiseres stelt, ten onrechte op grond van de Zorgverzekeringswet in plaats op grond van de Wmo 2015 is toegekend (en dat dit ook in de toekomst zou moeten gebeuren) levert evenmin procesbelang op, omdat het hebben van een louter formeel of principieel belang onvoldoende is voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
De duur van de toegekende maatwerkvoorzieningen
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat geen procesbelang is gelegen in de duur van de toegekende maatwerkvoorzieningen van een jaar. Het college heeft in de latere besluitvorming (zie hiervoor) laatstelijk maatwerkvoorzieningen toegekend voor de duur van drie jaar, tot 3 augustus 2027. Tijdens de zitting heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat hieruit blijkt dat zij terecht beroep heeft ingesteld tegen de te beperkte toekenningsduur van een jaar. Dit kan eiseres echter niet baten. Het honoreren van deze beroepsgrond kan voor eiseres namelijk geen feitelijke betekenis hebben, omdat het college inmiddels voor een periode van drie jaar voorzieningen heeft toegekend, en de duur van drie jaar niet tussen partijen in geschil is (eiseres heeft geen rechtsmiddel ingesteld tegen het besluit van 18 oktober 2024).
Belang voor eventuele toekomstige, vergelijkbare aanvragen?
4.8.
Volgens vaste rechtspraak kan het belang van een betrokkene bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een besluit gelegen zijn in de omstandigheid dat het inhoudelijke oordeel van de rechtbank kan worden betrokken bij eventuele toekomstige – vergelijkbare – aanvragen van die betrokkene. [2] Deze situatie doet zich hier echter niet voor.
Uit de besluitvorming van het college over de perioden vanaf 3 oktober 2023 tot 3 augustus 2027 blijkt dat de maaltijdondersteuning hiervan geen onderdeel uitmaakt. Door eiseres is hiertegen geen rechtsmiddel aangewend. De overige maatwerkvoorzieningen zijn door het college toegekend tot en met 3 augustus 2027 en het college heeft geen vergelijkbare aanvragen van eiseres in behandeling. De rechtbank heeft hierbij mede betrokken dat namens eiseres tijdens de zitting is verklaard dat alles momenteel goed is geregeld en dat zij blij is dat zij van de voorzieningen gebruik kan maken.
Leidt het verzoek tot het toekennen van een vergoeding van bezwaarkosten tot een zelfstandig procesbelang?
4.9.
Eiseres heeft tijdens de zitting haar verzoek herhaald tot het toekennen van een vergoeding van bezwaarkosten. De rechtbank is van oordeel dat eiseres hieraan in dit geval een zelfstandig procesbelang kan ontlenen en zal dit hierna toelichten.
4.10.
Op grond van artikel 7.15, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten, die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist.
4.11.
Volgens vaste rechtspraak levert het enkele niet vergoeden van bezwaarkosten niet langer een zelfstandig procesbelang op. Mede in verband met het ontbreken van een bepaling als artikel 8:75a van de Awb, moet nog steeds procesbelang aanwezig worden geacht als het betrokken bestuursorgaan zijn besluit in bezwaar heeft herroepen zonder daarbij een vergoeding van bezwaarkosten toe te kennen, terwijl daar wel om was gevraagd, of als de hoogte van een toegekende vergoeding van bezwaarkosten in geschil is. De rechterlijke beoordeling blijft dan in beginsel beperkt tot de gegeven beslissing over de bezwaarkosten als zodanig. [3]
In dit geval heeft het college tijdens de zitting erop gewezen dat het bezwaar ongegrond is verklaard. Dit betekent dat, nu van herroeping van het bestreden besluit geen sprake is, aan eiseres volgens het college terecht geen vergoeding van bezwaarkosten is toegekend.
4.12
Uit het voorgaande volgt dat beoordeeld moet worden of eiseres het college (tijdig) heeft verzocht een vergoeding voor de in bezwaar gemaakte kosten toe te kennen (a) en of het in bezwaar bestreden besluit is herroepen (b) wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid (c).
4.13 (
a) De rechtbank stelt vast dat eiseres bij brief van 15 januari 2023 het college heeft verzocht om een vergoeding op grond van artikel 7:15 van de Awb toe te kennen. Dit verzoek is hiermee tijdig - voor de datum van het bestreden besluit van 21 maart 2023 – gedaan.
4.14. (
b) Eiseres zelf heeft op 13 september 2022 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van het college van 3 augustus 2022. Op 27 oktober 2022 heeft het college een nieuw besluit genomen, ter vervanging van het besluit van 3 augustus 2022.
Indien het bestuursorgaan tijdens de bezwaarfase het primaire besluit intrekt en dat besluit vervangt, dan wordt dit volgens vaste rechtspraak voor de toepassing van artikel 7:15 van de Awb met herroepen op één lijn gesteld. [4]
4.15 (
c) Eiseres heeft bij het college een melding gedaan om in aanmerking te komen voor voorzieningen op grond van de Wmo 2015. Naar aanleiding van deze melding heeft het college op 3 augustus 2022 een adviesrapport opgesteld en eveneens op 3 augustus 2022 heeft het college het besluit genomen om aan eiseres Ambulante Begeleiding Basis toe te kennen. In het bestreden besluit van 21 maart 2023 schrijft het college over het - ingetrokken – besluit van 3 augustus 2022 dat dit besluit onvolledig was en niet aan eiseres verstuurd had mogen worden. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank de aan het college te wijten onrechtmatigheid van het besluit van 3 augustus 2022 gegeven.
4.16
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college ten onrechte geen grond heeft gezien om de door eiseres gevraagde vergoeding van de gemaakte kosten voor de behandeling van het bezwaar toe te kennen.
4.17.
Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat het beroep slaagt. Het bestreden besluit moet worden vernietigd, voor zover in strijd met artikel 7:15, eerste lid, van de Awb, geen vergoeding is toegekend voor de kosten van de behandeling van het bezwaar. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en daarvoor alsnog een vergoeding toekennen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep slaagt. Het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover daarin geen vergoeding van de kosten voor de behandeling van het bezwaar is toegekend. Het beroep is in zoverre gegrond. De rechtbank zal op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een punt toekennen voor de indiening van het bezwaarschrift en een punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde van € 647 per punt, dus in totaal € 1.294.
6. Tevens ziet de rechtbank aanleiding om het college te veroordelen in de in beroep gemaakte proceskosten van eiseres. Deze kosten voor verleende rechtsbijstand in beroep worden op grond van het Bpb begroot op € 1.814 (een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde van € 907 per punt). Tot slot is er grond om het college te verplichten tot vergoeding van het in beroep betaalde griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin geen vergoeding is toegekend voor de kosten van de behandeling van het bezwaar;
  • verklaart het beroep in zoverre gegrond;
  • kent eiseres een vergoeding toe voor de in bezwaar gemaakte kosten voor de behandeling van het bezwaar tot een bedrag van € 1.294 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van €1.814;
  • bepaalt dat het college aan eiseres het in beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 50 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van Lee, rechter, in aanwezigheid van J. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 20 februari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:329.
2.Uitspraak van 9 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP3990.
3.Uitspraak van 2 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:635.
4.Uitspraken van 13 juni 2005 en 22 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2005:AT7365 en ECLI:NL:CRVB:2019:430.