Parketnummer: 15/710671-10
Uitspraakdatum: 7 december 2012
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 november 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende te [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Pauwelussen en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.L. Kranendonk, advocaat te Beverwijk, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 17 juni 2010 te Haarlem als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een bestelauto), daarmede rijdende over de weg, de Verspronckweg, naderende de kruising of splitsing van die weg met de Schotersingel, alwaar de verkeersstromen werden geregeld door middel van verkeerslichten, als bedoeld in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden, immers heeft verdachte een in zijn rijrichting roodlicht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en/of (vervolgens) zijn motorrijtuig niet tot stilstand gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was, waarna of (mede) waardoor een aanrijding of botsing ontstond met een - gezien zijn rijrichting - op die kruising, voor hem van rechtskomende en groen hebbende fietster, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een verbrijzelde rechter pols en/of een op twee plaatsen gebroken linker onderbeen en/of aangezichtsletsel, werd toegebracht, althans zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 17 juni 2010 te Haarlem als bestuurder van een voertuig op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Verspronckweg, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers niet is gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, waarbij letsel aan een persoon, te weten [slachtoffer] is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op donderdag 17 juni 2010 reed verdachte met een bestelauto over de Verspronckweg, komende vanaf het Staten Bolwerk te Haarlem. Het slachtoffer [slachtoffer] kwam, per fiets, vanuit de Schotersingel te Haarlem, en reed over het fietspad in de richting van de Verspronckweg/Verspronckbrug. Ter hoogte van het kruispunt Schotersingel met de Verspronckweg is verdachte tegen de flank van (de fiets van) [slachtoffer] gereden. Hierdoor is [slachtoffer] door de lucht gevlogen en ongeveer tien meter verder op de weg terecht gekomen. [slachtoffer] is hierdoor ernstig gewond geraakt en is naar het ziekenhuis overgebracht.2
[slachtoffer] kan zich van de aanrijding niets meer herinneren.
Als gevolg van de aanrijding had zij het volgende letsel:
een verbrijzelde rechter pols, het linker onderbeen op twee plaatsen gebroken, een gekneusde rechter enkel, een gescheurde wenkbrauw rechts en bovenlip rechts, de linker hand en elleboog gekneusd en blauw van kleur, een gekneusde neus en een geschaafd gezicht.3
Getuige [getuige 1] werd kort voor de aanrijding door een witte bestelauto (die van verdachte) links ingehaald, toen hij voor het naar rechts afslaan stond voorgesorteerd. De getuige zag het verkeerslicht voor rechtdoor op rood staan. Op dat moment was de witte bus van verdachte op ongeveer 2,5 meter het verkeerslicht genaderd. De getuige zag verdachte in zijn bus hard doorrijden. Hij zag dat een vrouw op de fiets op de Verspronckweg aan het oversteken was en dat de bestelbus niet op tijd kon stoppen. De getuige hoorde daarop een klap en zag het slachtoffer door de lucht vliegen.4
Getuige [getuige 2] reed op de fiets over de Schotersingel richting de Verspronckweg. Voor hem reed een meisje op haar fiets in dezelfde richting. [getuige 2] zag dat het verkeerslicht voor hen op groen sprong en dat het meisje (recht) wilde oversteken. [getuige 2] zag vervolgens een wit busje komende vanuit de richting van het Staten Bolwerk dat het meisje vol aan reed.5
Het verkeer op genoemde kruising werd geregeld door middel van een verkeersregelinstallatie waarvan is komen vast te staan dat er op 17 juni 2010 geen storingsgegevens bekend waren.6
Verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard. Hij heeft het slachtoffer op de fiets in het geheel niet zien aankomen. Hij dacht groen licht te hebben, maar sluit niet uit dat het verkeerslicht op rood heeft gestaan, gelet op de getuigenverklaringen alsook gelet op het feit dat hij belemmering van het zicht ondervond door de lage stand van de zon. Hij was toen nog beginnend bestuurder. Hij had een werkdag in Maastricht achter de rug en was na een lange terugrit van 2,5 à 3 uur moe, had net een collega afgezet en was bijna thuis. Hij kent het kruispunt als een lastig kruispunt met altijd veel fietsers en reed met een snelheid van niet meer dan 50 kilometer per uur.
Uit de door het slachtoffer overgelegde medische stukken en uit haar schriftelijke toelichting op een toegezonden voegingsformulier volgt dat het letsel ten gevolge van de aanrijding - ook naar algemeen taalgebruik - zodanig ernstig is, dat het zwaar lichamelijk letsel betreft. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en de omstandigheid dat thans nog geen uitzicht is op (volledig) herstel.
3.3. Bewijsverweer en nadere bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat in de beleving van verdachte het verkeerslicht voor hem groen licht heeft uitgestraald en dat gelet op de omstandigheden van het geval, zijn persoonlijke omstandigheden als bestuurder van de bestelauto, de verkeerssituatie ter plaatse en de laagstaande zon, er geen sprake is van de voor artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 vereiste grote mate van schuld ("culpa").
De rechtbank overweegt het volgende.
Zoals de rechtbank hiervoor onder 3.2. heeft vastgesteld, heeft verdachte een voor hem rood licht uitstralend verkeerslicht genegeerd en het slachtoffer in het geheel niet zien aankomen.
Verdachte was een beginnend bestuurder, reed in een bestelbus, was vermoeid, zijn zicht werd belemmerd door een laagstaande zon en hij naderde een gecompliceerd kruispunt.
Juist in die gegeven omstandigheden was extra alertheid en voorzichtigheid geboden. Verdachte had zijn snelheid moeten matigen en extra alert en oplettend moeten zijn, zeker gelet op kwetsbare medeweggebruikers. Dat heeft verdachte niet gedaan. Verdachte vervolgde immers zijn weg met onverminderde snelheid, zag aldus niet dat het verkeerslicht voor hem op rood stond en zag bovendien de fietster niet aankomen, met de aanrijding en zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer tot gevolg. Dit maakt, naar het oordeel van de rechtbank, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zelfs wanneer een bestuurder van een gemotoriseerd voertuig groen licht heeft - wat hier niet het geval was - verwacht mag worden dat oplettend en alert op onverwachte verkeerssituaties een kruising wordt genaderd en overgereden.
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 juni 2010 te Haarlem als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een bestelauto), daarmede rijdende over de weg, de Verspronckweg, naderende de kruising of splitsing van die weg met de Schotersingel, alwaar de verkeersstromen werden geregeld door middel van verkeerslichten, als bedoeld in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden, immers heeft verdachte een in zijn rijrichting rood licht uitstralend verkeerslicht genegeerd en vervolgens zijn motorrijtuig niet tot stilstand gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was, waardoor een aanrijding of botsing ontstond met een - gezien zijn rijrichting - op die kruising, voor hem van rechtskomende en groen licht hebbende fietster, waardoor deze genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een verbrijzelde rechter pols en een op twee plaatsen gebroken linker onderbeen en aangezichtsletsel, werd toegebracht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sancties
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van honderd (100) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door vijftig (50) dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf (12) maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
6.3. Hoofdstraf
Verdachte heeft als bestuurder van een bestelauto aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden, waardoor een aan zijn schuld te wijten aanrijding met een jonge vrouw op een fiets heeft plaatsgevonden. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij door zijn handelen niet alleen de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht, maar ook zwaar lichamelijk letsel met bijbehorend leed bij het slachtoffer heeft veroorzaakt. De lichamelijke en psychische gevolgen van het ongeval zijn voor het slachtoffer nog altijd groot, zoals ook naar voren is gekomen uit de ter terechtzitting door haar voorgelezen slachtofferverklaring.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 oktober 2012. Hieruit blijkt dat verdachte na het bewezenverklaarde feit recentelijk een strafbeschikking heeft gekregen voor een beginnend bestuurder opleverende overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 7 augustus 2012 van J. Gal, als reclasseringswerker verbonden aan de Reclassering Nederland, Adviesunit Haarlem.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte overweegt de rechtbank verder nog het volgende.
Duidelijk is dat het ongeval ook verdachte heeft aangegrepen en dat ook hij daar nog altijd onder gebukt gaat. Verdachte is een jonge student met een gunstig toekomstperspectief, die vanaf het begin meerdere malen via de politie tevergeefs heeft gevraagd contact met het slachtoffer te mogen opnemen om zijn excuses aan te bieden en naar haar toestand te informeren. Verdachte heeft ter terechtzitting op authentieke wijze zijn spijt betuigd. Verdachte heeft daarmee getoond verantwoordelijkheid te willen nemen. Ten slotte betrekt de rechtbank bij de strafoplegging de omstandigheid dat er na het begaan van het bewezen verklaarde feit inmiddels meer dan twee jaren zijn verstreken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De duur van de werkstraf is van iets kortere duur dan door de officier van justitie is gevorderd in verband met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Anders was de rechtbank tot oplegging van 100 uren werkstraf gekomen.
6.4. Bijkomende straf
Gelet op de aard van het bewezen verklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat verdachte - zoals ook door de officier van justitie is gevorderd - de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor na te noemen duur. De rechtbank zal bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. Daaraan verbindt de rechtbank de thans gangbare proeftijd van drie jaren, opdat verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 van het Wetboek van Strafrecht en
6, 175,179 van de Wegenverkeerswet 1994.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van TACHTIG (80) UREN taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door veertig (40) dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte voorts tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van TWAALF (12) MAANDEN.
Beveelt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op drie jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. Avedissian, voorzitter,
mr. E.J. Bellaart en mr. B.A.A. Postma, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier C.A. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 december 2012.
Mr. Postma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Het proces-verbaal van aanrijding d.d. 17 juni 2010 opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van regiopolitie Kennemerland en ondertekend door verbalisant [verbalisant 3] (dossierpagina 8-13).
3 Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 1 juli 2010 (dossierpagina 35 en 36).
4 Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] d.d. 21 juni 2010 (dossierpagina 37 en 38).
5 Het proces-verbaal van telefonisch verhoor van [getuige 2] d.d. 23 juni 2010 (dossierpagina 39).
6 Het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse d.d. 14 november 2010 opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] van regiopolitie Kennemerland (dossierpagina 18, paragraaf 2.2.3.).