ECLI:NL:RBHAA:2012:BZ6264

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 november 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
15/710862-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens ontbreken wettig en overtuigend bewijs in strafzaak

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 23 november 2012 voor de Rechtbank Haarlem werd behandeld, is de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig was om de verdachte te veroordelen. De tenlastelegging omvatte onder andere het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van een slachtoffer en het aanranding van de eer en goede naam van dat slachtoffer door middel van het verspreiden van smadelijke geschriften. De officier van justitie had gerekwireerd tot vrijspraak, en de rechtbank volgde dit standpunt. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er aanwijzingen waren dat de verdachte betrokken kon zijn bij de feiten, er geen bewijs was dat hij de handelingen zelf had verricht. De verdachte had verklaard dat meerdere personen toegang hadden tot zijn computer, wat de mogelijkheid van een andere dader openliet. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte en de beschikbare bewijsstukken niet voldeden aan het wettelijk vereiste bewijsminimum. Daarom werd de verdachte van alle ten laste gelegde feiten vrijgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en vond plaats in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710862-11
Uitspraakdatum: 23 november 2012
Tegenspraak
Promisvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 november 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Kubicz.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 mei 2006 tot en met 25 augustus 2009 te Purmerend, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] en/of bekenden van die [slachtoffer] (telkens) meerdere malen (een) brief(ven) en/of (een) mail(s) en/of (een) kaart(en) gestuurd met smadelijke teksten en/of afbeeldingen en /of bedreigingen onder andere,
- dat die [slachtoffer] zou samenwerken met [betrokkene 1] en/of zou ondersteunen bij zijn oplichtingspraktijken en/of
- foto's waarop die [slachtoffer] ingewikkeld is met folie en half ontbloot en/of in lak en leer gekleed;
Feit 2:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 juni 2006 tot en met 31 augustus 2006 te Purmerend tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk, door middel van verspreiding van (een) geschrift(en), de eer en/of de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met voormeld doel (een) geschrift(en), zoals onder andere
- een brief, d.d. 13 juni 2006, naar het College van Bestuur van de universiteit waar die [slachtoffer] werkzaam is en/of
- een mail, d.d. 9 juli 2006, naar de juridische afdeling van de universiteit waar die [slachtoffer] werkzaam is en/of
- een brief, d.d. 13 augustus 2006, naar de vertrouwenspersoon van de universiteit waar die [slachtoffer] werkzaam is,
zoals aan deze telastelegging gehecht en daarvan deel uitmakende, verspreid;
Feit 3 primair:
hij in of omstreeks de periode van 24 april 2007 tot en met 18 augustus 2007 te Purmerend tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk schriftelijke stukken, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als (stief)vader van de verhuurder van de woning waarin die [betrokkene 1] verbleef, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Feit 3 subsidiair:
hij in of omstreeks tussen 24 april 2007 en 18 augustus 2007 te Purmerend tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen schriftelijke stukken, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1, 2, 3 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
3.2. Vrijspraak
Met de officier van justitie en verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2, 3 primair en subsidiair ten laste is gelegd. Derhalve moet verdachte daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het strafdossier ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde enkele aanwijzingen bevat dat verdachte betrokken kan zijn geweest bij deze ten laste gelegde feiten. Niet is evenwel komen vast te staan dat verdachte degene is geweest die de ten laste gelegde handelingen zelf heeft verricht. Ten aanzien van verdachtes IP-adres geldt dat verdachte heeft verklaard dat diverse personen de beschikking hebben gehad over zijn computer en dat dit de rechtbank niet onaannemelijk voorkomt, terwijl evenmin is komen vast te staan dat er een nauwe en bewuste samenwerking is geweest met anderen om de ten laste gelegde feiten (mede) te plegen.
Verdachte heeft ter terechtzitting weliswaar verklaard één e-mail te hebben gestuurd naar de universiteit waar het slachtoffer [slachtoffer] werkzaam was, maar niet is komen vast te staan dat dit de onder 2 in de tenlastelegging genoemde brief betrof. Evenmin is gebleken dat verdachte met de door hem genoemde e-mail opzettelijk haar eer of goede naam beoogde aan te randen.
Dit maakt dat het dossier weliswaar aanwijzingen bevat die een verdenking tegen verdachte rechtvaardigden, maar dat dit onvoldoende is om tot wettig en overtuigend bewijs van het onder 1 en 2 ten laste gelegde te komen.
Ten aanzien van het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft verdachte ter terechtzitting toegegeven schriftelijke stukken van [betrokkene 1] (circa dertig bananendozen met administratie) met anderen uit het huis van zijn stiefzoon te hebben gehaald en deze in zijn eigen woning te hebben doorzocht. Dat gebeurde mede met het oog op het daarin terugvinden van stukken die aan zijn stiefzoon toebehoorden. De rechtbank volgt de officier van justitie in haar betoog dat daargelaten de vraag of sprake is geweest van wederrechtelijke toe-eigening, er naast de verklaring van verdachte geen enkel ander bewijsmiddel voorhanden is. Daarmee is niet voldaan aan het wettelijk vereiste bewijsminimum. Reeds om die reden kan ook het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen worden, zodat verdachte van de gehele tenlastelegging zal dienen te worden vrijgesproken.
4. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. Avedissian, voorzitter,
mr. E.J. Bellaart en mr. B.A.A. Postma, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier C.A. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 november 2012.
Mr. Postma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.