ECLI:NL:RBLIM:2015:4038

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3366u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen voortzetting ZW-uitkering zonder procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig te Kerkrade, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had beroep ingesteld tegen de ongewijzigde voortzetting van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering, zoals vastgesteld in het primaire besluit van 15 mei 2014. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen procesbelang had bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep. Dit oordeel was gebaseerd op de overweging dat de toekomstige WIA-beoordeling, die op 26 mei 2015 zou plaatsvinden, onvoldoende belang vormde om het beroep ontvankelijk te achten. De rechtbank stelde vast dat de ZW-uitkering van de eiser ongewijzigd was voortgezet en dat hij met het instellen van beroep niet het doel kon bereiken dat hij voor ogen had. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat het voor de eiser geen feitelijke betekenis had. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder een beroep ontvankelijk kan zijn. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 14/3366

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2015 in de zaak tussen

[naam eiser], te Kerkrade, eiser,

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen), verweerder
(gemachtigde: A.M.C. Crombach).

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ongewijzigd voortgezet.
Bij besluit van 3 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2015.
Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser was laatstelijk werkzaam als bouwkundig projectleider voor 40 uur per week. Eiser heeft zich vanuit deze functie op 27 mei 2013 ziek gemeld vanwege whiplash klachten. Eisers dienstverband is met ingang van 1 november 2013 beëindigd vanwege bedrijfseconomische redenen. Vanaf deze datum heeft eiser een ZW-uitkering van verweerder genoten.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder in het kader van een herbeoordeling na één jaar ZW-uitkering (de zogenaamde Eerstejaars ZW-beoordeling) eisers ZW-uitkering met ingang van 26 mei 2014 ongewijzigd voortgezet. Eiser kan op 26 mei 2014 minder dan 65% verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Hieraan heeft verweerder de rapportages van de verzekeringsarts van 4 april 2014 en van de arbeidsdeskundige van
14 mei 2014 ten grondslag gelegd. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft hierbij de rapportage van de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep van
5 augustus 2014 en de rapportage van de arbeidsdeskundige Bezwaar en Beroep van
2 oktober 2014 betrokken.
4. Eiser voert in beroep aan - kort samengevat - dat er sprake is van een verslechtering van zijn gezondheid. Eiser is van mening dat het medisch onderzoek onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig is. Eisers belang in beroep is dat naar eerlijkheid zijn functionele mogelijkheden en belasting wordt beoordeeld en weergegeven in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), zodat bij een volgend keuringsonderzoek in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) een waarheidsgetrouw beeld wordt gegeven, zodat er functies worden gevonden die correct en eerlijk bij zijn werkelijke resterende verdiencapaciteit passen.
5. Bij deze beoordeling is het navolgende wettelijk kader van belang.
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens die wet bepaalde.
Op 1 januari 2013 is de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet BeZaVa) in werking getreden (Stb. 2012, 464).
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, die door de Wet BeZaVa in werking is getreden, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de ZW, in afwijking van artikel 19, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19; en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Uit de Memorie van Toelichting behorende bij de Wet BeZaVa blijkt dat het nieuwe ZW-criterium na het eerste ziektejaar gaat gelden. Voor de beoordeling na het eerste ziektejaar wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige (uitvoerings)systematiek van de Wet WIA, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit. Ook wat betreft de gehanteerde begrippen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de al geldende terminologie van de Wet WIA. Daarnaast gaan de relevante bepalingen uit het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten gelden.
6. De rechtbank ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of sprake is van voldoende procesbelang. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0097, is er voldoende procesbelang bij een inhoudelijke behandeling van de beroepsgronden tegen een bestreden besluit als het resultaat dat eiser nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor hem feitelijke betekenis kan hebben.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eisers ZW-uitkering, in het kader van een herbeoordeling na één jaar ZW-uitkering, als bedoeld in artikel 19aa van de ZW, ongewijzigd wordt voortgezet. Het betreft in dit geval de datum van 26 mei 2014. De medische en arbeidskundige beoordeling met betrekking tot een bepaalde datum heeft volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY8142) alleen betekenis voor de beoordeling van het recht op die datum. Eiser heeft zich op 27 mei 2013 ziek gemeld. De datum waarop mogelijk recht op een WIA-uitkering zal bestaan is 104 weken na 27 mei 2013, is 26 mei 2015, de datum van de einde wachttijd. Voorafgaand aan die datum zal op grond van artikel 6 van de Wet WIA een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling plaatsvinden. Het staat eiser op dat moment vrij om in het kader van die beoordeling alle relevant geachte medische en/of arbeidskundige bezwaren opnieuw aan te voeren. Deze toekomstige WIA-beoordeling vormt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende belang om het onderhavige beroep ontvankelijk te achten.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser met het instellen van beroep tegen het bestreden besluit niet het doel kan bereiken dat hem voor ogen staat. Het doel kan evenmin van feitelijke betekenis voor hem zijn. De rechtbank overweegt hiertoe dat eisers ZW-uitkering ongewijzigd is voortgezet en eiser in de voorliggende procedure dan ook geen voor hem gunstiger of ander resultaat kan bereiken.
8. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank geen procesbelang bij een inhoudelijke behandeling van de beroepsgronden tegen het bestreden besluit.
9. Het beroep is niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.E.A. Willemsen, rechter, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2015.
w.g. B. van Dael,
griffier
w.g. Willemsen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 13 mei 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.