ECLI:NL:RBLIM:2015:4393

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
27 mei 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3546u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van leerlingenvervoer voor een leerling met psychiatrische stoornissen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 27 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil over leerlingenvervoer. Eiser, een leerling met de diagnose PDD-NOS, ADHD en gedragsstoornis NAO, had een aanvraag ingediend voor aangepast leerlingenvervoer naar het voortgezet speciaal onderwijs (VSO) aan het Instituut voor Orthopedagogisch Onderwijs (IvOO) te Maastricht. De gemeente Maastricht had deze aanvraag afgewezen, met als argument dat er geen sprake was van een handicap volgens de Verordening leerlingenvervoer. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag was gebaseerd op een rapport van de GGD Zuid-Limburg, waarin werd geconcludeerd dat eiser niet zelfstandig met het openbaar vervoer kon reizen. De rechtbank heeft echter aansluiting gezocht bij de memorie van toelichting bij de wijziging van de wetgeving omtrent passend onderwijs, waarin wordt gesteld dat leerlingen met een psychische beperking niet mogen worden uitgesloten van leerlingenvervoer. De rechtbank oordeelde dat een psychiatrische stoornis, zoals die van eiser, wel degelijk als handicap moet worden beschouwd in de zin van de Verordening.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser, ondanks dat hij onder begeleiding met het openbaar vervoer kan reizen, niet in staat is om effectief les te volgen door overprikkeling. Dit betekent dat aan de voorwaarden van de Verordening is voldaan. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de aanvraag voor leerlingenvervoer toegewezen. Tevens is de gemeente opgedragen het betaalde griffierecht te vergoeden en zijn de proceskosten aan eiser toegewezen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om ook psychiatrische stoornissen te erkennen als een handicap in het kader van leerlingenvervoer.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 14/3546

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2015 in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Kirpestein),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigde: E.M.H. Theunissen).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor leerlingenvervoer ten behoeve van het schoolbezoek naar het voortgezet speciaal onderwijs (VSO), het Instituut voor Orthopedagogisch Onderwijs (IvOO) te Maastricht, afgewezen.
Bij besluit van 20 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2015.
Eiser is verschenen bij zijn wettelijke vertegenwoordigers [naam] en [naam], bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de navolgende vaststaande feiten.
Eiser, geboren op 31 augustus 2002 volgt speciaal onderwijs aan het IvOO, te Maastricht. Bij eiser is de diagnose PDD-NOS, ADHAD en gedragsstoornis NAO vastgesteld.
2. Op 20 mei 2014 heeft verweerder de aanvraag voor aangepast leerlingenvervoer voor het schooljaar 2014/2015 van eiser ontvangen.
3. Bij primair besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Aan dit besluit heeft verweerder de rapportage medisch advies inzake leerlingenvervoer van 1 juli 2014 van de GGD Zuid-Limburg ten grondslag gelegd. In voornoemd advies is geconcludeerd dat er geen sprake is van een handicap als bedoeld in de Verordening leerlingenvervoer G.R. Maastricht en Mergelland, gemeente Maastricht 2014 (de Verordening). Wel stelt de medisch adviseur vast dat eiser stoornissen heeft die onder de psychiatrie vallen. Het reizen met openbaar vervoer in de ochtendspits met telkens onbekende medereizigers zal, ook met begeleiding, leiden tot overprikkeling, waardoor hij de eerste uren op school nog onrustig zal blijven en niet effectief de lessen kan volgen. Er is geen noodzaak voor vervoer per eigen auto voor de reis tussen de woning en de school, omdat dat tot nu toe evenmin nodig was en er geen veranderingen optraden waardoor dit wel noodzakelijk zou zijn geworden. Geconcludeerd is dat door de combinatie van psychiatrische ziektebeelden eiser niet zelfstandig naar school kan reizen met openbaar vervoer. Met begeleiding zal hij de school bereiken, maar zal hij door overprikkeling de lessen niet effectief kunnen volgen.
4. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het door eiser ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Volgens verweerder doet geen van de situaties, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Verordening zich voor. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de situatie, bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening zich niet voordoet, aangezien geen sprake is van een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Door zijn psychiatrische stoornissen kan eiser niet zelfstandig, maar wel onder begeleiding met openbaar vervoer reizen. Verweerder ziet geen aanleiding om van de Verordening af te wijken.
5. In beroep heeft eiser aangevoerd dat ADHD en autisme wel degelijk een handicap is. Eiser heeft aan de hand van toetsing aan artikel 29 betoogd dat het onmogelijk is voor hem om gebruik te maken van het openbaar vervoer. Anders dan verweerder heeft gesteld is wel sprake van schoolverzuim. Met de directeur van de school is in het begin van het schooljaar afgesproken dat eiser niet altijd op school kan zijn en is doorgegeven wanneer hij niet of later komt of eerder wordt opgehaald. Voorts heeft eiser verwezen naar een brief van het Riagg Maastricht van 19 november 2014, waaruit zou blijken dat eiser niet in staat is om met het openbaar vervoer te reizen
6. In zijn verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat het bestreden besluit niet geheel juist is omdat niet aan artikel 29, eerste lid, van de Verordening getoetst hoeft te worden, omdat geen sprake is van een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap.
7. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder op goede gronden de aanvraag voor aangepast leerlingenvervoer heeft afgewezen. Bij deze beoordeling zijn de navolgende bepalingen van belang.
8. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra (Wec) - voor zover hier van belang - verstrekken burgemeester en wethouders ten behoeve van schoolbezoek, aan ouders van de in de gemeente verblijvende leerlingen, op aanvraag bekostiging van de door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerskosten. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van de volgende leden.
Ingevolge het vierde lid, van artikel 4, van de Wec voorziet de regeling erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is. De regeling bepaalt op welke wijze burgemeester en wethouders terzake advies van deskundigen inwinnen.
In het zevende lid, van artikel 4, van de Wec is bepaald dat de regeling per schoolsoort, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, en onverminderd het bepaalde in het vierde lid voor leerlingen die wegens hun lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap op ander vervoer dan openbaar zijn aangewezen, kan bepalen dat geen aanspraak op bekostiging bestaat op grond van de afstand tussen de voor de leerling toegankelijke school en de woning van de leerling, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.
De Verordening is de van toepassing zijnde nadere regeling.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening, kent het college ten behoeve van het schoolbezoek aan ouders van de in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag een vervoersvoorziening toe met inachtneming van het bepaalde van deze verordening.
Op grond van artikel 27, eerste lid, onderdeel b, van de Verordening wordt onder school verstaan een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
Op grond van artikel 28, eerste lid, van de Verordening verstrekt het college aan de ouders van de leerling die een school zoals bedoeld onder artikel 27 bezoekt bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer van de leerling en een begeleider, indien de leerling door een structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken.
Op grond van artikel 29, eerste lid, verstrekt het college een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school zoals bedoeld in artikel 27 bezoekt, indien:
a. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 28 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer wordt teruggebracht;
b. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 28 en openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets;
c. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 28 en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is; of
d. de leerling naar het oordeel van het college, gelet op zijn structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet in staat is – ook niet onder begeleiding – van openbaar vervoer gebruik te maken.
In het tweede lid, van artikel 29 is bepaald dat indien begeleiding in het aangepaste vervoer vereist is, het college geen andere kosten vergoedt dan de vervoerskosten welke verbonden zijn aan de begeleiding van de leerling in het aangepaste vervoer.
Op grond van artikel 34 van de Verordening, kan het college in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zonodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.
9. De rechtbank overweegt dat aan de afwijzing van de aanvraag een rapport van de GGD-Zuid-Limburg ten grondslag is gelegd. Dit rapport betreft een deskundigenoordeel. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), mag het bestuursorgaan, indien door een medisch deskundige aan een bestuursorgaan een medisch advies is uitgebracht, dit advies betrekken bij zijn beoordeling van een aanvraag, mits het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld.
10. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het deskundigenadvies aan voormelde voorwaarden. Verweerder is dan ook, gelet op de rapportage van de GGD van 1 juli 2014, op goede gronden tot het oordeel gekomen dat er bij eiser geen sprake is van een zintuiglijke, verstandelijke of lichamelijke handicap. Wel is sprake van een psychiatrische stoornis. Volgens het advies kan eiser niet zelfstandig naar school met het openbaar vervoer. Met begeleiding zal hij met het openbaar vervoer wel de school kunnen bereiken, maar zal hij door overprikkeling de lessen niet effectief kunnen volgen. Tussen partijen is dit ook niet in geschil. Partijen zijn verdeeld over de vraag of een psychiatrische stoornis een handicap is in de zin van de Verordening. Tijdens de behandeling ter zitting heeft de gemachtigde van eiser gewezen op een recente wetswijziging.
11. De rechtbank overweegt als volgt.
12. In de memorie van toelichting bij de wijziging van diverse wetten op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in verband met het aanbrengen van enkele verbeteringen in de wetsbepalingen met betrekking tot passend onderwijs (Variawet passend onderwijs en kwaliteit (v)so) (Vergaderjaar 2013-2014, Kamerstuk 34022 nr. 3) is – onder meer – het volgende opgenomen:
“In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om de bepalingen in de WPO, WVO en WEC met betrekking tot leerlingenvervoer aan te passen zodat er geen twijfel bestaat dat naast zintuiglijke, lichamelijke en verstandelijke handicaps ook een psychische handicap aanspraak op leerlingenvervoer kan geven.
Het is gebleken dat sommige gemeenten het leerlingenvervoer van leerlingen met een psychische handicap niet honoreren omdat een dergelijke handicap niet uitdrukkelijk in de wet is genoemd. Het is echter nooit de bedoeling van de wetgever geweest om leerlingen –
die vanwege een psychische handicap niet zelfstandig kunnen reizen – uit te sluiten van de mogelijkheid om een beroep te doen op vervoersvoorzieningen voor leerlingen met een beperking of handicap.
(…)
Om buiten twijfel te stellen dat ook leerlingen die vanwege een psychische handicap niet zelfstandig kunnen reizen in aanmerking kunnen komen voor een tegemoetkoming in de kosten van het leerlingenvervoer, worden in dit wetsvoorstel in de respectieve artikelen 4 van de WPO, de WVO en de WEC de woorden «lichamelijke, verstandelijke of zintuigelijke handicap» vervangen door «lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap». Centraal staat het feit dat de leerling vanwege een handicap niet in staat is om zelfstandig naar school te reizen, de aard van de handicap is daarbij ondergeschikt. Dat is in de praktijk nu ook al het geval. Er is derhalve ook geen sprake van een uitbreiding van de doelgroep, maar het betreft een verduidelijking om misverstanden te voorkomen.”
13. Uit de hiervoor geciteerde passage uit de memorie van toelichting volgt dat het nimmer de bedoeling is geweest van de wetgever om leerlingen met een psychische beperking uit te sluiten. In de jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van
1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2407 is een rechtbankuitspraak bevestigd waarin was geoordeeld dat een psychiatrische beperking geen handicap is in de zin van de Verordening. De rechtbank ziet aanleiding om van deze uitspraak af te wijken. In de memorie van toelichting is immers uitdrukkelijk verwezen naar voormelde Afdelingsuitspraak en uit deze verwijzing leidt de rechtbank af dat deze jurisprudentie niet in lijn is met de bedoeling van de wetgever. Gelet op de hiervoor geciteerde uitdrukkelijke passage in de memorie van toelichting, gelet op het feit dat de tekst van de Verordening op dit punt aansluit bij die van de Wec en omdat de Verordening niet beoogt om de werkingssfeer van de Wec te beperken, ziet de rechtbank aanleiding te oordelen dat ook een psychiatrische stoornis een handicap is in de zin van de Verordening.
14. Vervolgens dient te worden beoordeeld of aan een van de voorwaarden, genoemd in artikel 29, eerste lid, van de Verordening is voldaan. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Zoals in de memorie van toelichting is neergelegd staat het feit centraal dat de leerling vanwege een handicap niet in staat is om zelfstandig naar school te reizen. Uit het GGD rapport volgt dat eiser niet in staat is om (zelfstandig) met het openbaar vervoer te reizen. Onder begeleiding is het reizen fysiek mogelijk, maar het reizen per openbaar vervoer heeft tot gevolg dat eiser de lessen niet effectief zal kunnen volgen. De rechtbank is van oordeel dat hiermee aan de voorwaarde van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening is voldaan. Hoewel deze bepaling beoordelingsvrijheid voor verweerder met zich meebrengt, ziet de rechtbank niet in hoe verweerder – gelet op de inhoud van het deskundigenadvies – tot een ander oordeel zou kunnen komen. Immers, het vervoer van en naar school is geen doel op zich, maar een middel om het doel (het effectief volgen van de lessen) te kunnen bereiken.
15. Uit voorgaande overwegingen volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door het primaire besluit te herroepen en (zelf voorziend) te bepalen dat de aanvraag van eiser voor leerlingenvervoer ten behoeve van het schoolbezoek naar het VSO, IvOO te Maastricht, wordt toegewezen. Verweerder dient verder zorg te dragen voor de praktische afwikkeling van de aanvraag.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 490,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). Voor de overige proceshandelingen kent de rechtbank geen proceskostenveroordeling toe, aangezien deze handelingen niet zijn verricht door de gemachtigde. Eerst nadat de uitnodiging voor de zitting was gestuurd heeft de gemachtigde zich gesteld.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit, bepaalt dat de aanvraag wordt toegewezen en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 490,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.P. Jacobs, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A.C. Heyltjes, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2015.
w.g. M.A.C. Heyltjes,
griffier
w.g. K.M.P. Jacobs,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 27 mei 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.