ECLI:NL:RBLIM:2015:4716

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 juni 2015
Publicatiedatum
3 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 1872u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor perifere detailhandel en evenementen in Kerkrade

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 5 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen CV Onroerend Goed Kerkrade en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade. Eiseres, CV Onroerend Goed Kerkrade, had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het gebruik van haar pand voor perifere detailhandel en evenementen, specifiek een 'Luikse Markt'. De rechtbank had eerder een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de vergunning was geweigerd. In de einduitspraak werd het beroep tegen het eerste bestreden besluit (weigeringsbesluit) gedeeltelijk gegrond verklaard, omdat verweerder in het tweede bestreden besluit de vergunning alsnog had verleend. De rechtbank oordeelde dat de zienswijze tegen het tweede bestreden besluit niet tot een gegrond beroep leidde, omdat bepaalde beroepsgronden eerder tegen het eerste besluit hadden moeten worden aangevoerd. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 14/1872

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juni 2015 in de zaak tussen

CV Onroerend Goed Kerkrade, te Brummen, eiseres

(gemachtigde: mr. M.H.M. Deppenbroek),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade, verweerder

(gemachtigde: mr. H.G.L. Mertens).

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2014 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder geweigerd aan eiseres
een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van het pand [adres pand] te Kerkrade voor (perifere) detailhandel en evenementen in de vorm van een ‘Luikse Markt’.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2014. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger beherend vennoot] en voornoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd alsmede mr. T. Thijssen en
drs. R. Wijckmans.
Bij tussenuitspraak van 24 november 2014 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak, het gebrek in het bestreden besluit 1 te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 14 april 2015 een nieuw besluit (het bestreden besluit 2) genomen.
Eiseres heeft op het bestreden besluit 2 een schriftelijke reactie gegeven.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In haar tussenuitspraak naar aanleiding van het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit 1, heeft de rechtbank - kort gezegd - overwogen dat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning voor het gebruik van het pand [adres pand] voor perifere detailhandel is geweigerd. Een onderbouwing dienaangaande ontbreekt in het bestreden besluit 1. De rechtbank heeft in dit kader overwogen dat niet is gebleken dat de aangevraagde activiteit, onder meer gelet op het (voor)ontwerp bestemmingsplan ‘Rodaboulevard’, ter plaatse niet passend zou zijn. Om het gebrek te herstellen moet verweerder derhalve motiveren waarom de aanvraag, voor zover deze ziet op perifere detailhandel, is afgewezen.
3. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning, voor zover deze ziet op perifere detailhandel, alsnog verleend. Voor de definitiebepaling van het begrip ‘perifere detailhandel’ heeft verweerder aangesloten bij de begripsbepaling opgenomen in artikel 1 van het ontwerpbestemmingsplan ‘Rodaboulevard’. Het bestreden besluit 1 wordt, voor zover daarbij het gebruik van het pand [adres pand] voor perifere detailhandel werd geweigerd, bij het bestreden besluit 2 ingetrokken.
4. Eiseres betoogt in de zienswijze ten aanzien van het bestreden besluit 2 dat de definitiebepaling van het begrip ‘perifere detailhandel’ ten onrechte wordt beperkt tot de limitatief opgesomde vormen van perifere detailhandel. Eiseres stelt zich hierbij op het standpunt dat aan de weigering om ook andere vormen van perifere detailhandel mogelijk te maken, geen motieven van ruimtelijke aard ten grondslag liggen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder wat betreft de definitiebepaling van het begrip ‘perifere detailhandel’ heeft kunnen aansluiten bij de begripsbepaling opgenomen in artikel 1 van het ontwerpbestemmingsplan ‘Rodaboulevard’. Eiseres heeft geen specifieke feiten of omstandigheden aangevoerd die leiden tot een andersluidend oordeel. Voor zover eiseres deze definitiebepaling betwist, is de rechtbank van oordeel dat beroepsgronden dienaangaande in het kader van de desbetreffende bestemmingsplanprocedure kunnen worden aangevoerd. Voor die beoordeling is in de onderhavige procedure geen plaats.
6. Met betrekking tot het betoog van eiseres dat de door verweerder aangebrachte branchebeperking niet is ingegeven door ruimtelijke overwegingen stelt de rechtbank vast dat eiseres hiermee heeft herhaald wat zij al eerder in de procedure naar voren heeft gebracht. Hierover heeft de rechtbank zich reeds uitgelaten in de tussenuitspraak.
De rechtbank heeft immers overwogen dat zij geen aanleiding ziet voor het oordeel dat aan het beleid zoals dat in de Retailstructuurvisie is opgenomen en zijn weerslag heeft gevonden in het (voor)ontwerp bestemmingsplan ‘Rodaboulevard’ geen ruimtelijke motieven ten grondslag zijn gelegd. De rechtbank kan, zoals al overwogen onder 1 en anders dan eiseres kennelijk meent, behalve in zeer uitzonderlijke gevallen, niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Uit wat eiseres in dit verband heeft opgemerkt volgt niet dat zich hier een uitzonderlijk geval voordoet, dat rechtvaardigt dat de rechtbank terugkomt van haar oordeel in de tussenuitspraak. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Voorts stelt eiseres zich op het standpunt dat ten onrechte geen omgevingsvergunning is verleend voor grootschalige detailhandel, gerelateerd aan het thema Sport en Leisure, gelet op de bestemming ‘Gemengd’ die in het ontwerpbestemmingsplan ‘Rodaboulevard’ aan de betrokken gronden is toegekend. Immers op gronden met deze bestemming is onder meer perifere detailhandel en grootschalige detailhandel, gerelateerd aan het thema Sport en Leisure, mogelijk.
8. Met betrekking tot dit betoog stelt de rechtbank vast dat eiseres hiermee haar eerdere beroepsgronden heeft uitgebreid met een nieuwe niet eerder aangedragen beroepsgrond. Immers in haar beroepschrift van 10 juni 2014 tegen het bestreden besluit 1 stelt eiseres zich op het standpunt dat sport en leisure activiteiten vanwege de bouwkundige ongeschiktheid van het pand [adres pand] niet kunnen plaatsvinden aldaar. In elk geval impliciet kan daaruit afgeleid worden dat eiseres een omgevingsvergunning voor die activiteit niet beoogd heeft. Door thans te betogen dat haar een omgevingsvergunning voor grootschalige detailhandel, gerelateerd aan Sport en Leisure, is onthouden neemt eiseres op dit punt een ander standpunt in. Gelet op het belang van efficiënte geschilbeslechting kan niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd, die reeds tegen het bestreden besluit 1 naar voren hadden kunnen worden gebracht. Gelet hierop zal deze beroepsgrond buiten een inhoudelijke beoordeling blijven.
9. Volgens eiseres kent de omgevingsvergunning voorts ten onrechte niet de mogelijkheid voor de oprichting van een megasupermarkt.
10. De rechtbank is van oordeel dat de onderbouwing en concretisering van de stelling van eiseres dat de omgevingsvergunning ten onrechte niet de mogelijkheid kent voor de oprichting van een megasupermarkt in haar beroepsschrift van 10 juni 2014 had dienen plaats te vinden. Nu in zoverre sprake is van nieuw aandragen argumenten na de tussenuitspraak blijft een inhoudelijke beoordeling hiervan thans achterwege.
Voorts overweegt de rechtbank dat deze beroepsgrond in het kader van de desbetreffende bestemmingsplanprocedure kan worden aangevoerd en dat verweerder in dat kader blijk dient te geven van een (nadere) belangenafweging.
11. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder in redelijkheid het bestreden besluit 2 genomen. Het beroep hiertegen is dan ook ongegrond.
12. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit 1 gegrond, voor zover verweerder heeft geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van het pand [adres pand] voor perifere detailhandel. Het bestreden besluit 1 komt op dat punt voor vernietiging in aanmerking. Op basis van vaste jurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat met de vernietiging van het bestreden besluit 1, namelijk voor zover daarbij is geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor perifere detailhandel, de onrechtmatigheid van dat besluit op dat punt is gegeven.
13. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.225,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond voor zover verweerder heeft geweigerd aan eiseres een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van het pand [adres pand] voor perifere detailhandel;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 voor het overige ongegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 1 voor zover daarbij geweigerd is een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van het pand [adres pand] voor perifere detailhandel;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.225,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Aerts, voorzitter, en mr. J.M.E. Derks en
mr. R.J.G.H. Seerden, leden, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2015.
w.g. J. van Rijt,
griffier
w.g. D. Aerts,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 5 juni 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.