Overwegingen
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694). 2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, geoordeeld dat het beplantingsplan onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning. Vergunninghouder is dan ook gehouden dit plan uit te voeren. Het plan is deels geprojecteerd op grond in eigendom van M.H.G. [eiser 3] die zich tegen realisering van het beplantingsplan verzet, zodat de omgevingsvergunning op dat onderdeel niet uitvoerbaar is. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder ontoereikend heeft gemotiveerd dat aan de in voorschrift 6.2.1 gestelde geluidnormen voor het langtijdgemiddeld geluidniveau (voor met name de nachtperiode) en het in voorschrift 6.2.2 gestelde maximale geluidniveau voor de nachtperiode kan worden voldaan.
3. De rechtbank heeft verweerder in de tussenuitspraak de mogelijkheid gegeven de geconstateerde gebreken te herstellen, hetzij met een aanvullende motivering, hetzij - voor zover nodig - met een nieuwe beslissing. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat verweerder om de gebreken te herstellen alsnog via een akoestisch onderzoek moet (laten) onderbouwen dat aan de geluidnormen kan worden voldaan, dan wel de normering dient aan te passen. Verder dient een gewijzigde erfbeplantingsplan opgesteld te worden.
4. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit 2, nu partijen daarbij voldoende belang hebben.
5. Namens M.H.G. [eiseres 1] en M.J.M. [eiser 2] , M.H.G. [eiser 3] en G.J.H. [eiser 4] (hierna: [eiseres 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] ), is in de zienswijze aangevoerd dat zij zich met het herstelbesluit niet kunnen verenigen omdat de in het akoestisch rapport van 5 juli 2015 berekende geluidwaarden niet voldoen aan de grenswaarde uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking) en verweerder niet heeft gemotiveerd welke technische en organisatorische maatregelen worden getroffen om de nadelige gevolgen voor het milieu te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen. Verder voeren eisers aan dat in het akoestisch rapport verschillende feiten foutief zijn weergegeven. Ten aanzien van het gewijzigde beplantingsplan betogen eisers dat de kadastrale grens onjuist is ingetekend omdat de aanwezige beplanting niet binnen de erfgrens valt. De bestaande beplanting mag volgens eisers geen onderdeel vormen van het beplantingsplan en het beplantingsplan zou het zicht van eiser [eiser 3] op de te bouwen stal (volledig) weg moeten nemen.
6. Namens eisers J.J.M. [eiser 5 e.a.] (hierna: [eiser 5] [eiser 5 e.a.] is in de zienswijze aangevoerd dat sprake is van een omgevingstype ‘Landelijk gebied’, waarvoor lagere streefwaarden qua geluid gelden dan waarvan in het akoestisch rapport van 5 juli 2015 is uitgegaan. Verder is aangevoerd dat uit genoemd rapport blijkt dat bij eisers Janssen en [eiser 5] niet aan de geldende maximale geluidwaarde voor het maximale geluidniveau tijdens de nachtperiode kan worden voldaan. Eisers betogen dat verweerder in strijd met de Handreiking zonder bestuurlijke afweging voorschrift 6.2.2 heeft herzien en het maximale geluidniveau voor de woningen Bosweg 1 (Janssen), Beltweg 25 ( [eiser 4] ) en Grensweg 15a ( [eiser 5] ) voor de nachtperiode heeft verhoogd. Verder zou volgens eisers een aparte norm voor de incidentele bedrijfssituatie moeten worden gesteld en zou voor alle (andere) woningen een maximale geluidbelasting van 45 dB(A) als voorschrift in de vergunning opgenomen moeten worden.
7. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat het gebied, waarin de varkenshouderij [adres] is gelegen, is te typeren als een ‘landelijk gebied met veel agrarische activiteiten’. De aan de Handreiking voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ontleende geluidnormen zijn als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden. Uit het “Akoestisch rapport Omgevingsvergunning activiteit milieu” van 5 juli 2015 (projectnummer AR 10.291/1) blijkt dat op drie woningen, Bosweg 1, Beltweg 25 en Grensweg 15a, niet kan worden voldaan aan de richtwaarde voor het maximaal geluidniveau in de nachtperiode uit de Handreiking. Omdat bij deze woningen wel kan worden voldaan aan de grenswaarde van 60 dB(A) voor de nachtperiode uit de Handreiking, heeft verweerder voorschrift 6.2.2 herzien. Nu er geen maximale geluidniveaus hoger dan de grenswaarde uit de Handreiking zijn gesteld, zijn de gestelde grenswaarden volgens verweerder in redelijkheid toereikend te achten om geluidhinder te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 20 december 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AZ4831 volgt dat tot de grenswaarde zonder meer vergunning kan worden verleend. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat [adres] als ‘plattelandswoning’ niet wordt beschermd en dat voor de overige woningen geen aparte norm hoeft te worden gesteld omdat de maximale geluidbelasting daar lager is dan op de genoemde woningen zodat de normen ruim binnen de grenswaarde liggen. Ten aanzien van het erfbeplantingsplan stelt verweerder zich op het standpunt dat een beplantingsplan voor de woning [adres] niet is vereist. Met de omgevingsvergunning van 19 november 2014 heeft de als bedrijfswoning bij de varkenshouderij bestemde woning de aanduiding plattelandswoning als bedoeld in artikel 1.1a van de Wabo gekregen. Ingevolge dat besluit mag de woning door derden, zoals eiser, worden bewoond, maar voor de toepassing van de Wabo en de daarop berustende bepalingen wordt de woning nog steeds als onderdeel van de inrichting beschouwd. Op grond van de milieuwetgeving komt deze woning derhalve geen bescherming toe tegen visuele hinder, veroorzaakt door de bijbehorende inrichting. 8. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen tegen het bestreden besluit 1 gegrond zijn nu de rechtbank in de tussenuitspraak van 13 mei 2015 reeds heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb is genomen. De rechtbank zal hierna de beroepen tegen het bestreden besluit daarom gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
9. Met betrekking tot het beroep voor zover dat mede is gericht tegen bestreden besluit 2 overweegt de rechtbank als volgt.
10. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak ten aanzien van het beplantingsplan overwogen dat dit niet uitvoerbaar is omdat het deels is geprojecteerd op grond die in eigendom is van [eiser 3] die zich tegen realisering daarvan verzet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij bestreden besluit 2 het beplantingsplan in die zin aangepast dat dit beletsel is opgeheven. De omstandigheid dat het beplantingsplan het zicht van [eiser 3] op de te bouwen stal niet (langer) wegneemt en daarom geen afdoende bescherming aan hem biedt, kan aan het vorenstaande niet afdoen nu verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de door [eiser 3] bewoonde woning geen bescherming tegen visuele hinder toekomt. Verweerder had weliswaar de ruimte om in het kader van het verlenen van toestemming voor de activiteit milieu een beplantingsplan als voorschrift aan de omgevingsvergunning te verbinden, maar [eiser 3] kan verweerder daar niet aan houden. Het beroep van [eiser 3] tegen bestreden besluit 2 is daarom in zoverre ongegrond.
11. Met betrekking tot de vraag of verweerder bij bestreden besluit 2 het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek dat in het bestreden besluit ontoereikend was gemotiveerd dat aan de in de voorschriften 6.2.1 en 6.2.2 gestelde geluidnormen voor respectievelijk het langtijdgemiddeld geluidniveau en het maximale geluidniveau voor de nachtperiode kan worden voldaan, heeft gerepareerd, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het ‘Akoestisch rapport Omgevingsvergunning activiteit milieu’ van 5 juli 2015 (hierna: het akoestisch rapport) volgt dat bij de omliggende geluidgevoelige bestemmingen aan de in voorschrift 6.2.1 ten aanzien van het langtijdgemiddeld geluidniveau gestelde geluidnormen kan worden voldaan. De gestelde geluidnormen zijn deels (ten aanzien van de avondperiode) strenger dan uit de Handreiking bij een gebiedstypering ‘Landelijk gebied met veel agrarische activiteiten’ volgt. De rechtbank heeft die normering in de tussenuitspraak (impliciet) als een toereikend beschermingsniveau aangemerkt. De daartegen door [eiseres 1] en [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] aangevoerde gronden slagen niet.
Door alle eisers is aangevoerd dat verweerder ontoereikend heeft gemotiveerd waarom bij het bestreden besluit 2 is afgeweken van de in de Handreiking opgenomen richtwaarden voor het maximale geluidniveau in de nachtperiode. De rechtbank overweegt dienaangaande dat in de representatieve bedrijfssituatie volgens de Handreiking tijdens de nachtperiode een grenswaarde geldt van 45 dB(A). Dit is de grenswaarde voor ‘Landelijk gebied met veel agrarische activiteiten’ (tabel 2 van de Handreiking), vermeerderd met 10 dB(A). Uit het akoestisch rapport volgt dat bij drie woningen van eisers niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan. Uit de Handreiking volgt dat in de gevallen waarin niet aan de grenswaarden kan worden voldaan, op basis van de verweerder toekomende afwijkingsbevoegdheid wegens bijzondere omstandigheden hogere maximale geluidniveaus kunnen worden vergund, waarbij de Handreiking sterk aanbeveelt om de grenswaarde van 60 dB(A) voor de nachtperiode niet te overschrijden. Op grond van de Handreiking dient het vergunnen van maximale geluidniveaus hoger dan de grenswaarden in de considerans van de vergunning te worden gemotiveerd. Tenminste moet worden aangegeven welke technische en/of organisatorische maatregelen zijn getroffen om de nadelige gevolgen voor het milieu te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers terecht aangevoerd dat verweerder aan de hiervoor vermelde, in de Handreiking opgenomen, motiveringsplicht niet heeft voldaan. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn opvatting dat uit de jurisprudentie van de AbRS zou volgen dat zonder meer, dat wil zeggen zonder nadere motivering, vergunning kan worden verleend indien de grenswaarde van 60 dB(A) voor de nachtperiode niet wordt overschreden. Uit de uitspraak van de AbRS van 25 oktober 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AZ0816, alsmede de door verweerder genoemde uitspraak volgt naar het oordeel van de rechtbank dat aan een beslissing om hogere grenswaarden te stellen dan de (voorkeurs)grenswaarde voor het maximale geluidniveau op grond van de Handreiking een bestuurlijk afwegingsproces ten grondslag dient te liggen waarbij technische en organisatorische mogelijkheden om geluid te beperken en de geluidbestrijdingskosten een belangrijke rol spelen. In het onderhavige geval is in het akoestisch rapport, noch in (de considerans) van bestreden besluit 2 een bestuurlijke afweging gemaakt als in de Handreiking wordt voorgeschreven. De daartegen gerichte beroepsgronden slagen en het bestreden besluit 2 zal om die reden (eveneens) worden vernietigd. De beroepsgrond dat tevens een norm voor het maximale geluidniveau van 45 dB(A) voor de nachtperiode voor de overige woningen gesteld zou moeten worden, behoeft, gelet op het vorenstaande, geen bespreking. De beroepsgrond dat een aparte norm voor de incidentele bedrijfssituatie gesteld zou moeten worden, hebben eisers niet eerder aangevoerd en is door de rechtbank in de tussenuitspraak ook niet als gebrek aangemerkt. De rechtbank zal dit dan ook buiten bespreking laten. 12. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien omdat dit zich niet zou verdragen met de bestuurlijke vrijheid die aan verweerder toekomt. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder moet daarom een nieuw besluit (op de aanvraag van de derde-partij) nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak.
13. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers de door hen betaalde griffierechten vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door mr. F.H. Damen aan [eiseres 1] en [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.715,00 (2 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). Voor de door mr. B. de Jong beroepsmatig aan [eiser 5] , [eiser 5 e.a.] verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank de kosten vast op € 1.225,00 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).