ECLI:NL:RBLIM:2016:6101

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juli 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
AWB-14_3030u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • A.W.P. Letschert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht bij Wob-verzoeken met betrekking tot openbaarmaking van documenten

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 14 juli 2016, is het beroep van eiser tegen het besluit van de Raad voor Accreditatie niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had op 24 juni 2014 twee verzoeken ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om documenten openbaar te maken, waaronder declaraties en informatie over leaseauto's. De Raad voor Accreditatie heeft op 8 augustus 2014 een primair besluit genomen, waarbij een deel van de documenten is verstrekt, maar niet alle gevraagde informatie. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 15 juni 2016 is eiser niet verschenen, terwijl de Raad voor Accreditatie zich wel heeft laten vertegenwoordigen.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser en zijn gemachtigde de Wob-verzoeken hebben ingediend met een ander doel dan waarvoor deze bevoegdheid is gegeven, wat duidt op misbruik van recht. Eiser heeft in totaal eenentwintig Wob-verzoeken ingediend, waarvan er dertien gelijktijdig zijn behandeld. De rechtbank heeft twijfels geuit over de oprechtheid van de verzoeken, gezien de vaagheid en onduidelijkheid in de formuleringen en het feit dat eiser niet is verschenen om zijn verzoeken toe te lichten. De rechtbank concludeert dat de verzoeken niet zijn gedaan met het door de Wob beoogde doel en dat er sprake is van kwade trouw. Daarom is het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 14/3030

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2016 in de zaak tussen

[naam] , wonende te Maastricht, eiser

(gemachtigde: mr. J. van Gemert)
en

het bestuur van de Raad voor Accreditatie, verweerder.

(gemachtigde: mr. E. Roijakkers)

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op de verzoeken van eiser van 24 juni 2014 om documenten openbaar te maken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 3 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder beslist op het tegen het primaire besluit gericht bezwaar.Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Tegen het bestreden besluit is het onderhavige beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2016.
Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij brief van 24 juni 2014 heeft eiser de Raad voor Accreditatie (Raad) verzocht openbaar te maken en hem toe te zenden afschriften van de declaraties van het management en de directie van de Raad die door de Raad zijn vergoed over het jaar 2013 tot en met heden. Persoonsgegevens mogen wat eiser betreft onleesbaar worden gemaakt. Gegevens als datum en declaratiesoort zijn van belang voor het onderzoek van eiser. Eiser baseert zijn verzoek op de Wob.
2. Bij afzonderlijke brief van dezelfde datum, drie minuten laten naar de Raad gefaxt, heeft eiser verzocht openbaar te maken en hem toe te zenden afschriften van alle documenten met de gegevens van de (lease)auto’s die voor het managementteam als ook de directie van de Raad beschikbaar zijn gesteld over het jaar 2013 tot en met heden. Ook bij dit verzoek heeft eiser aangegeven dat persoonsgegevens onleesbaar mogen worden gemaakt. Gegevens als ‘bouwjaar’ zijn van belang voor het onderzoek van eiser. Eiser baseert zijn verzoek op de Wob.
3. Verweerder heeft besloten de verzoeken te honoreren. Verweerder heeft met het primaire besluit afschriften aan eiser verstrekt van de declaraties die door het bestuur zijn ingediend in de gevraagde periode. Verweerder heeft voorts aangegeven dat hij één auto ter beschikking heeft gesteld aan het bestuur en dat daartoe in juni 2013 een leasecontract is afgesloten. Het betreft een Volvo V60 plug in hybrid, catalogusprijs € 62.937,-.
4. Omdat met het primaire besluit niet geheel aan de verzoeken tegemoet is gekomen, heeft gemachtigde bezwaar hiertegen ingediend. In bezwaar heeft gemachtigde betoogd dat eiser om afschriften van alle documenten heeft gevraagd met gegevens over leaseauto’s, en niet slechts om een overzicht of korte aanduiding. Het gaat eiser bijvoorbeeld om de leaseovereenkomst. Omdat de leaseovereenkomst niet openbaar is gemaakt is niet volledig aan het verzoek tegemoet gekomen en het primaire besluit onzorgvuldig voorbereid. Verder ontbreken ten onrechte de bonnen en betaalbewijzen die normaliter onlosmakelijk onderdeel uitmaken van de ingediende declaratieformulieren, aldus de gemachtigde.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat hij niet kon vermoeden dat eiser prijs stelt op inzage in de bonnen en betaalbewijzen als ook de leaseovereenkomst en dat eiser deze documenten kan komen inzien en kopiëren.
6. In beroep stelt de gemachtigde dat met het primaire besluit niet beoogd is volledig tegemoet te komen aan het verzoek omdat verweerder niet met de gegeven mededeling had kunnen volstaan. Eiser heeft immers verzocht om alle documenten. Volgens gemachtigde kan het niet anders zijn dan dat ook leasefacturen bij verweerder berusten. Hij betoogt dat sprake is van herroeping van het primaire besluit omdat verweerder geen beletsel ziet in openbaarmaking van de gevraagde documenten en uit het primaire besluit niet kan worden afgeleid dat verweerder heeft beoogd deze informatie openbaar te maken. Dit geldt volgens de gemachtigde ook voor de bonnen en betaalbewijzen.
7. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat op grond van de in algemene bewoordingen geformuleerde machtiging onduidelijk is of gemachtigde eiser werkelijk vertegenwoordigt. Hiermee borduurt verweerder voort op zijn in het verweerschrift ingenomen standpunt dat de machtiging een carte blanche inhoudt voor het voeren van procedures. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:992) heeft verweerder aangegeven dat de Afdeling de machtiging in een andere zaak geaccepteerd heeft, maar dat de Afdeling ook heeft overwogen dat een in algemene bewoordingen geformuleerde machtiging een aanwijzing voor misbruik van recht kan opleveren. In dit verband heeft verweerder naast de in algemene bewoordingen geformuleerde machtiging erop gewezen dat de Wob-verzoeken niet door eiser zijn ondertekend. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat het hem verbaasd heeft dat eiser twee separate Wob-verzoeken heeft ingediend, terwijl hij de verzoeken in één brief had kunnen doen. Verweerder acht het niet onaannemelijk dat hiermee geanticipeerd is op het verkrijgen van twee dwangsommen. Verder wijst verweerder erop dat eiser al bij het primaire besluit alle gevraagde informatie heeft verkregen en dat eiser de bonnen en betaalbewijzen nooit is komen inzien, ondanks expliciete uitnodiging daartoe en om deze stukken te kopiëren. Verweerder is aan het verzoek ten grondslag liggende motief gaan twijfelen toen toch beroep werd ingesteld. Het komt verweerder voor dat het eiser niet te doen is om de inhoud van de documenten, maar om het procederen over de documenten.
Machtiging
8. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege het ontbreken van een specifieke machtiging, volgt de rechtbank verweerder hierin niet. Gelet op de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling ziet de rechtbank in de in beroep overgelegde machtiging op zich hiervoor geen aanleiding.
Oproeping
9. De rechtbank is gebleken dat eiser, inclusief het onderhavige beroep, eenentwintig beroepen bij de rechtbank aanhangig heeft gemaakt. Alle beroepen houden verband met de Wob. Op de zittingen van 21 april, 6 juni en 15 juni 2016 heeft de rechtbank dertien zaken behandeld. De dertien Wob-verzoeken, al dan niet in samenhang bezien, riepen bij de rechtbank vragen op over het doel ervan.
Tijdens de voorbereiding van de dertien zaken zijn bij de rechtbank voorts vragen gerezen over de relatie tussen eiser en gemachtigde. Het adres van eiser zou ook het kantooradres van gemachtigde zijn. Ook de zeer algemeen geformuleerde machtigingen leidden, mede in verband met de niet ondertekende Wob-verzoeken, tot vragen.
De genoemde feiten en omstandigheden tezamen hebben de rechtbank doen besluiten eiser op te roepen om in persoon ter zitting te verschijnen. Eiser heeft evenwel aan de oproeping geen gehoor gegeven en heeft zich evenmin laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft aldus eiser noch gemachtigde vragen kunnen stellen over de zaken die haar niet duidelijk zijn. Omdat eiser zonder reden niet aan de verplichting te verschijnen heeft voldaan, komt het gevolg daarvan voor zijn risico.
De rechtbank doet uitspraak op grond van de stukken die partijen voor aanvang van de zitting in deze zaak hebben ingediend en de informatie die verweerder ter zitting heeft gegeven. Daarbij betrekt ze het procesgedrag van eiser en gemachtigde in de andere twaalf behandelde zaken. De rechtbank overweegt als volgt.
Misbruik
10. Eiser heeft zijn verzoeken gebaseerd op de Wob en gedaan in verband met onderzoek. Nagenoeg gelijkluidende verzoeken over declaraties heeft eiser bij een aantal andere verweerders ingediend. In één van de andere Wob-verzoeken heeft eiser niet aan zijn onderzoek gerefereerd. Hij heeft in dat geval ook niet benadrukt om welke informatie het hem in het bijzonder gaat.
De bestuurlijke aangelegenheid waarop zijn tweede verzoek ziet, heeft eiser omschreven als ‘de (lease)auto’s die voor het managementteam en de directie van uw organisatie beschikbaar zijn gesteld over 2013 tot en met heden’. Voor zijn onderzoek zijn gegevens als het bouwjaar van belang. Gemachtigde heeft in bezwaar aangegeven dat het eiser bijvoorbeeld te doen is om de leaseovereenkomst.
Eiser heeft bij een aantal andere verweerders nagenoeg gelijkluidende verzoeken over (lease)auto’s gedaan. In een aantal gevallen heeft eiser niet aangegeven wat de reden is van zijn verzoek, in één geval heeft eiser net als in dit geval aan zijn onderzoek gerefereerd, maar benadrukt dat gegevens als het merk daarvoor van belang zijn. Gemachtigde heeft in dat geval in bezwaar aangegeven dat het verzoek ziet op informatie over auto’s. In het geval waarin eiser het onderzoek niet in zijn verzoek heeft genoemd heeft gemachtigde in bezwaar de leaseovereenkomst eveneens als voorbeeld genoemd van een document dat onder het verzoek te verstaan is. Gemachtigde heeft daarbij gewezen op het gemis van gegevens over de kosten voor de organisatie en het bouwjaar.
Eiser heeft zijn verzoeken bij afzonderlijke (fax)brieven gedaan, op dezelfde dag, drie minuten na elkaar.
Voordat beroep is ingesteld kon eiser kennis nemen van de bonnen, betaalbewijzen en de leaseovereenkomst waarvan hij beweerdelijk kennis wilde nemen en een kopie daarvan ontvangen. Eiser heeft tot op heden geen kennis genomen van de documenten, terwijl hij wel expliciet is uitgenodigd om deze stukken te komen inzien en kopiëren.
Inmiddels zijn twee jaren verstreken nadat eiser de Wob-verzoeken heeft ingediend. Beweerdelijk is aan de verzoeken nog niet geheel voldaan. Eiser noch gemachtigde is ter zitting verschenen. Een verklaring daarvoor hebben ze niet gegeven.
Gemachtigde voert als rechtsbijstandverlener zeer veel procedures betreffende informatieverzoeken met een beroep op de Wob en maakt daarbij veelvuldig gebruik van zeer algemeen geformuleerde machtigingen, zoals hij ook in dit geval heeft gedaan.
11. Naar aanleiding van de onder 10 genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, heeft zich aan de rechtbank de vraag opgedrongen of sprake is van misbruik van recht. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe, mede op grond van de aanwijzingen die verweerder daarvoor ter zitting heeft gegeven, het volgende.
Ingevolge de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het BW, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
De Afdeling heeft ook eerder overwogen (onder meer uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:426), dat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet laat dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
In haar uitspraak van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1585) heeft de Afdeling overwogen dat een zeer algemeen geformuleerde machtiging onder omstandigheden een aanwijzing kan vormen voor misbruik van recht. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
12. Eiser heeft een aantal nagenoeg gelijkluidende verzoeken bij verschillende verweerders ingediend met betrekking tot documenten over (lease)auto’s. Eiser heeft in een aantal gevallen, waarvan het onderhavige er één is, de nadruk gelegd op in het bijzonder van belang zijnde informatie. Eiser heeft in dit geval benadrukt dat het hem in het bijzonder gaat om informatie als het bouwjaar, terwijl hij in een ander geval heeft benadrukt dat het hem in het bijzonder gaat om informatie als het merk. In deze gevallen is in bezwaar de nadruk komen te liggen op niet eerder specifiek genoemde documenten en informatie, waaronder de leaseovereenkomst. In weer andere gevallen heeft eiser zijn onderzoek niet vermeld en ook niet aangegeven van welke informatie hij het bijzonder kennis zou willen nemen.
De verzoeken strekken niet in alle gevallen even ver, terwijl toch in alle gevallen gevraagd is om informatie over (lease)auto’s. In een aantal gevallen blijkt uit het bezwaarschrift dat eiser informatie wenst over ter beschikking gestelde leaseauto’s, terwijl in één geval uit het bezwaarschrift blijkt dat het eiser te doen is om informatie over ter beschikking gestelde auto’s.
De genoemde feiten hebben bij de rechtbank vragen doen rijzen over de achtergrond van het Wob-verzoek met betrekking tot documenten over (lease)auto’s dat tot de onderhavige procedure heeft geleid en van vergelijkbare verzoeken. Op grond van de genoemde feiten acht de rechtbank niet aannemelijk dat eiser de documenten heeft gevraagd in verband met een onderzoek. Op grond hiervan is ook niet aannemelijk dat het verzoek is ingediend met het door de Wob beoogde doel.
Grond daarvoor ziet de rechtbank eveneens in de formulering van het verzoek. Eiser heeft het verzoek kennelijk bewust vaag gehouden. Ingevolge het bezwaarschrift was het eiser te doen om documenten als de leaseovereenkomst. Een plausibele verklaring voor waarom eiser daar dan niet om gevraagd heeft, heeft de rechtbank niet gevonden. De omvang van de bestuurlijke aangelegenheid waarop het verzoek ziet is eveneens kennelijk bewust onduidelijk geredigeerd. Uit het bezwaarschrift blijkt dat het eiser te doen is geweest om informatie over alle leaseauto’s. De haakjes om ‘lease’ dienen derhalve geen doel en had eiser weg kunnen laten. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser in één van de andere gevallen kennelijk met ‘(lease)auto’s’ alle ter beschikking gestelde auto’s heeft bedoeld nadat verweerder onderzocht heeft welke informatie over leaseauto’s voorhanden is. Verder is onduidelijk wat bedoeld wordt met ‘documenten waaruit gedetailleerd blijkt de (lease)auto’s’. Eiser, maar zeker gemachtigde, moet hebben geweten dat de vaagheid en onduidelijkheid tot vertraging van de besluitvorming zou kunnen leiden en/of besluiten zou kunnen opleveren die onnodig vatbaar zijn voor discussie in bezwaar- en beroepsprocedures, zoals in dit geval.
De rechtbank acht evenmin aannemelijk dat het verzoek met betrekking tot declaraties is gedaan in verband met onderzoek en dat het is ingediend met het door de Wob beoogde doel. Ook met betrekking tot documenten over declaraties heeft eiser meerdere verzoeken gedaan. Eiser heeft nagenoeg gelijkluidende verzoeken bij nog twee verweerders ingediend. Echter ook in deze verzoeken refereert eiser niet steeds aan zijn verzoek en benadrukt hij niet steeds welke informatie voor hem van belang is. De rechtbank acht hierbij van belang dat de handelwijze van eiser niet op zichzelf staat, maar door eiser in meer zaken is gevolgd, zoals blijkt uit de voorgaande overwegingen.
Grond daarvoor ziet de rechtbank ook in het feit dat eiser de documenten die verweerder ter inzage heeft gegeven met de mogelijkheid er kopieën van de te maken niet is gaan inzien, waarbij de rechtbank van belang acht dat gesteld noch gebleken is dat dat niet mogelijk was.
Afbreuk daaraan doet ook de handelwijze van eiser, twee verzoeken met dezelfde opmaak op dezelfde dag heel kort na elkaar te versturen. Eiser neemt met deze handelwijze onnodig het risico dat één van de verzoeken onopgemerkt blijft. Van belang hierbij acht de rechtbank dat eiser in één van de andere gevallen op een zelfde wijze heeft gehandeld.
Nog een reden daarvoor vindt de rechtbank in de zeer algemeen geformuleerde machtiging die gemachtigde in bezwaar en beroep heeft gebruikt. Ofschoon het is toegestaan te procederen op grond van een algemeen geformuleerde machtiging, nemen eiser en gemachtigde met het indienen van een zeer algemeen geformuleerde machtiging kennelijk voor lief dat de procedure daardoor vertraging zou kunnen oplopen en dat het zelfs niet tot een volledige heroverweging of inhoudelijke beoordeling van het beroep zou kunnen komen. Zeker in een geval als dit waarin de Wob-verzoeken niet door eiser zijn ondertekend.
De handelwijze van eiser en gemachtigde is bovendien een vaste handelwijze. Eiser heeft geen van de Wob-verzoeken in de dertien zaken ondertekend en gemachtigde heeft steeds in bezwaar, maar ook in een aantal gevallen in beroep, eenzelfde zeer algemeen geformuleerde machtiging ingediend. Deze vaste handelwijze heeft in een aantal zaken daadwerkelijk tot vertraging van de procedure geleid. In een enkel geval heeft de handelwijze er zelfs toe geleid dat een volledige heroverweging is uitgebleven en dat daarover in beroep is geprocedeerd.
De omstandigheid dat de onderzoeken sinds de verzoeken kennelijk zonder problemen twee jaren konden wachten op de onderhavige behandeling en eiser, noch gemachtigde de moeite hebben genomen ter zitting te verschijnen, terwijl beweerdelijk niet geheel aan de verzoeken tegemoet is gekomen, geeft de rechtbank nog een grond aan te nemen dat de verzoeken niet zijn gedaan met de opgegeven doelen en met het door de Wob beoogde doel.
13. De hiervoor onder 11 gegeven overwegingen leiden de rechtbank tot de conclusie dat eiser en gemachtigde de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen hebben gebruikt voor een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. De rechtbank leidt uit de gegeven overwegingen af dat de bevoegdheid kennelijk is gebruikt met geen ander doel dan procedures generen.
Dat het eiser en gemachtigde kennelijk te doen is geweest om proceskostenvergoedingen leidt de rechtbank ook af uit de omstandigheid dat gemachtigde zowel in bezwaar als in beroep, ook in de andere twaalf zaken, verzocht heeft de proceskosten te (doen) vergoeden, terwijl aannemelijk is dat eiser en gemachtigde tot hetzelfde huishouden behoren en eiser daarom in beginsel geen vergoeding toekomt. De rechtbank neemt aan dat eiser en gemachtigde een gezamenlijke huishouding voeren, omdat eiser noch gemachtigde het standpunt van de verweerder in één van de andere twaalf zaken verwoord in zijn verweerschrift van 23 april 2015, inhoudende dat aannemelijk is dat eiser en gemachtigde een gezamenlijke huishouding voeren en een proceskostenvergoeding daarom niet aan de order is, tot op heden niet heeft ontkracht. Eiser en gemachtigde hebben op dat standpunt helemaal niet gereageerd, terwijl zij daartoe alle gelegenheid hebben gehad. Deze verweerder heeft erop gewezen dat eiser woonachtig is op het adres in Maastricht waarop de onderneming van gemachtigde gevestigd is en dat in de tuin van het pand ook een naambord van de onderneming van gemachtigde is aangebracht. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat verweerders in andere behandelde zaken ter zitting op deze omstandigheden hebben gewezen en geconcludeerd hebben dat eiser en de vorige onderneming van gemachtigde in elk geval op hetzelfde adres ingeschreven hebben gestaan. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat één van de andere verweerders ter zitting nog op recentere informatie heeft gewezen die inhoudt dat de onderneming van eiser ingeschreven staat op het adres van de huidige onderneming van gemachtigde te Nijmegen.
Eiser en gemachtigde hebben misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Omdat het beroep niet los kan worden gezien van het doel waarmee eiser en gemachtigde de Wob hebben gebruikt, geldt dit ook voor het gebruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen.
Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 juli 2016
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.