Overwegingen
1. Bij brief van 7 december 2014 heeft eiser verzocht om openbaarmaking op grond van de Wob van alle documenten die betrekking hebben op de beschikking van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) met nummer 1 6668 6331, zaaknummer 730879. Stukken die eiser graag zou willen ontvangen zijn documenten zoals het proces-verbaal, de foto, het ijkrapport, bezwaar en beroepschriften, besluiten die zien op de betrokken verbalisant enz.
2. Bij brief van 29 januari 2015 heeft eiser gereageerd op het verzoek van verweerder een machtiging over te leggen. Verweerder heeft geconstateerd dat niet gebleken is dat eiser de te naam gestelde is van het voertuig waarmee de overtreding is begaan waarop de CJIB-beschikking ziet waarover hij geïnformeerd wil worden. In diezelfde brief heeft eiser verweerder in gebreke gesteld.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder op de ingebrekestelling en op het verzoek gereageerd. Omdat een deel van de gevraagde informatie onder de Wet politiegegevens valt, heeft verweerder het verzoek in zoverre beoordeeld als een verzoek op grond van die wet. Voor het overige heeft verweerder de Wob toegepast. Verweerder heeft de aanwezige documenten die openbaar konden worden gemaakt, geanonimiseerd openbaar gemaakt. Verweerder heeft aangegeven geen andere documenten voorhanden te hebben. Ter verdere afhandelingen heeft verweerder het verzoek doorgestuurd aan de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) en het CJIB.
4. Omdat niet geheel aan het verzoek tegemoet is gekomen heeft gemachtigde bezwaar gemaakt. Hij stelt dat gevraagde documenten ontbreken en dat gegevens die zijn weggelakt openbaar hadden moeten worden gemaakt.
Uit het bezwaarschrift blijkt dat eiser het CJIB-nummer van de beschikking waarover hij geïnformeerd wenst te worden, heeft uit de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (AMS 13/2618). Uit de uitspraak zou blijken dat ook een bezwaar- en beroepsprocedure zou hebben gelopen naar aanleiding van een eerder Wob-verzoek, welke documenten ook ten onrechte ongemotiveerd zijn geweigerd. Verder mist eiser de locatieverklaring.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de Wob niet van toepassing is op het verzoek en dat het informatieverzoek geen Wob-verzoek is, omdat de gevraagde documenten al openbaar zijn en dat documenten als de gevraagde met toepassing van artikel 7:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door een belanghebbende of diens gemachtigde kunnen worden verkregen.
6. Bij brief van 7 december 2014 heeft eiser verzocht om openbaarmaking op grond van de Wob van alle documenten die betrekking hebben op de CJIB-beschikking met nummer 1 6805 5525, zaaknummer 1227100. Stukken die eiser graag zou willen ontvangen zijn documenten zoals het proces-verbaal, de foto, het ijkrapport, bezwaar en beroepschriften, besluiten die zien op de betrokken verbalisant enz.
7. Bij e-mailbericht van 1 januari 2015 heeft eiser gereageerd op het verzoek van verweerder aan te geven of hij het verzoek op eigen naam of voor een ander doet en aangegeven dat hij het verzoek niet namens een ander doet.
8. Bij het primaire besluit heeft verweerder op het verzoek gereageerd. Omdat een deel van de gevraagde informatie onder de Wet politiegegevens valt, heeft verweerder het verzoek in zoverre beoordeeld als een verzoek op grond van die wet. Voor het overige heeft verweerder de Wob toegepast. Verweerder heeft de aanwezige documenten die openbaar konden worden gemaakt, geanonimiseerd openbaar gemaakt. Verweerder heeft aangegeven geen andere documenten voorhanden te hebben. Ter verdere afhandelingen heeft verweerder het verzoek doorgestuurd aan de CVOM en het CJIB.
9. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de Wob niet van toepassing is op het verzoek en het verzoek geen Wob-verzoek is. Bovendien heeft eiser op grond van de Wpg geen recht op kennisneming van de gevraagde documenten, omdat de documenten betrekking hebben op een ander. Verweerder wijst erop dat de gevraagde documenten met toepassing van artikel 7:18 Awb door een belanghebbende of diens gemachtigde kunnen worden verkregen.
AWB 15/2008 en AWB 15/3626
10. In de beroepen heeft gemachtigde gemotiveerd betwist dat geen sprake is van een Wob-verzoek. Gemachtigde heeft benadrukt dat eiser heeft verzocht om openbaarmaking van de gevraagde documenten met toepassing van de Wob.
11. Eiser heeft de rechtbank de avond voorafgaande aan de zitting om 23.10 uur gefaxt dat hij niet aan de oproepingen kan voldoen omdat hij zelfstandig ondernemer is en opdrachten en verplichtingen heeft die hij niet zomaar kan afzeggen. Daarbij heeft hij aangegeven dat de verzoeken zien op de achterliggende stukken van de rechterlijke uitspraken, dat hij graag de volle omvang van de processtukken wil zien en hoe de zaken zijn uitgeprocedeerd. Daarvóór heeft hij vermeld dat hij al lang lid is van flitsservice.nl en dat hij tussendoor vrienden en familie helpt met bezwaar tegen verkeersboetes.
12. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren om de beroepen in behandeling te nemen, omdat deze zaken ook bij andere rechtbanken aanhangig zouden zijn. Verweerder stelt zich ook op het standpunt dat, als de rechtbank bevoegd is, de beroepen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat ook de machtigingen die in de beroepen zijn overgelegd onvoldoende specifiek zijn. Verweerder heeft er verder op gewezen dat het woonadres van eiser het kantooradres van gemachtigde is of was.
13. Onder verwijzing naar artikel 8:7, tweede lid, van de Awb overweegt de rechtbank dat ze bevoegd is om van het onderhavige beroepen kennis te nemen. De zaken zijn door de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland ook aan deze rechtbank overgedragen om de beroepen te kunnen behandelen.
14. De rechtbank volgt ook het standpunt van verweerder dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn vanwege het ontbreken van een specifieke machtiging niet. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van
13 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:992) ziet de rechtbank hiervoor in de in de beroepen overgelegde machtigingen op zich geen aanleiding. Bovendien heeft gemachtigde in de beroepen ook specifieke op de beroepen betrekking hebbende machtigingen overgelegd. 15. De rechtbank is gebleken dat eiser, inclusief de onderhavige beroepen, eenentwintig beroepen bij de rechtbank aanhangig heeft gemaakt. Alle beroepen houden verband met de Wob. Op de zittingen van 21 april, 6 juni en 15 juni 2016 heeft de rechtbank dertien zaken behandeld. De dertien Wob-verzoeken, al dan niet in samenhang bezien, riepen bij de rechtbank vragen op over het doel ervan.
Tijdens de voorbereiding van de dertien zaken zijn bij de rechtbank voorts vragen gerezen over de relatie tussen eiser en gemachtigde. Het adres van eiser zou ook het kantooradres van gemachtigde zijn. Ook de zeer algemeen geformuleerde machtigingen leidden, mede in verband met de niet ondertekende Wob-verzoeken, tot vragen.
De genoemde feiten en omstandigheden tezamen hebben de rechtbank doen besluiten eiser op te roepen om in persoon ter zitting te verschijnen. Eiser heeft evenwel aan de oproepingen geen gehoor gegeven en heeft zich evenmin laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft aldus eiser noch gemachtigde vragen kunnen stellen over de zaken die haar niet duidelijk zijn. Omdat eiser zonder gegronde reden niet aan de verplichtingen te verschijnen heeft voldaan, komen de gevolgen daarvan voor zijn risico. Zonder gegronde reden, omdat eiser bijna zes weken vóór de zitting is opgeroepen en dus volop de tijd heeft gehad tijd vrij te maken voor de zitting, alsmede niet eerder dan de avond voorafgaande aan de zitting heeft aangegeven te druk met werk te zijn om ter zitting te kunnen verschijnen.
De rechtbank doet uitspraak op grond van de stukken die partijen voor aanvang van de zitting in deze zaken hebben ingediend en de informatie die verweerder ter zitting heeft gegeven. Daarbij betrekt ze het procesgedrag van eiser en gemachtigde in de andere elf zaken. De rechtbank overweegt als volgt.
16. Eiser heeft zijn verzoeken gebaseerd op de Wob. Eiser heeft zijn verzoeken vaag geformuleerd.
Eiser heeft verweerder in de zaak met registratienummer AWB 15/2008 in gebreke gesteld in een reactie op het verzoek van verweerder een machtiging over te leggen.
Gemachtigde voert als rechtsbijstandverlener zeer veel procedures betreffende informatieverzoeken met een beroep op de Wob en maakt daarbij veelvuldig gebruik van zeer algemeen geformuleerde machtigingen, zoals hij ook in deze gevallen heeft gedaan.
Inmiddels is anderhalf jaar verstreken nadat eiser de Wob-verzoeken heeft ingediend. Eiser heeft tot op heden geen kennis genomen van de documenten waarvan hij beweert kennis te willen nemen. Eiser noch gemachtigde zijn ter zitting verschenen.
17. Naar aanleiding van de onder 16 genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, en mede gelet op het procesgedrag van eiser en gemachtigde in de andere elf zaken, heeft zich aan de rechtbank de vraag opgedrongen of sprake is van misbruik van recht. De rechtbank beantwoordt die vraag, mede aan de hand van de aanwijzingen die verweerder ter zitting ter zake heeft gegeven, bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het BW, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. De Afdeling heeft ook eerder overwogen (onder meer uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:426), dat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet laat dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden. In haar uitspraak van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1585) heeft de Afdeling overwogen dat een zeer algemeen geformuleerde machtiging onder omstandigheden een aanwijzing kan vormen voor misbruik van recht. 18. Eiser heeft zijn verzoeken gebaseerd op de Wob. Gemachtigde heeft benadrukt dat eiser ook bedoeld heeft de informatie op te vragen op grond van de Wob. Er zijn geen aanwijzingen dat eiser de informatie in ander verband heeft opgevraagd. Niet is gebleken dat alle gevraagde documenten eerder naar aanleiding van een ander informatieverzoek openbaar zijn gemaakt. De informatieverzoeken zijn daarom te beschouwen als Wob-verzoeken.
De verzoeken zijn zo geformuleerd dat het voor verweerder niet mogelijk is om er volledig en adequaat op te kunnen beslissen. Eiser, maar zeker gemachtigde moet dat hebben geweten. Eiser heeft de verzoeken kennelijk bewust vaag gehouden door om ‘alle’ documenten te vragen, een deel ervan expliciet te noemen en vervolgens door ‘enzovoorts’ op te nemen weer open te laten om welke documenten het eiser allemaal te doen is.
Te meer omdat het eiser ingevolge zijn brief van 20 april 2016 kennelijk te doen is geweest om de achterliggende stukken van de rechterlijke uitspraken; de volle omvang van de stukken van de procespartijen en om te kunnen zien hoe de zaken zijn uitgeprocedeerd. Een plausibele verklaring voor waarom eiser dat dan niet ook heeft gevraagd, heeft de rechtbank niet gevonden. Evenmin voor waarom dan in bezwaar in de zaak met registratienummer AWB 15/2008 nog wordt aangegeven dat eiser ook stukken mist die betrekking hebben op een eerder ter zake dezelfde overtreding ingediend Wob-verzoek.
De vaagheid van de verzoeken doet afbreuk aan het beweerdelijke doel ervan, het kunnen helpen van vrienden en familie met bezwaar tegen verkeersboetes, alsmede aan het met de door de Wob beoogde doel en maakt de op de verzoeken te nemen besluiten onnodig extra vatbaar voor discussie in de bezwaar- en beroepsprocedures. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiser en gemachtigde in het merendeel van de andere behandelde zaken op eenzelfde wijze hebben gehandeld.
Grond daarvoor ziet de rechtbank ook in de door eiser in de zaak met registratienummer AWB 15/2008 ingediende ingebrekestelling die als onderwerp ‘een verzoek om informatie (Wob)’ inhoudt en eerst een reactie behelst op het verzoek van verweerder namens wie eiser het informatieverzoek heeft gedaan. Deze handelwijze maakt dat de aandacht niet meteen uitgaat naar de ingebrekestelling, hetgeen de rechtbank reden geeft aan te nemen dat hiermee dan ook niet is beoogd op korte termijn een besluit op het verzoek te kunnen verkrijgen met daarbij mogelijk de gevraagde informatie. In één van de andere behandelde zaken heeft eiser op eenzelfde wijze gehandeld.
Nog een reden vindt de rechtbank in de zeer algemeen geformuleerde machtiging die gemachtigde in beide zaken in bezwaar en beroep heeft gebruikt. Ofschoon het is toegestaan te procederen op grond van een algemeen geformuleerde machtiging, nemen eiser en gemachtigde met het indienen van een zeer algemeen geformuleerde machtiging kennelijk voor lief dat de procedure daardoor vertraging zou kunnen oplopen en dat het zelfs niet tot een inhoudelijke beoordeling zou kunnen komen. Zeker in een geval als dit waarin het Wob-verzoek niet door eiser is ondertekend.
De handelwijze van eiser en gemachtigde is bovendien een vaste handelwijze. Eiser heeft geen van de Wob-verzoeken in de dertien zaken ondertekend en gemachtigde heeft steeds in bezwaar, beroep of beide procedures veelal eenzelfde zeer algemeen geformuleerde machtiging ingediend. Deze vaste handelwijze heeft ook in een aantal zaken daadwerkelijk tot vertraging van de procedure geleid, zoals in de zaak met registratienummer
AWB 15/2008. In enkele gevallen heeft de handelwijze er zelfs toe geleid dat een volledige heroverweging is uitgebleven en het beroep alleen over de machtiging handelde.
De omstandigheid dat eiser kennelijk zonder problemen vanaf het indienen van het verzoek anderhalf jaar kon wachten op de behandeling van de onderhavige zaken en eiser, noch gemachtigde de moeite hebben genomen ter zitting te verschijnen, terwijl beweerdelijk nog niet volledig aan de verzoeken tegemoet is gekomen, doet verder afbreuk aan het meegedeelde doel van de verzoeken en met het door de Wob beoogde doel. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem onmogelijk was ter zitting te verschijnen.
19. De hiervoor onder 18 gegeven overwegingen leiden de rechtbank tot de conclusie dat eiser en gemachtigde de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen hebben gebruikt voor een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. De rechtbank leidt uit de gegeven overwegingen af dat de bevoegdheid kennelijk is gebruikt met geen ander doel dan procedures generen.
Dat het eiser en gemachtigde kennelijk te doen is geweest om proceskostenvergoedingen leidt de rechtbank ook af uit de omstandigheid dat gemachtigde zowel in bezwaar in de zaak met registratienummer AWB 15/2008, als in de onderhavige beroepen, ook in de andere elf zaken, verzocht heeft de proceskosten te (doen) vergoeden, terwijl aannemelijk is dat eiser en gemachtigde tot hetzelfde huishouden behoren en eiser daarom in beginsel geen vergoeding toekomt. De rechtbank neemt aan dat eiser en gemachtigde een gezamenlijke huishouding voeren, omdat eiser noch gemachtigde het standpunt van de verweerder in één van de andere twaalf zaken verwoord in zijn verweerschrift van 23 april 2015, inhoudende dat aannemelijk is dat eiser en gemachtigde een gezamenlijke huishouding voeren en een proceskostenvergoeding daarom niet aan de order is, tot op heden niet heeft ontkracht. Eiser en gemachtigde hebben op dat standpunt helemaal niet gereageerd, terwijl zij daartoe alle gelegenheid hebben gehad. Deze verweerder heeft erop gewezen dat eiser woonachtig is op het adres in Maastricht waarop de onderneming van gemachtigde gevestigd is en dat in de tuin van het pand ook een naambord van de onderneming van gemachtigde is aangebracht. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat verweerder en verweerders in andere behandelde zaken ter zitting op deze omstandigheden hebben gewezen en geconcludeerd hebben dat eiser en de vorige onderneming van gemachtigde in elk geval op hetzelfde adres ingeschreven hebben gestaan. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat één van de andere verweerders ter zitting nog op recentere informatie heeft gewezen die inhoudt dat de onderneming van eiser ingeschreven staat op het adres van de huidige onderneming van gemachtigde te Nijmegen.
Eiser en gemachtigde hebben misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Omdat de beroepen niet los kunnen worden gezien van het doel waarmee eiser en gemachtigde de Wob hebben gebruikt, geldt dit ook voor het gebruik van de bevoegdheid om de onderhavige beroepen in te stellen. De beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 juli 2016
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.