ECLI:NL:RBLIM:2017:12039

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
7 december 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 191
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden onder de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 8 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van de gemeente Leudal, en het college van burgemeester en wethouders van die gemeente. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het primaire besluit, genomen op 24 maart 2016, kende eiser een maatwerkvoorziening toe, maar de rechtbank oordeelde dat de toekenning onvoldoende concreet was. De rechtbank stelde vast dat het ondersteuningsplan niet duidelijk maakte hoeveel tijd er per activiteit beschikbaar was en dat de totale hoeveelheid toegekende uren per week niet vaststond. Dit maakte het voor eiser moeilijk om te controleren of de maatwerkvoorziening voldeed aan zijn behoeften en mogelijkheden, zoals vereist door de Wmo 2015.

De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd of voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Wmo 2015. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit, waarbij zij eiser 4 uur huishoudelijke hulp per week toekende. De rechtbank oordeelde dat de toekenning van hulp bij het huishouden niet alleen op resultaten gebaseerd mag zijn, maar dat ook de concrete invulling van de maatwerkvoorziening moet worden aangegeven. De rechtbank concludeerde dat eiser recht had op een adequate en controleerbare maatwerkvoorziening, en dat de eerdere besluiten niet aan de vereiste zorgvuldigheid voldeden. Eiser kreeg ook zijn griffierecht vergoed en de proceskosten werden aan hem toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 17/191

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. H.J.W. Weekers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Barentsen).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) hulp bij het huishouden toegekend.
Bij besluit van 16 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en het primaire besluit heroverwogen ten aanzien van de voorbereiding en de motivering.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden toegekend, waarbij de omvang van de ondersteuning voortvloeit uit het met zorgverlener ‘Land van Horne’ op 15 maart 2016 overeengekomen ondersteuningsplan.
Het resultaat van de ondersteuning dient te zijn een ‘schoon en leefbaar huis’. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd met dien verstande dat het ondersteuningsplan en de nadere afspraken die gemaakt zijn over de werkzaamheden (op woensdag 2 uren en op vrijdag 1 uur, met ruimte voor enige extra werkzaamheden tot maximaal 1 uur extra) nadrukkelijk onderdeel uitmaken van het toekenningsbesluit.
3. In beroep is aangevoerd dat de toegekende 3 uur huishoudelijke hulp per week niet toereikend zijn om eiser te compenseren op de gebieden zwaar huishoudelijk werk, de wasverzorging en hoge licht huishoudelijke taken. Indien het zwaar huishoudelijk werk wordt verricht, blijft de wasverzorging deels liggen en andersom.
Eiser stelt dat zowel het bestreden besluit als het primaire besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid en conform de daarvan deel uitmakende onderzoeksplicht tot stand zijn gekomen. Verweerder heeft voorts in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel gehandeld.
Een deugdelijke motivering ontbreekt. Met het toekennen van een resultaat (‘schoon en leefbaar huis’) en het vastleggen in een ondersteuningsplan van de werkzaamheden die tot dit resultaat leiden, wijkt verweerder af van de oude manier van toekennen van huishoudelijke hulp aan de hand van de in het beleid neergelegde huishoudelijk taken en normtijden. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1491 en de daarop volgende uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 juli 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:4030 (JWWB 2016/224).
Eiser stelt vast dat de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leudal 2015’ en de ‘Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Leudal 2015’ niet voldoende duidelijk/concreet vermelden wat onder een ‘schoon en leefbaar huis’ verstaan dient te worden. In deze regelgeving is niet genormeerd hoe het resultaat ‘schoon en leefbaar huis’ en/of het beschikken over schone en draagbare kleding kan worden bereikt. De voornoemde regelgeving geeft geen inzicht in de vraag welk niveau van ‘schoon’ voor een huishouden verantwoord is, hoeveel tijd daarvoor nodig is, en met welke frequentie deze activiteiten verricht moeten worden om te kunnen spreken van een schone en leefbare woning.
Dit geldt ook voor het bestreden besluit (en het primaire besluit) en het ondersteuningsplan. Uit het ondersteuningsplan blijkt onvoldoende concreet wat de rechten van eiser zijn met betrekking tot de hulp in het huishouden. Onderaan staat vermeld dat extra werkzaamheden in overleg en binnen de tijd worden verricht. Welke tijd en welk aantal uren worden bedoeld is niet duidelijk en oncontroleerbaar. Voor het verrichten van de huishoudelijke taken waarin eiser beperkt is, zijn echter 4 uur nodig. Dat wordt door verweerder kennelijk onderkend gezien de e-mails van 7 december 2015, 12 januari 2016 en 11 februari 2016 waarin gesproken wordt over het benodigd zijn van 4 uur voor de betreffende huishoudelijke werkzaamheden. Uit de e-mailcorrespondentie komt echter het beeld naar voren dat het de zorgverlener is, die bepaalt hoeveel uur huishoudelijke hulp er daadwerkelijk wordt verleend. Dat verdraagt zich niet met de Wmo 2015. Eiser verzoekt de rechtbank zelf in de zaak te voorzien in die zin dat hem 4 uur huishoudelijke hulp voor de betreffende werkzaamheden wordt toegekend. Indien vast komt te staan dat eiser in 2016 te weinig hulp in de huishouding heeft gehad, maakt hij ook aanspraak op schadevergoeding.
4. In reactie op het beroepschrift heeft verweerder aangevoerd dat met het toekennen van de maatwerkvoorziening ‘schoon en leefbaar huis’ een resultaat wordt toegekend en dat de wijze waarop dit resultaat dient te worden bereikt wordt vastgelegd in nadere afspraken tussen eiser en de zorgaanbieder. Dit betekent niet, zoals eiser betoogt, dat daarmee een en ander is overgelaten aan de zorgverlener. Wel is het zo dat het maatwerk in samenspraak tussen aanbieder en eiser vorm wordt gegeven. Van de zijde van verweerder wordt daarbij gewaakt dat met de te verrichten werkzaamheden in de overeengekomen frequentie het beoogde resultaat kan worden bereikt. Daarbij wordt onder meer rekening gehouden met de ‘oude’ normtijden zoals opgenomen in het CIZ-protocol huishoudelijke verzorging voor de indicatiestelling AWBZ (het Protocol). Binnen hetgeen is overeengekomen tussen eiser en zorgverlener is voldoende ruimte aanwezig om het resultaat wel te bereiken.
Het gaat volgens verweerder in het onderhavige geval vooral om een principieel punt, namelijk de concrete vermelding van het aantal uren en minuten in het besluit in plaats van een toegekend resultaat. Uit de jurisprudentie valt af te leiden dat alleen de vermelding van het resultaat niet voldoende is, maar dat ook de invulling van de maatwerkvoorziening moet worden aangegeven. Dit laatste geschiedt door middel van het ondersteuningsplan en de vermelding van het aantal uren is daarbij niet vereist. Daar waar in de jurisprudentie wel concrete uren zijn genoemd is van belang dat in die gevallen op onvoldoende wijze duidelijk was gemaakt op welke wijze invulling aan de maatwerkvoorziening gegeven zou worden. De door verweerder gehanteerde werkwijze past ook in het systeem van de resultaatbekostiging die met de zorgverleners is afgesproken.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. De rechtbank stelt voorop dat het bestreden besluit betrekking heeft op de toekenning van een maatwerkvoorziening voor een periode die reeds afgesloten is. Desalniettemin neemt de rechtbank procesbelang aan onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 9 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP3990, nu eiser heeft gesteld, hetgeen door verweerder niet is weersproken, dat eiser met het oog op de toekomst belang heeft bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank. In dit verband heeft hij erop gewezen dat hem ook voor het jaar 2017 een maatwerkvoorziening hulp in de huishouding is toegekend, waarbij verwezen is naar de indicatie voor 2016. Dat verweerder voor 2018 op dezelfde wijze zal beslissen acht de rechtbank niet onaannemelijk.
7. De rechtbank leidt uit het bestreden besluit af dat verweerder zich op het standpunt stelt dat eiser met de toekenning van de voorziening in de vorm van een schoon en leefbaar huis voldoende gecompenseerd is in zijn beperkingen. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Toekenning van een maatwerkvoorziening in de vorm van te behalen resultaten (een schoon en leefbaar huis) is onvoldoende concreet om te kunnen vaststellen of deze resultaten kunnen gelden als een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en hij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven als bedoeld in artikel 2.3.2, derde lid, van de Wmo 2015.
De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1491) dat bij de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden concreet moet zijn welke activiteiten moeten worden verricht om het resultaat (schoon en leefbaar huis) te bereiken, hoeveel tijd daarvoor nodig is en met welke frequentie deze activiteiten moeten worden verricht. Het ondersteuningsplan bevat weliswaar een overzicht van activiteiten en de frequentie waarin deze worden uitgevoerd, maar de te besteden tijd per activiteit wordt niet vermeld. Bovendien staat het totaal van het aantal toegekende uren per week niet vast, nu gesproken wordt over 3 uren per week met ruimte voor extra werkzaamheden tot maximaal 1 uur. Onduidelijk is wie de inzet van dit uur extra en aan welke activiteiten bepaalt. Dit betekent dat niet controleerbaar en toetsbaar is of de maatwerkvoorziening voldoende is afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van eiser als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015. Verweerder heeft daarom onvoldoende gemotiveerd of is voldaan aan de in artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 op hem rustende verplichting.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit.
9. Eiser heeft de rechtbank verzocht zelf in de zaak te voorzien en hem 4 uur per week huishoudelijke hulp toe te kennen. Hij heeft bij dit verzoek aansluiting gezocht bij de e-mails van verweerder van 7 december 2015, 12 januari 2016 en 11 februari 2016 waarin melding is gemaakt van een medische indicatie voor uitbreiding van hulp bij het huishouden naar 4 uur per week. De rechtbank ziet hierin aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en kent eiser de maatwerkvoorziening van hulp in het huishouden voor 4 uur per week toe.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding over te gaan tot toekennen van een schadevergoeding, omdat dit verzoek niet nader is onderbouwd.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.485,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit, kent eiser tot en met 31 december 2016 4 uren per week hulp in de huishouding toe en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.485,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Teeuwissen (voorzitter), en mr. M.A.H. Span-Henkens en mr. J. Bijveld, leden, in aanwezigheid van mr. I.M.T. Wijnands, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 8 december 2017

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.