In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 8 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van de gemeente Leudal, en het college van burgemeester en wethouders van die gemeente. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het primaire besluit, genomen op 24 maart 2016, kende eiser een maatwerkvoorziening toe, maar de rechtbank oordeelde dat de toekenning onvoldoende concreet was. De rechtbank stelde vast dat het ondersteuningsplan niet duidelijk maakte hoeveel tijd er per activiteit beschikbaar was en dat de totale hoeveelheid toegekende uren per week niet vaststond. Dit maakte het voor eiser moeilijk om te controleren of de maatwerkvoorziening voldeed aan zijn behoeften en mogelijkheden, zoals vereist door de Wmo 2015.
De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd of voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Wmo 2015. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit, waarbij zij eiser 4 uur huishoudelijke hulp per week toekende. De rechtbank oordeelde dat de toekenning van hulp bij het huishouden niet alleen op resultaten gebaseerd mag zijn, maar dat ook de concrete invulling van de maatwerkvoorziening moet worden aangegeven. De rechtbank concludeerde dat eiser recht had op een adequate en controleerbare maatwerkvoorziening, en dat de eerdere besluiten niet aan de vereiste zorgvuldigheid voldeden. Eiser kreeg ook zijn griffierecht vergoed en de proceskosten werden aan hem toegewezen.